De goede ruil


Den gode handel


Er was eens een boer, die zijn koe naar de markt gedreven had en haar voor zeven daalders had verkocht. Terug naar huis moest hij langs een vijver; en hij hoorde al uit de verte, hoe de kikkers riepen. "Ak, ak, ak, ak." – "Ja," zei hij bij zichzelf, "die zeggen ook maar wat, zeven heb ik er betaald gekregen, geen acht." Hij kwam bij de vijver en riep: "Domoren dat jullie zijn! Weten jullie niets beters? Zeven daalders zijn het en geen acht." Maar de kikkers riepen: "Ak, ak, ak, ak!" – "Nou, als jullie 't niet geloven willen, ik zal ze je even voortellen!" En hij haalde het geld uit de zak en telde de zeven daalders uit, telkens dertig stuivers tegelijk. Maar de kikkers stoorden zich niet aan zijn gereken en riepen opnieuw: "Ak, ak, ak, ak!" – "Wel," riep de boer, nu heel boos, "willen jullie 't beter weten dan ik, tel het dan zelf!" en hij wierp al het geld in het wate. Daar bleef hij staan wachten, tot ze klaar waren en hem 't zijne weer terug zouden brengen; maar de kikkers bleven bij hun mening en riepen voortdurend: "Ak, ak, ak, ak," en ze gaven het geld niet terug. Hij wachtte nog een hele poos, tot de avond viel en hij naar huis moest, toen schold hij de kikkers uit en riep: "Jullie waterpatsers, jullie dikkoppen, jullie bologen, een grote bek hebben jullie en schreeuwen kun je dat iemand doof wordt, maar zeven daalders kun je nog niet tellen, dacht je soms dat ik hier bleef staan tot je klaar was?" Zo ging hij door, maar de kikkers riepen toch: "Ak, ak, ak, ak," achter hem aan, zodat hij volkomen uit zijn humeur thuis kwam.
Der var engang en bonde, som havde drevet sin ko til marked og solgt den for fem daler. På hjemvejen kom han forbi en dam, og allerede langt borte fra hørte han frøerne kvække: "Brekekeks, brekekeks." - "De snakker, som de har forstand til," sagde han, "det er fem, jeg har fået, og ikke seks." Og da han kom hen til vandet, råbte han: "I fæhoveder. Det er nu fem og ikke seks." Men frøerne blev ved med deres: "Brekekeks." - "Når I ikke vil tro det, skal jeg vise jer det," sagde han, tog pengene op af lommen og talte dem. Frøerne brød sig aldeles ikke om det, men blev ved med at råbe: "Brekekeks, brekekeks." - "Hold dog op," råbte bonden rasende, "værsgod, nu kan I selv tælle efter, siden I tror, I ved bedre end jeg." Derpå kastede han pengene ud i vandet. Han blev stående og ventede på, at han skulle få sine penge tilbage, men de påståelige frøer blev ved med deres brekekeks, og der kom ingen penge. Han ventede i flere timer, lige til det blev aften. Så måtte han jo hjem, men han skældte frøerne dygtigt ud og råbte: "I torskepander, I tossehoveder. I vræler, så man får hovedpine af at høre på det, men I kan ikke engang tælle fem daler. Tror I jeg har tid at vente på det smøleri." Derpå gik han sin vej, men frøerne blev ved at råbe "Brekekeks," og han ærgrede sig rigtigt over dem.

Een poos later wilde hij weer een koe verkopen; die slachtte hij en hij maakte een berekening. Als hij het vlees goed verkopen kon, dan kreeg hij zoveel geld als deze koe en de vorige samen waard waren; en dan had hij ook nog de huid. Toen hij met het vlees de stad naderde, was er bij de poort een hele troep honden bij elkaar, voorop een grote hazewindhond. Die sprong om het vlees heen, snoof eraan en blafte: "Wat, wat, wat, wat." Daar hij helemaal niet ophield, zei de boer tegen hem: "Ja, ik weet het wel, je zegt "wat, wat" omdat je wat van dat vlees wilt hebben, maar dat zou me wat moois zijn, als ik het je gaf." De hond antwoordde alleen maar: "Wat! wat!" – "Zal je 't niet allemaal opeten en sta je ook in voor je kameraden?" – "Wat, wat!" zei de hond. "Nu, als je daar bij blijft, dan wil ik het wel bij jou laten, ik ken je wel en ik weet in bij wie je in dienst bent; maar één ding zeg ik je, binnen drie dagen moet ik mijn geld hebben, anders zal het je slecht vergaan, je kunt 't alleen maar erger maken." Daarop laadde hij het vlees van de wagen, en maakte rechtsomkeert: de honden vlogen erop af en blaften luid: "Wat! wat!" De boer hoorde dat van verre en zei: "Kijk, nu willen ze allemaal 'wat' hebben, maar de grote moet er voor instaan."
