Van iemand die erop uittrok om het griezelen te leren


Conte de celui qui partit pour apprendre la peur


Een vader had twee zonen waarvan de oudste knap en verstandig was en zich overal wist aan te passen, de jongste echter was dom, begreep niets en kon niet leren. Als de mensen hem zagen zeiden zij: "Daar zal die vader nog last mee krijgen!" Als er iets te doen viel, dan moest de oudste het altijd opknappen. Maar wanneer zijn vader hem 's avonds laat ofwel 's nachts vroeg, iets te halen en de weg leidde dan over het kerkhof of een andere griezelige plek, dan antwoordde hij: "Och nee vader, daar ga ik niet heen, dat vind ik griezelig," want hij was bang. Of, wanneer er 's avonds bij het vuur verhalen verteld werden waarvan je kippenvel kreeg dan zeiden de toehoorders dikwijls: "O, wat griezelig!" De jongste zoon zat dan in een boek en hoorde het aan en kon maar niet begrijpen wat dat betekende. "Altijd zeggen zij, wat griezelig, wat griezelig! Ik vind het helemaal niet griezelig; dat zal wel weer zo'n kunst zijn waarvan ik niets begrijp."
Un père avait deux fils; le premier était réfléchi et intelligent; il savait se tirer de toute aventure. Le cadet en revanche était sot, incapable de comprendre et d'apprendre. Quand les gens le voyaient, ils disaient: "Avec lui, son père n'a pas fini d'en voir." Quand il y avait quelque chose à faire, c'était toujours à l'aîné que revenait la tâche, et si son père lui demandait d'aller chercher quelque chose, le soir ou même la nuit, et qu'il fallait passer par le cimetière ou quelque autre lieu terrifiant, il répondait: "Oh non! père, je n'irai pas, j'ai peur." Car il avait effectivement peur. Quand, à la veillée, on racontait des histoires à donner la chair de poule, ceux qui les entendaient disaient parfois: "Ça me donne le frisson!" Le plus jeune des fils, lui, assis dans son coin, écoutait et n'arrivait pas à comprendre ce qu'ils voulaient dire. "Ils disent toujours: "Ça me donne la chair de poule! ça me fait frissonner! Moi, jamais! Voilà encore une chose à laquelle je ne comprends rien."

Nu gebeurde het, dat zijn vader eens tot hem sprak: "Hoor eens, jij daar in de hoek, je wordt groot en sterk, jij moet ook iets leren om je brood mee te verdienen. Kijk eens hoe je broer zijn best doet, maar met jou is het boter aan de galg gesmeerd." - "Maar vader," antwoordde hij, "ik wil best wat leren, ja wat mij betreft zou ik graag leren griezelen, daar begrijp ik nog helemaal niets van." De oudste broer begon te lachen toen hij dat hoorde en dacht bij zichzelf: Mijn hemel, wat is mijn broer een domkop, daar komt nooit iets van terecht wie een haakje wil worden moet zich tijdig ombuigen. Zijn vader zuchtte en antwoordde: "Griezelen zal je wel leren, maar je brood zal je daarmee niet verdienen."
Il arriva qu'un jour son père lui dit: "Écoute voir, toi, là dans ton coin! Tu deviens grand et fort. Il est temps que tu apprennes à gagner ton pain. Tu vois comme ton frère se donne du mal." - "Eh! père," répondit-il, "j'apprendrais bien volontiers. Si c'était possible, je voudrais apprendre à frissonner. C'est une chose que j'ignore totalement." Lorsqu'il entendit ces mots, l'aîné des fils songea: "Seigneur Dieu! quel crétin que mon frère! Il ne fera jamais rien de sa vie." Le père réfléchit et dit: "Tu apprendras bien un jour à avoir peur. Mais ce n'est pas comme ça que tu gagneras ton pain."

Kort daarop kwam de koster op bezoek; de vader klaagde zijn nood en vertelde dat zijn jongste zoon in alles zo slecht beslagen ten ijs kwam, hij wist niets en leerde niets. 'stel je voor, toen ik hem vroeg waarmee hij zijn brood wilde verdienen zei hij warempel dat hij wilde leren griezelen." - "Als dat alles is," antwoordde de koster, "dan kan hij dat wel bij mij leren, stuur hem maar naar mij toe, ik zal hem wel bijschaven." De vader vond het best, want hij dacht: Dan wordt die jongen toch nog een beetje bijgewerkt. De koster nam hem dus in huis en hij moest de klok luiden. Na een paar dagen wekte de koster hem om middernacht en zei tegen hem dat hij moest opstaan, in de kerktoren klimmen en de klok luiden. Ik zal jou wel eens leren griezelen, dacht de koster en liep heimelijk vooruit. Toen de jongen boven kwam en zich omkeerde om het klokkentouw te grijpen zag hij op de trap tegenover het galmgat een witte gedaante staan. "Wie is daar," riep hij, maar de gedaante gaf geen antwoord en bewoog zich niet. "Geef antwoord," riep de jongen, "of maak dat je wegkomt, je hebt hier 's nachts niets te maken." Maar de koster bleef onbeweeglijk staan, opdat de jongen zou denken dat hij een spook was. De jongen riep voor de tweede maal: "Wat moet je hier? Spreek, als je een eerlijke kerel bent, of ik gooi je de trap af." De koster dacht: Het zal wel niet zo ernstig gemeend zijn, hield zich stil en stond daar alsof hij van steen was. Toen maande de jongen hem voor de derde maal en toen dat ook tevergeefs was, nam hij een aanloop en gooide het spook de trap af. Het viel tien treden naar beneden en bleef in een hoek liggen. Daarop luidde de jongen de klok, liep naar huis en zonder een woord te zeggen ging hij naar bed en sliep verder. De vrouw van de koster wachtte een hele tijd op haar man, maar hij kwam niet terug. Tenslotte werd zij bang, wekte de jongen en vroeg: "Weet je niet waar mijn man gebleven is? Hij is voor jou de toren opgegaan. "Nee," antwoordde de jongen, "maar er stond iemand op de trap tegenover het galmgat en omdat hij geen antwoord gaf en ook niet weg ging, heb ik hem voor een boef aangezien en hem de trap afgegooid. Gaat u er maar heen, dan zult u zien of hij dat was; het zou me spijten." De vrouw holde weg en vond haar man die in een hoek lag te jammeren en een been had gebroken.
Peu de temps après, le bedeau vint en visite à la maison. Le père lui conta sa peine et lui expliqua combien son fils était peu doué en toutes choses. "Pensez voir! Quand je lui ai demandé comment il ferait pour gagner son pain, il a dit qu'il voulait apprendre à frissonner!" - "Si ce n'est que ça," répondit le bedeau, "je le lui apprendrai. Confiez-le-moi." Le père était content; il se disait: "On va le dégourdir un peu." Le bedeau l'amena donc chez lui et lui confia la tâche de sonner les cloches. Au bout de quelque temps, son maître le réveilla à minuit et lui demanda de se lever et de monter au clocher pour carillonner. "Tu vas voir ce que c'est que d'avoir peur," songeait-il. Il quitta secrètement la maison et quand le garçon fut arrivé en haut du clocher, comme il s'apprêtait à saisir les cordes, il vit dans l'escalier, en dessous de lui, une forme toute blanche. "Qui va là?" cria-t-il. L'apparition ne répondit pas, ne bougea pas. "Réponds!" cria le jeune homme. "Ou bien décampe! Tu n'as rien à faire ici!" Le bedeau ne bougeait toujours pas. Il voulait que le jeune homme le prit pour un fantôme. Pour la deuxième fois, celui-ci cria: "Que viens-tu faire ici? Parle si tu es honnête homme. Sinon je te jette au bas de l'escalier." Le bedeau pensa: "Il n'en fera rien." Il ne répondit pas et resta sans bouger. Comme s'il était de pierre. Alors le garçon l'avertit pour la troisième fois et comme le fantôme ne répondait toujours pas, il prit son élan et le précipita dans l'escalier. L'apparition dégringola d'une dizaine de marches et resta là allongée. Le garçon fit sonner les cloches, rentra à la maison, se coucha sans souffler mot et s'endormit. La femme du bedeau attendit longtemps son mari. Mais il ne revenait pas. Finalement, elle prit peur, réveilla le jeune homme et lui demanda: "Sais-tu où est resté mon mari? Il est monté avant toi au clocher." - "Non," répondit-il, "je ne sais pas. Mais il y avait quelqu'un dans l'escalier et comme cette personne ne répondait pas à mes questions et ne voulait pas s'en aller, je l'ai prise pour un coquin et l'ai jetée au bas du clocher. Allez-y, vous verrez bien si c'était votre mari. Je le regretterais." La femme s'en fut en courant et découvrit son mari gémissant dans un coin, une jambe cassée.

Zij droeg hem naar beneden en spoedde zich daarna met luid misbaar naar de vader van de jongen. "Uw zoon," riep zij, "heeft groot onheil aangericht, hij heeft mijn man van de trap gegooid zodat hij een been gebroken heeft. Haal die deugniet bij ons weg!" De vader schrok, liep er snel heen en schold de jongen uit: "Wat zijn dat voor goddeloze streken, die moet de duivel je ingeblazen hebben." - "Vader," antwoordde hij, "luister nou eens even: ik ben geheel onschuldig, hij stond daar midden in de nacht als iemand die kwaad in de zin heeft. Ik wist niet wie het was en heb hem driemaal gemaand te spreken of weg te gaan." - "Ach," sprak de vader, "met jou beleef ik niets dan narigheid, ga uit mijn ogen, ik wil je niet meer zien." - "Ja vader, heel graag. maar wacht tot het dag is, dan ga ik erop uit om te leren griezelen, dan kan ik toch iets waarmee ik mijn brood kan verdienen." - "Leer wat je wilt," sprak de vader, "het is mij om het even. Hier heb je vijftig daalders, ga daarmee de wijde wereld in en zeg aan niemand waar je vandaan komt en wie je vader is, want ik schaam mij voor je." - "Ja vader, zoals u wilt, als u niet meer van mij verlangt dan dat, dan kan ik mij daar gemakkelijk aan houden."