Nogen tid efter købte han en anden ko. Den slagtede han og beregnede nu, at hvis han kunne få kødet godt betalt, kunne han få lige så mange penge, som begge køerne var værd, og så havde han oven i købet skindet af den ene. Da han kom til byens port, løb der en stor flok hunde imod ham. Den største af dem sprang op ad ham, snusede til kødet og gøede. Da den ikke ville holde op, sagde bonden til den: "Ja, jeg kan jo nok mærke, at du vil have fat i kødet, men det blev nok en net historie, hvis jeg gav dig det." - "Vov vov," sagde hunden. "Vil du lade være med at spise det og også stå inde for dine kammerater," spurgte han. "Vov vov," svarede hunden. "Ja, når du lover mig det, må jeg vel give dig det," sagde bonden, "men inden tre dage vil jeg have pengene for det. Jeg ved nok, hvem du tilhører. Bring dem selv ud til mig, ellers skal det komme dig dyrt til at stå." Derpå pakkede han kødet ud, og hundene styrtede sig straks over det. "Nu tager de det nok alle sammen," tænkte bonden, "men den store må indestå mig for pengene."

Toen de drie dagen voorbij waren, dacht de boer: "Vanavond heb jij je geld op zak." En hij was vergenoegd en blij. Maar er kwam niemand om hem te betalen. "Je kunt niemand meer vertrouwen," zei hij, en tenslotte dreef zijn ongeduld hem; hij ging naar de stad, naar de slager en eiste zijn geld op. De slager dacht dat het een grap was, maar de boer zei: "Geen gekheid, geld moet ik hebben; heeft de grote hond jou niet een hele koe thuisgebracht, drie dagen geleden?" Toen werd de slager woedend, pakte een bezemsteel en joeg de boer weg. "Wacht maar," zei de boer, "er is nog gerechtigheid in de wereld!" en hij ging regelrecht naar 't paleis van de koning en vroeg om gehoord te worden. Hij werd naar de koning gebracht, die daar zat met zijn dochter en vroeg wat hem voor ongeluk was gebeurd. "Ach!" zei hij, "de kikkers en de honden hebben mij mijn geld afgepakt en de slager heeft me dat met de stok betaald!" En hij vertelde heel uitvoerig hoe het gebeurd was. Daar begon de prinses hartelijk te lachen, maar de koning zei tegen hem: "Recht kan ik je niet geven, maar je kunt mijn dochter tot vrouw krijgen; van haar levensdagen heeft ze nog niet gelachen, als juist om jou, en ik heb haar beloofd aan de eerste die haar aan 't lachen maakte. Dank nu maar voor zoveel geluk." – "O," antwoordde de boer, "maar ik wil haar helemaal niet hebben; thuis heb ik maar één vrouw en die is me al teveel, als ik thuis kom is het toch alsof er in iedere hoek van de kamer één is." Toen werd de koning boos en zei: "Dat is al te grof." – "Och, lieve koning," zei de boer, "wat kan men nu van een os anders verwachten dan rundvlees!" – "Wacht maar," zei de koning, "ik weet een andere beloning voor je. Maak nu dat je wegkomt, maar kom over drie dagen terug, dan krijg je er vijfhonderd uitbetaald."
Den tredie dag tænkte bonden: "I aften har jeg pengene i lommen," og han glædede sig allerede til det. Men der kom ingen og bragte ham dem. "Man kan da heller ikke stole på nogen," sagde han, og til sidst tabte han tålmodigheden og gik ind til byen og forlangte pengene af slagteren. Slagteren troede det var spøg, men bonden sagde: "Det er mit ramme alvor, jeg vil have mine penge. Har den store hund ikke for tre dage siden bragt jer en hel ko?" Da blev slagteren vred, greb et kosteskaft og jagede ham ud. "Vent du bare," sagde bonden, "der er dog noget, der hedder retfærdighed." Derpå gik han op på slottet og bad om at få kongen i tale. Han blev ført frem for kongen, der sad på tronen med sin datter, og spurgte, hvad han havde at beklage sig over. "Frøerne og hunden har stjålet fra mig," sagde han, "og nu har slagteren givet mig prygl derfor." Kongedatteren gav sig til at le højt, og kongen sagde: "Ja der kan j eg ikke skaffe dig ret, men j eg vil give dig min datter til kone. Det er første gang, jeg har hørt hende le, og jeg har lovet, at den der fik hende til det, skulle blive gift med hende." - "Mange tak," svarede bonden, "men jeg har rigtignok en kone i forvejen, og det er såmænd mere end nok. Hun gør det virkelig broget nok for mig." - "Du er en uforskammet karl," sagde kongen vredt. "Åh, herre konge," svarede bonden, "hvad kan man forlange af en stud andet end et brøl." - "Vent lidt," sagde kongen, "du skal få en anden belønning. Gå din vej nu, men kom igen om tre dage. Så skal du få femhundrede."

Toen de boer de poort uitkwam, zei de schildwacht: "Je hebt de prinses aan het lachen gemaakt, dan zul je wel wat goeds hebben gekregen." – "Dat zou ik menen," zei de boer, "vijfhonderd krijg ik, voluit betaald." – "Nu," zei de soldaat, "geef daar maar wat van aan mij, wat wou jij met zoveel geld beginnen?" – "Omdat jij het bent," zei de boer, "krijg je er tweehonderd van, meld je over drie dagen bij de koning en laat je uitbetalen." Een hebberige koopman die dichtbij stond, en 't gesprek ook had gehoord, liep de boer achterna, pakte hem bij zijn jas en zei: "Wat ben jij een gelukskind! Ik wil het je betalen, ik wil het je wisselen in pasmunt, wat wou jij met die harde daalders?" – "Top," zei de boer, "driehonderd kun je er nog krijgen; geef het mij meteen in klinkende munt, vandaag over drie dagen zul je de betaling bij de koning gaan halen." De koopman verheugde zich over het voordeel en telde de som uit in minderwaardige munten, waarvan er drie net zoveel waard waren als twee goede. Na verloop van drie dagen ging de boer, volgens het bevel van de koning, naar hem toe. "Trek je jas maar uit," zei de koning, "dan krijg je er vijfhonderd." – "Ach," zei de boer, "ik krijg ze niet meer, tweehonderd heb ik aan de schildwacht toegedacht en driehonderd heb ik al ingewisseld bij een koopman; van rechtswege krijg ik helemaal niets." Intussen kwamen de soldaat en de koopman binnen, verlangden het hunne wat ze van de boer al beloofd hadden gekregen, en kregen de slagen precies toegemeten. De soldaat droeg het met kalmte, hij wist al hoe dat smaakte; de koopman evenwel jammerde luid: "Ach en wee! zijn dat de harde daalders!" De koning moest om de boer lachen, en toen zijn boosheid geheel verdwenen was, sprak hij: "Daar je je loon al verloren hebt, voor je het nog gekregen hebt, zal ik je toch iets in ruil geven: ga naar de schatkist en haal zoveel geld als je maar wilt." De boer liet zich dat geen tweemaal zeggen en stopte zoveel in zijn wijde zakken als die maar bergen konden. Toen ging hij naar de herberg en telde zijn geld. De koopman was hem nageslopen en hoorde hoe hij in zijn baard bromde: "Nu heeft mij de spitsboef van een koning toch in 't ootje genomen! Had hij me dat geld niet zelf kunnen geven, dan wist ik tenminste hoeveel ik had; hoe kan ik nu weten of het wel juist is wat ik zo op goed geluk in mijn zakken heb gestopt?" – "God beware me," zei de koopman, "wat spreekt die oneerbiedig over onze koning, ik ga het gauw aangeven, dan krijg ik een beloning en krijgt hij nog straf bovendien." Toen de koning over de uitdrukkingen van boer hoorde, werd hij woedend en zond de koopman weg om de zondaar dadelijk te halen. De koopman liep weer naar de boer: "Je moet dadelijk bij de koning komen, net zoals je bent." – "Ik weet wel beter hoe het hoort," antwoordde de boer, "ik laat me eerst een nieuwe jas maken; denk je dat een man die zoveel geld op zak heeft, in zulke lompen naar de koning kan gaan?" Toen de koopman merkte, dat de boer zonder een nieuwe jas niet mee te tronen was, en daar hij bang was dat, wanneer de woede van de koning bedaard was, het hem dan de beloning en de boer zijn straf zou kosten, zei hij: "Ik wil je voor dat ogenblik een jas lenen, enkel en alleen uit vriendschap; wat doet een mens niet allemaal uit liefde!" De boer stemde toe, trok de jas van de koopman aan en ging met hem mee. De koning verweet de boer het gebrek aan eerbied dat de koopman had overgebriefd. "Ach," zei de boer, "wat een koopman zegt, is allemaal leugen; hem komt geen waar woord uit zijn mond, die kerel daar is in staat om te zeggen, dat ik zijn jas aanheb." – "Wat nu?" schreeuwde de koopman, "en is die jas dan niet van mij? Heb ik die niet uit pure vriendschap aan je geleend, omdat je zo niet voor de koning wilde verschijnen?" Toen de koning dat hoorde, sprak hij: "De koopman heeft in ieder geval iemand bedrogen, of de boer of mij," en hij liet hem nog enige harde daalders uitbetalen. Maar de boer ging met de goede jas en met goed geld op zak naar huis en sprak: "Ditmaal heb ik het getroffen!"