Elle le ramena à la maison, puis se rendit en poussant de grands cris chez le père du jeune homme: "Votre garçon a fait des malheurs," lui dit-elle. "Il a jeté mon mari au bas de l'escalier, où il s'est cassé une jambe. Débarrassez notre maison de ce vaurien!" Le père était bien inquiet. Il alla chercher son fils et lui dit: "Quelles sont ces façons, mécréant! C'est le diable qui te les inspire!" - "Écoutez-moi, père," répondit-il. "Je suis totalement innocent. Il se tenait là, dans la nuit, comme quelqu'un qui médite un mauvais coup. Je ne savais pas qui c'était et, par trois fois, je lui ai demandé de répondre ou de partir." - "Ah!" dit le père, "tu ne me feras que des misères. Disparais!" - "Volontiers, père. Attendez seulement qu'il fasse jour. Je voyagerai pour apprendre à frissonner. Comme ça, je saurai au moins faire quelque chose pour gagner mon pain." - "Apprends ce que tu veux," dit le père. "Ça m'est égal! Voici cinquante talents, va par le monde et surtout ne dis à personne d'où tu viens et qui est ton père." - "Qu'il en soit fait selon votre volonté, père. Si c'est là tout ce que vous exigez, je m'y tiendrai sans peine."

Toen de dag aanbrak, stak de jongen de vijftig daalders in zijn zak, ging de grote weg op en sprak steeds voor zich heen: "Kon ik maar griezelen, kon ik maar griezelen." Er kwam een man aan die het gesprek dat de jongen met zichzelf voerde hoorde, en toen ze een stuk verder waren en de galg konden zien zei de man tegen hem: "Zie je, daar is de boom waar er zeven bruiloft gevierd hebben met de dochter van de touwslager en nu leren zij vliegen, ga daaronder zitten en wacht tot de nacht invalt, dan leer je wel griezelen." - "Als het anders niet is," antwoordde de jongen, "dan is dat gemakkelijk gedaan; maar als ik zo snel leer griezelen, dan krijg jij mijn vijftig daalders, kom morgen maar bij mij terug." Toen liep de jongen naar de galg, ging eronder zitten en wachtte tot de avond viel. En omdat hij het koud had maakte hij een vuur aan, maar te middernacht werd de wind zo koud dat hij het ondanks het vuur niet warm kon krijgen. En toen de wind de gehangenen tegen elkaar sloeg zodat ze heen en weer bewogen, dacht hij: Ik heb het hier beneden al zo koud, wat zullen die daar boven rillen van de kou. En omdat hij een medelijdend hart had, zette hij de ladder tegen de galg, klom naar boven, knoopte de een na de ander los en haalde ze alle zeven naar beneden. Daarop pookte hij het vuur op, blies het aan en zette hen er omheen, zodat zij zich konden warmen. Doch zij zaten daar maar en bewogen zich niet en hun kleren vatten vlam. Toen zei hij: "Let een beetje op, anders breng ik jullie weer naar boven." De doden echter hoorden niets, zwegen en lieten hun lompen verbranden. Toen werd hij boos en zei: "Als jullie niet wilt opletten dan kan ik er ook niets aan doen, ik heb geen zin met jullie te verbranden," en hij hing ze een voor een weer op. Daarna ging hij bij zijn vuur zitten en sliep in en de volgende morgen kwam de man bij hem om die vijftig daalders en sprak: "Nou, weet je nu wat griezelen is?" - "Nee," antwoordde hij, "hoe zou ik dat weten? Die daarboven hebben hun mond niet opengedaan en zij waren zo dom dat zij die paar oude lappen die zij aan hun lijf hebben, lieten verbranden." - Toen begreep de man dat hij die dag geen vijftig daalders zou beuren. Hij ging weg en sprak: "Zo iemand heb ik nog nooit ontmoet."
Quand vint le jour, le jeune homme empocha les cinquante talents et prit la route en se disant: "Si seulement j'avais peur! si seulement je frissonnais!"Arrive un homme qui entend les paroles que le garçon se disait à lui-même. Un peu plus loin, à un endroit d'où l'on apercevait des gibets, il lui dit: "Tu vois cet arbre? Il y en a sept qui s'y sont mariés avec la fille du cordier et qui maintenant prennent des leçons de vol. Assieds-toi là et attends que tombe la nuit. Tu sauras ce que c'est que de frissonner." - "Si c'est aussi facile que ça," répondit le garçon, "c'est comme si c'était déjà fait. Si j'apprends si vite à frissonner, je te donnerai mes cinquante talents. Tu n'as qu'à revenir ici demain matin." Le jeune homme s'installa sous la potence et attendit que vînt le soir. Et comme il avait froid, il alluma du feu. À minuit le vent était devenu si glacial que, malgré le feu, il ne parvenait pas à se réchauffer. Et les pendus s'entrechoquaient en s'agitant de-ci, de-là. Il pensa: "Moi, ici, près du feu, je gèle. Comme ils doivent avoir froid et frissonner, ceux qui sont là-haut!" Et, comme il les prenait en pitié, il appliqua l'échelle contre le gibet, l'escalada, décrocha les pendus les uns après les autres et les descendit tous les sept. Il attisa le feu, souffla sur les braises et disposa les pendus tout autour pour les réchauffer. Comme ils ne bougeaient pas et que les flammes venaient lécher leurs vêtements, il dit: "Faites donc attention! Sinon je vais vous rependre là-haut!" Les morts, cependant, n'entendaient rien, se taisaient et laissaient brûler leurs loques. Le garçon finit par se mettre en colère. "Si vous ne faites pas attention," dit-il, "je n'y puis rien! Je n'ai pas envie de brûler avec vous." Et, l'un après l'autre, il les raccrocha au gibet. Il se coucha près du feu et s'endormit. Le lendemain, l'homme s'en vint et lui réclama les cinquante talents: "Alors, sais-tu maintenant ce que c'est que d'avoir le frisson?" lui dit-il. "Non," répondit le garçon, "d'où le saurais-je? Ceux qui sont là-haut n'ont pas ouvert la bouche, et ils sont si bêtes qu'ils ont laissé brûler les quelques hardes qu'ils ont sur le dos." L'homme comprit qu'il n'obtiendrait pas les cinquante talents ce jour-là et s'en alla en disant: "Je n'ai jamais vu un être comme celui-là!"

De jongen ging ook zijns weegs en begon weer voor zich uit te mompelen: "Ach, als ik maar kon griezelen, ach, griezelde ik maar." Dat hoorde een voerman die achter hem aankwam en hij vroeg: "Wie ben jij?" - "Dat weet ik niet," antwoordde de jongen. De voerman vroeg verder: "Waar kom je vandaan?" - "Dat weet ik niet." - "Wie is je vader?" - "Dat mag ik niet zeggen." - "Wat brom je toch steeds in je baard?" - "Nou," zei de jongen, "ik zou willen griezelen, maar niemand kan het mij leren." - "Laat dat domme geklets," sprak de voerman, "kom ga met mij mee, ik zal zien dat ik je onderdak verschaf." De jongen ging met de voerman mee en 's avonds kwamen zij bij een herberg waar zij wilden overnachten. Toen sprak hij bij het binnentreden van de gelagkamer weer hardop: "Kon ik maar griezelen, kon ik maar griezelen." De waard die het hoorde, begon te lachen en sprak: "Als je daar behoefte aan hebt, dan is er hier wel gelegenheid voor." - "Ach, wees stil," zei de waardin, "al meer dan één eigenwijze jonge man heeft er met zijn leven voor geboet, het zou jammer zijn van die mooie ogen als die het daglicht niet meer zouden zien." Maar de jongen zei: "Al is het nog zo moeilijk, ik wil het nu eenmaal leren, daarom ben ik erop uitgetrokken." Hij liet de waard dan ook niet met rust voor deze vertelde dat niet ver daar vandaan een betoverd slot stond waar iemand wel kon leren wat griezelen was, als hij maar drie nachten in dat slot wilde waken. De koning had aan degene die het wilde wagen zijn dochter tot vrouw beloofd en dat was de schoonste jonkvrouw die door de zon beschenen werd. In het slot waren ook grote, door boze geesten bewaakte schatten, die dan vrij zouden komen en een arme meer dan rijk konden maken. Velen waren er al binnen gegaan maar nog geen enkele was er weer uitgekomen. De volgende morgen ging de jongen naar de koning en sprak: "Zo het mij vergund is, dan zou ik wel drie nachten in het betoverde slot willen waken." De koning keek hem aan en daar de jongen hem beviel sprak hij: "Je mag nog drie dingen vragen, maar het moeten levenloze dingen zijn en die mag je meenemen naar het slot." De jongen dacht even na en zei toen: "Dan vraag ik om een vuur, een draaibank en een houtsnijbank met het mes."
Le jeune homme reprit également sa route et se dit à nouveau, parlant à haute voix: " Ah! si seulement j'avais peur! Si seulement je savais frissonner!" Un cocher qui marchait derrière lui l'entendit et demanda: "Qui es-tu?" - "Je ne sais pas," répondit le garçon. Le cocher reprit: "D'où viens-tu?" - "Je ne sais pas," rétorqua le jeune homme. "Qui est ton père?" - "Je n'ai pas le droit de le dire." - "Que marmonnes-tu sans cesse dans ta barbe?" - "Eh!" répondit le garçon, "je voudrais frissonner. Mais personne ne peut me dire comment j'y arriverai." - "Cesse de dire des bêtises!" reprit le cocher. "Viens avec moi!" Le jeune homme accompagna donc le cocher et, le soir, ils arrivèrent à une auberge avec l'intention d'y passer la nuit. En entrant dans sa chambre, le garçon répéta à haute et intelligible voix: "Si seulement j'avais peur! Si seulement je savais frissonner!" L'aubergiste l'entendit et dit en riant: "Si vraiment ça te fait plaisir, tu en auras sûrement l'occasion chez moi." - "Tais-toi donc!" dit sa femme. "À être curieux, plus d'un a déjà perdu la vie , et ce serait vraiment dommage pour ses jolis yeux s'ils ne devaient plus jamais voir la lumière du jour." Mais le garçon répondit: "Même s'il fallait en arriver là, je veux apprendre à frissonner. C'est d'ailleurs pour ça que je voyage." Il ne laissa à l'aubergiste ni trêve ni repos jusqu'à ce qu'il lui dévoilât son secret. Non loin de là, se trouvait un château maudit, dans lequel il pourrait certainement apprendre ce que c'était que d'avoir peur, en y passant seulement trois nuits. Le roi avait promis sa fille en mariage à qui tenterait l'expérience et cette fille était la plus belle qu'on eût jamais vue sous le soleil. Il y avait aussi au château de grands trésors gardés par de mauvais génies dont la libération pourrait rendre un pauvre très riche. Bien des gens étaient déjà entrés au château, mais personne n'en était jamais ressorti. Le lendemain, le jeune homme se rendit auprès du roi: "Si vous le permettez, je voudrais bien passer trois nuits dans le château." Le roi l'examina, et comme il lui plaisait, il répondit: "Tu peux me demander trois choses. Mais aucune d'elles ne saurait être animée et tu pourras les emporter avec toi au château." Le garçon lui dit alors: "Eh bien! je vous demande du feu, un tour et un banc de ciseleur avec un couteau."