Da bonden kom ud, sagde skildvagten til ham: "Du får nok noget godt, når du har fået kongedatteren til at le." - "Ja det tror jeg," svarede bonden, "femhundrede daler, får jeg." - "Hvad vil du med alle de penge?" sagde soldaten "giv mig nogle af dem." - "Ja ja, siden det er dig," svarede bonden, "om tre dage kan du melde dig hos kongen og bede om de to hundrede." En jøde, der havde hørt, hvad han fortalte, løb hen til ham og sagde: "I er rigtignok en lykkens yndling. Men hvad vil I med alle de store dalere? Skal jeg ikke veksle dem for jer." - "Jeg har trehundrede tilbage," sagde bonden, "giv mig dem så straks. Du kan få dem hos kongen om tre dage." Jøden blev glad og betalte ham pengene i gamle skillinger, hvoraf tre var så meget værd som to nye. Efter tre dages forløb gik bonden igen op til kongen. "Træk trøjen af ham," sagde han, "så skal han få de femhundrede." - "Det er ikke mig der skal have dem," sagde bonden, "tohundrede har jeg lovet skildvagten herudenfor, og resten har jeg fået vekslet hos en jøde." Imidlertid kom soldaten og jøden og forlangte at få, hvad bonden havde lovet dem. Kongen lod så hente en tamp, og soldaten fik først tohundrede af de slag, som han havde tiltænkt bonden. Han fandt sig tålmodig i det - han havde nok prøvet det før - men jøden jamrede og skreg: "Av, av, sikke hårde dalere." Kongen lo ad bonden og var ikke mere vred på ham. "Nu har du jo ingen belønning fået," sagde han, "men det skal du nok få erstatning for. Gå ind i mit skatkammer og tag så mange penge, du vil." Det lod bonden sig ikke sige to gange, men stoppede så meget i sine store lommer, som han på nogen måde kunne. Så gik han ned på kroen og gav sig til tælle sine penge. Jøden havde listet sig bagefter ham og lyttede nu efter, hvad han sad og snakkede med sig selv om. "Den lurendrejer af en konge har nok narret mig alligevel," hørte han ham sige, "han havde vel nok selv kunnet give mig pengene. Nu ved jeg jo slet ikke, om alt dette her, som jeg har taget på må og få, er noget værd." - "Gud fri os," tænkte jøden, "det er rigtignok nydeligt, som han taler om kongen. Det må jeg op på slottet og fortælle, så får jeg nok en belønning, og han bliver straffet." Kongen blev rasende, da han hørte, hvad bonden havde sagt, og befalede jøden at bringe synderen op på slottet. Jøden skyndte sig ned til bonden og sagde: "I skal på stående fod komme op til kongen." - "Tøv lidt," sagde bonden, "jeg ved nok, hvad der passer sig. Jeg må først have syet mig en anden frakke. Tror I en mand, der har så mange penge på lommen, går til kongen i de pjalter." Da jøden så, at han ikke kunne få bonden med i det tøj og var bange for, at kongens vrede skulle gå over, sagde han: "Hvad gør man ikke for sine venner. Jeg vil låne jer en pæn frakke." Det tog bonden imod, trak jødens frakke på og gik op på slottet. Kongen bebrejdede ham nu hans utaknemmelige opførsel. "En jøde siger ikke et sandt ord," sagde bonden, "det kunne såmænd gerne falde den fyr ind at sige, det var hans frakke, jeg havde på." - "Hvad for noget," råbte jøden, "er det ikke min frakke. Jeg har jo lånt Jer den af det bare venskab, for at I kunne være pænt klædt på, når I skulle op på slottet." Da kongen hørte det, sagde han: "Enten har jøden narret bonden eller mig," og så lod han ham give endnu flere af de hårde dalere. Men bonden gik hjem i sin gode frakke og med alle sine penge i lommen og tænkte: "Denne gang har jeg rigtignok båret mig klogt ad."