De koning liet al deze dingen overdag voor hem naar het slot brengen. Toen de nacht inviel liep de jongen er naar toe, legde in een van de kamers een groot vuur aan, zette de houtsnijbank met het mes ernaast en ging op de draaibank zitten. "Ach, als ik maar griezelde," sprak hij, "maar hier zal ik het ook wel niet leren." Tegen middernacht wilde hij zijn vuur eens opporren en toen hij erin zat te blazen klonk plotseling geschreeuw uit een hoek: "Au, miauw, wat hebben wij het koud." - "Zotskappen," riep de jongen, "waarom schreeuwen jullie? Als jullie het koud hebt, kom dan bij het vuur zitten om je te warmen." En toen hij dat gezegd had, kwamen twee grote zwarte katten met een geweldige sprong op hem af, gingen ieder aan een kant van hem zitten en keken hem met vurige ogen heel wild aan. Na een poosje, toen zij warm waren geworden, spraken zij: "Vriend, zullen we eens kaarten?" - "Waarom niet," antwoordde hij, "maar laat eerst jullie poten zien." Zij strekten hun klauwen uit. "Hé," zei hij, "wat hebben jullie lange nagels, wacht, die moet ik eerst afknippen." Daarop pakte hij ze bij hun nekvel, tilde ze op de houtsnijbank en schroefde hun poten vast. "Ik heb eens naar jullie vingers gekeken en dan vergaat mij de lust om te kaarten!" Hij sloeg ze dood en wierp ze naar buiten in het water. Toen hij echter die twee tot zwijgen had gebracht, kwamen er uit alle hoeken en gaten zwarte katten en zwarte honden aan gloeiende kettingen, steeds maar meer en meer zodat hij zich niet meer kon bergen en zij schreeuwden verschrikkelijk, trapten op zijn vuur, trokken het uit elkaar en wilden het uitdoven. Hij keek het een poosje rustig aan maar toen het hem te bar werd pakte hij zijn houtsnijmes en riep: "Weg met jullie boeventuig," en hij hakte op ze in. Een gedeelte sprong weg, de anderen sloeg hij dood en wierp ze naar buiten in de vijver. Teruggekomen blies hij in de vonken zodat het vuur opnieuw begon te branden en warmde zich erbij. En toen hij daar zo zat kon hij zijn ogen niet langer openhouden en kreeg slaap. Hij keek om zich heen en zag in de hoek een groot bed staan. "Dat komt goed van pas, sprak hij en ging erin liggen. Maar toen hij zijn ogen wilde sluiten begon het bed vanzelf te rijden en reed het hele slot door. "Goed zo," sprak hij, "vooruit maar." En zo rolde het bed voort alsof er zes paarden voorgespannen waren, de drempels over en de trappen op en af tot opeens, hopsasa, het omsloeg, helemaal ondersteboven, zodat het als een berg boven op hem kwam te liggen.
Le jour même, le roi fit porter tout cela au château. À la tombée de la nuit, le jeune homme s'y rendit, alluma un grand feu dans une chambre, installa le tabouret avec le couteau tout à côté et s'assit sur le tour. "Ah! si seulement je pouvais frissonner!" dit-il. "Mais ce n'est pas encore ici que je saurai ce que c'est." Vers minuit, il entreprit de ranimer son feu. Et comme il soufflait dessus, une voix retentit tout à coup dans un coin de la chambre: "Hou, miaou, comme nous avons froid!" - "Bande de fous!" s'écria-t-il. "Pourquoi hurlez-vous comme ça? Si vous avez froid, venez ici, asseyez-vous près du feu et réchauffez-vous!" À peine eut-il prononcé ces paroles que deux gros chats noirs, d'un bond formidable, sautèrent vers lui et s'installèrent de part et d'autre du garçon en le regardant d'un air sauvage avec leurs yeux de braise. Quelque temps après, s'étant réchauffés, ils dirent: "Si nous jouions aux cartes, camarade?" - "Pourquoi pas!" répondit-il, "mais montrez-moi d'abord vos pattes." Les chats sortirent leurs griffes. "Holà!" dit-il. "Que vos ongles sont longs! attendez! il faut d'abord que je vous les coupe." Il les prit par la peau du dos, les posa sur l'étau et leur y coinça les pattes. "J'ai vu vos doigts," dit-il, "j'en ai perdu l'envie de jouer aux cartes." Il les tua et les jeta par la fenêtre dans l'eau d'un étang . À peine s'en était-il ainsi débarrassé que de tous les coins et recoins sortirent des chats et des chiens, tous noirs, tirant des chaînes rougies au feu. Il y en avait tant et tant qu'il ne pouvait leur échapper. Ils criaient affreusement, dispersaient les brandons du foyer, piétinaient le feu, essayaient de l'éteindre. Tranquillement, le garçon les regarda faire un moment. Quand il en eut assez, il prit le couteau de ciseleur et dit: "Déguerpissez, canailles!" Et il se mit à leur taper dessus. Une partie des assaillants s'enfuit; il tua les autres et les jeta dans l'étang. Puis il revint près du feu, le ranima en soufflant sur les braises et se réchauffa. Bientôt, il sentit ses yeux se fermer et eut envie de dormir. Il regarda autour de lui et vit un grand lit, dans un coin. "Voilà ce qu'il me faut," dit-il. Et il se coucha. Comme il allait s'endormir, le lit se mit de lui-même à se déplacer et à le promener par tout le château. "Très bien!" dit-il. "Plus vite!" Le lit partit derechef comme si une demi-douzaine de chevaux y étaient attelés, passant les portes, montant et descendant les escaliers. Et tout à coup, il versa sens dessus dessous hop! et le garçon se retrouva par terre avec comme une montagne par-dessus lui.

Maar hij wierp de dekens en de kussens de lucht in, kroop er uit en zei: "Laat nu maar rijden wie rijden wil," ging bij het vuur liggen en sliep tot de dag aanbrak. 's Morgens kwam de koning en toen hij hem daar op de grond zag liggen dacht hij dat de spoken hem hadden omgebracht en dat hij dood was. Hij zei: "Het is toch zonde van zo'n mooi mensenkind." Dat hoorde de jongen; hij richtte zich op en zei: "Zover is het nog niet." De koning was verbaasd maar ook verheugd en hij vroeg hoe het gegaan was. "Heel goed," antwoordde de jongen, "er is één nacht om, de twee andere zullen ook wel voorbij gaan. De jongen ging terug naar de herberg en daar zette de waard grote ogen op. "Ik had niet gedacht, dat ik je levend terug zou zien; heb je nu geleerd wat griezelen is?" - "Nee," antwoordde de jongen, "alles is tevergeefs, was er maar iemand die het mij kon leren."
Il se débarrassa des couvertures et des oreillers, se faufila de dessous le lit et dit: "Que ceux qui veulent se promener se promènent." Et il se coucha auprès du feu et dormit jusqu'au matin. Le lendemain, le roi s'en vint au château. Quand il vit le garçon étendu sur le sol, il pensa que les fantômes l'avaient tué. Il murmura: "Quel dommage pour un si bel homme!" Le garçon l'entendit, se leva, et dit: "Je n'en suis pas encore là!" Le roi s'étonna, se réjouit et lui demanda comment les choses s'étaient passées. "Très bien. Voilà une nuit d'écoulée, les autres se passeront bien aussi." Quand il arriva chez l'aubergiste, celui-ci ouvrit de grands yeux. "Je n'aurais jamais pensé," dit-il, "que je te reverrais vivant. As-tu enfin appris à frissonner?" - "Non!" répondit-il, "tout reste sans effet. Si seulement quelqu'un pouvait me dire comment faire!"

De tweede nacht toog hij opnieuw naar het oude slot, ging bij het vuur zitten en hief weer zijn oude lied aan: "Kon ik maar griezelen." Tegen middernacht hoorde hij lawaai en gestommel, eerst zachtjes, toen steeds harder, dan was het weer even stil en tenslotte kwam met luid geschreeuw een half mens uit de schoorsteen naar beneden en viel voor hem neer. "Hola," riep hij, "er hoort nog een helft bij, dit is niet genoeg." Toen begon het lawaai opnieuw, het raasde en beide en de andere helft viel ook naar beneden. "Wacht," sprak hij, "ik zal eerst het vuur een beetje voor je aanblazen." Toen hij dat gedaan had en weer omkeek waren de beide stukken met een klap bij elkaar gekomen en er zat een afschuwelijke man op zijn plaats. "Zo zijn wij niet getrouwd," sprak de jongen, "die bank is van mij." De man wilde hem opzij duwen maar de jongen liet zich dat niet welgevallen, schoof hem met geweld opzij en ging weer op zijn plaats zitten. Toen vielen er nog meer mannen naar beneden, de een na de ander en zij namen negen knekels en twee doodskoppen, zetten die overeind en begonnen te kegelen. De jongen kreeg er ook zin in en vroeg: "Hoor eens, mag ik meedoen?" - "Ja, als je geld hebt." - "Geld genoeg," antwoordde hij, "maar de ballen zijn niet helemaal rond." Toen nam hij de doodskoppen, klemde ze in de draaibank en draaide ze rond. "Ziezo, nu rollen ze beter," sprak hij, "kijk eens, nu gaat het fijn." Hij speelde mee en verloor wat geld, maar toen het twaalf uur sloeg, was alles voor zijn ogen opeens verdwenen. Hij ging liggen en sliep rustig in. De volgende morgen kwam de koning naar hem kijken. "Hoe is het je deze keer vergaan?" vroeg hij. "Ik heb gekegeld," antwoordde de jongen, "en een paar centen verloren." - "Heb je dan niet gegriezeld?" - "Och wat," zei hij, "ik heb plezier gemaakt. Als ik maar wist wat griezelen was."
Pour la deuxième nuit, il se rendit à nouveau au château, s'assit auprès du feu et reprit sa vieille chanson: "Ah! si seulement je pouvais frissonner." À minuit on entendit des bruits étranges. D'abord doucement, puis toujours plus fort, puis après un court silence, un grand cri. Et la moitié d'un homme arrivant par la cheminée tomba devant lui. "Holà!" cria-t-il. "Il en manqua une moitié. Ça ne suffit pas comme ça!" Le vacarme reprit. On tempêtait, on criait. Et la seconde moitié tomba à son tour de la cheminée. "Attends," dit le garçon, "je vais d'abord ranimer le feu pour toi." Quand il l'eut fait, il regarda à nouveau autour de lui: les deux moitiés s'étaient rassemblées et un homme d'affreuse mine s'était assis à la place qu'occupait le jeune homme auparavant. "Ce n'est pas ce que nous avions convenu," dit-il. "Ce tour est à moi!" L'homme voulut l'empêcher de s'y asseoir mais il ne s'en laissa pas conter. Il le repoussa avec violence et reprit sa place. Beaucoup d'autres hommes se mirent alors à dégringoler de la cheminée les uns après les autres et ils apportaient neuf tibias et neuf têtes de mort avec lesquels ils se mirent à jouer aux quilles. Le garçon eut envie d'en faire autant. "Dites, pourrais-je jouer aussi?" - "Oui, si tu as de l'argent." - "J'en ai bien assez," répondit-il, "mais vos boules ne sont pas rondes." Il prit les têtes de mort, s'installa à son tour et en fit de vraies boules. "Comme ça elles rouleront mieux," dit-il. "En avant! On va rire!" Il joua et perdit un peu de son argent. Quand sonna une heure, tout avait disparu. Au matin, le roi vint aux renseignements. "Que t'est-il arrivé cette fois-ci?" demanda-t-il. "J'ai joué aux quilles," répondit le garçon, "et j'ai perdu quelques deniers." - "Tu n'as donc pas eu peur?" - "Eh! non!" dit-il, "je me suis amusé! Si seulement je savais frissonner!"

De derde nacht ging hij weer op zijn bank zitten en sprak knorrig. "Als ik nu maar griezelde." Laat in de nacht kwamen zes grote mannen een doodkist binnenbrengen. Toen sprak hij: "Haha, dat is vast mijn neefje dat een paar dagen geleden gestorven is!" wenkte hem met zijn vinger en riep: "Kom neefje, kom!" Zij zetten de doodkist op de grond, maar hij ging er naartoe en nam het deksel eraf er lag een dode man in. Hij voelde aan zijn gezicht maar het was ijskoud. "Wacht," sprak hij, "ik zal je een beetje warmen," en hij ging naar het vuur, maakte zijn hand warm en legde die op het gezicht van de dode maar die bleef koud. Toen nam hij hem uit de kist, ging bij het vuur zitten en nam de dode op schoot en wreef zijn armen om het bloed weer in beweging te krijgen. Toen ook dat niet hielp bedacht hij dat wanneer twee mensen in bed liggen ze elkaar verwarmen en hij legde hem in zijn bed, dekte hem toe en ging naast hem liggen. Na een poosje werd de dode warm en begon te bewegen. Toen sprak de jongen: "Kijk eens neefje, heb ik je niet mooi verwarmd?" De dode echter riep "Nu ga ik je wurgen!" - "Wat!," antwoordde de jongen, "is dat mijn loon? Dan ga je meteen weer de kist in," en hij tilde hem op, wierp hem erin en deed de deksel dicht; toen kwamen de zes mannen en droegen hem weer weg. "Ik kan maar niet griezelen," zei hij, "hier leer ik het mijn levensdagen niet."
La troisième nuit, il s'assit à nouveau sur son tour et dit tristement: "Si seulement je pouvais frissonner!" Quand il commença à se faire tard, six hommes immenses entrèrent dans la pièce portant un cercueil. "Hi! Hi! Hi!" dit le garçon, "voilà sûrement mon petit cousin qui est mort il y a quelques jours seulement." Du doigt, il fit signe au cercueil et s'écria: "Viens, petit cousin, viens!" Les hommes posèrent la bière sur le sol; il s'en approcha et souleva le couvercle. Un mort y était allongé. Il lui toucha le visage. Il était froid comme de la glace. "Attends," dit-il, "je vais te réchauffer un peu." Il alla près du feu, s'y réchauffa la main et la posa sur la figure du mort. Mais celui-ci restait tout froid. Alors il le sortit du cercueil, s'assit près du feu et l'installa sur ses genoux en lui frictionnant les bras pour rétablir la circulation du sang. Comme cela ne servait à rien, il songea tout à coup qu'il suffit d'être deux dans un lit pour avoir chaud. Il porta le cadavre sur le lit, le recouvrit et s'allongea à ses côtés. Au bout d'un certain temps, le mort se réchauffa et commença à bouger. "Tu vois, petit cousin," dit le jeune homme, "ne t'ai-je pas bien réchauffé?" Mais le mort, alors, se leva et s'écria: "Maintenant, je vais t'étrangler!" - "De quoi!" dit le garçon, "c'est comme ça que tu me remercies? Retourne au cercueil!" Il le ceintura, et le jeta dans la bière en refermant le couvercle. Les six hommes arrivèrent alors et l'emportèrent. "Je ne réussis pas à frissonner," dit-il. "Ce n'est décidément pas ici que je l'apprendrai."

Daarop kwam er een man binnen die groter was dan alle anderen en hij zag er verschrikkelijk uit, maar hij was oud en had een lange witte baard. "O, jij onderkruipsel," riep hij, "nu zal je spoedig leren wat griezelen is, want je moet sterven." - "Niet zo haastig," antwoordde de jongen, "als ik moet sterven, ben ik er toch zelf ook nog bij." - "Ik zal je wel krijgen," sprak de boze geest. "Kalm aan, maak je niet dik, zo sterk als jij bent ben ik ook en wellicht nog sterker." - "Dat zullen we zien," sprak de oude man, "als je sterker bent dan ik, laat ik je gaan. Kom laten we de proef op de som nemen." Toen bracht hij hem door donkere gangen naar het vuur van een smidse, nam een bijl en sloeg het aambeeld met één slag de grond in. "Dat kan ik nog veel beter," zei de jongen en liep naar het andere aambeeld. De oude ging naast hem staan om toe te kijken en zijn witte baard hing naar beneden. Toen pakte de jongen de bijl, doorkliefde het aambeeld met één houw en klemde daarbij de baard van de oude man erin vast. "Nu heb ik je," sprak de jongen, "nu ben jij het die moet sterven." Daarop pakte hij een ijzeren stang en sloeg op de oude los tot die begon te jammeren en hem smeekte op te houden, dan zou hij hem grote schatten geven. De jongen trok de bijl eruit en liet hem los. De oude man bracht hem weer terug naar het slot en toonde hem in een kelder drie kisten vol goud. Hij sprak: "Daarvan behoort één deel aan de armen, één deel aan de koning en het derde is voor jou." De klok van het kasteel sloeg twaalf uur, de geest verdween en de jongen stond in het donker. "Ik zal er wel uit zien te komen," sprak hij, en tastte in het rond. Hij vond de weg naar de kamer en viel in slaap bij zijn vuur. De volgende morgen kwam de koning die zei: "Nu zal je wel geleerd hebben wat griezelen is." - "Nee," antwoordde de jongen, "het was niet veel bijzonders. Mijn dode neef was er en er is een man met een baard gekomen die mij daar beneden veel geld heeft laten zien, maar wat griezelen is heeft niemand mij verteld." De koning sprak: "Jij hebt het slot verlost en zult mijn dochter trouwen." - "Dat is alles goed en wel," antwoordde hij, "maar ik weet nog steeds niet wat griezelen is."
À ce moment précis entra un homme plus grand que tous les autres et qui avait une mine effrayante. Il était vieux et portait une longue barbe blanche. "Pauvre diable," lui dit-il, "tu ne tarderas pas à savoir ce que c'est que de frissonner: tu vas mourir!" - "Pas si vite!" répondit le garçon. "Pour que je meure, il faudrait d'abord que vous me teniez." - "Je finirai bien par t'avoir!" dit le monstrueux bonhomme. "Tout doux, tout doux! ne te gonfle pas comme ça! je suis aussi fort que toi. Et même bien plus fort!" - "C'est ce qu'on verra," dit le vieux. "Si tu es plus fort que moi, je te laisserai partir. Viens, essayons!" Il le conduisit par un sombre passage dans une forge, prit une hache et d'un seul coup, enfonça une enclume dans le sol. "Je ferai mieux," dit le jeune homme en s'approchant d'une autre enclume. Le vieux se plaça à côté de lui, laissant pendre sa barbe blanche. Le garçon prit la hache, fendit l'enclume d'un seul coup et y coinça la barbe du vieux. "Et voilà! je te tiens!" dit-il, "à toi de mourir maintenant!" Il saisit une barre de fer et se mit à rouer de coups le vieux jusqu'à ce que celui-ci éclatât en lamentations et le suppliât de s'arrêter en lui promettant mille trésors. Le jeune homme débloqua la hache et libéra le vieux qui le reconduisit au château et lui montra, dans une cave, trois caisses pleines d'or. "Il y en a une pour les pauvres, une pour le roi et la troisième sera pour toi," lui dit-il. Sur quoi, une heure sonna et le méchant esprit disparut. Le garçon se trouvait au milieu d'une profonde obscurité. "Il faudra bien que je m'en sorte," dit-il. Il tâtonna autour de lui, retrouva le chemin de sa chambre et s'endormit auprès de son feu. Au matin, le roi arriva et dit: "Alors, as-tu appris à frissonner?" - "Non," répondit le garçon, "je ne sais toujours pas. J'ai vu mon cousin mort et un homme barbu est venu qui m'a montré beaucoup d'or. Mais personne ne m'a dit ce que signifie frissonner." Le roi dit alors: "Tu as libéré le château de ses fantômes et tu épouseras ma fille." - "Bonne chose!" répondit-il, "mais je ne sais toujours pas frissonner."

Daarop werd het goud naar boven gebracht en de bruiloft werd gevierd, maar de jonge koning, hoe lief hij zijn gemalin ook had en hoe gelukkig hij ook was, zei nog steeds: "Als ik maar kon griezelen, als ik maar griezelde." Dat ergerde de jonge koningin tenslotte, maar haar kamermeisje zei: "Ik zal u wel helpen en dan leert hij heus wel griezelen." Zij ging naar buiten naar de beek die door de tuin stroomde en liet daar een hele emmer vol grondels uit ophalen. 's Nachts als de jonge koning sliep, moest zijn vrouw de deken wegtrekken en de emmer koud water vol grondels over hem uitgieten, zodat die kleine visjes om hem heen spartelden. En toen werd hij wakker en riep: "Hu, wat griezelig, wat griezelig, lieve vrouw. Ja, nu weet ik wat griezelen is."
On alla chercher l'or et les noces furent célébrées. Mais le jeune roi continuait à dire: "Si seulement j'avais peur, si seulement je pouvais frissonner!" La reine finit par en être contrariée. Sa camériste dit: "Je vais l'aider à frissonner! Je vais l'aider à frissonner!" Elle se rendit sur les bords du ruisseau qui coulait dans le jardin et se fit donner un plein seau de goujons. Durant la nuit, alors que son époux dormait, la princesse retira les couvertures et versa sur lui l'eau et les goujons, si bien que les petits poissons frétillaient tout autour de lui. Il s'éveilla et cria: "Ah! comme je frissonne, chère femme! Ah! Oui, maintenant je sais ce que c'est que de frissonner."