Er was eens een man wiens vrouw stierf en een vrouw wier man stierf en de man had een dochter en de vrouw had ook een dochter. De meisjes kenden elkaar en gingen samen wandelen en kwamen daarna bij de vrouw thuis.
Deze sprak tot de dochter van de man: "Hoor eens, je moet tegen je vader zeggen dat ik met hem wil trouwen; dan mag jij je elke morgen met melk wassen en je krijgt wijn te drinken, maar mijn dochter moet zich met water wassen en zij krijgt ook water te drinken." Het meisje ging naar huis en vertelde haar vader wat de vrouw had gezegd. De man sprak: "Wat moet ik doen? Trouwen is een vreugde, maar ook een verdriet." Omdat hij geen besluit kon nemen trok hij eindelijk zijn laars uit en zei: "Neem deze laars, er zit een gat in de zool, ga ermee naar de zolder, hang hem aan de grote spijker op en giet er dan water in. Als het water erin blijft staan, zal ik weer een vrouw nemen; loopt het er echter uit dan doe ik het niet." Het meisje deed zoals haar bevolen was, maar door het water trok het gat dicht en de laars vulde zich tot bovenaan toe. Zij vertelde haar vader hoe de proef was uitgevallen. Daarop ging hij zelf naar boven en toen hij zag dat het waar was, ging hij naar de weduwe en vroeg haar ten huwelijk, en de bruiloft werd gevierd.
Toen de beide meisjes de volgende morgen opstonden, stond er voor de dochter van de man melk klaar om zich mee te wassen en wijn om te drinken, maar voor de dochter van de vrouw stond er water om zich te wassen en water om te drinken. De tweede ochtend stond er water om zich te wassen en water om te drinken zowel voor de dochter van de man als voor de dochter van de vrouw. En op de derde ochtend stond er water om zich te wassen en water om te drinken voor de dochter van de man, en melk om zich te wassen en wijn om te drinken voor de dochter van de vrouw, en zo bleef het verder. De vrouw werd de aartsvijandin van haar stiefdochter en zij was er altijd op uit haar het leven met de dag zuurder te maken. Ook was zij jaloers omdat haar stiefdochter mooi en lieflijk was, maar haar eigen dochter lelijk en afstotelijk.
Toen het op een keer 's winters gevroren had dat het kraakte en bergen en dalen onder de sneeuw lagen, maakte de vrouw een papieren jurk, riep het meisje en sprak: "Hier, trek deze jurk aan en ga naar het bos om een mandje aardbeien te plukken; daar heb ik zin in." - "Lieve hemel," zei het meisje, "in de winter groeien er toch geen aardbeien, de aarde is bevroren en de sneeuw heeft alles toegedekt. En waarom moet ik in deze papieren jurk lopen? Het is buiten zo koud dat je adem bevriest - de wind waait er dwars doorheen en de doorns scheuren hem kapot." - "Wil jij mij soms tegenspreken?" zei de stiefmoeder. "Maak dat je weg komt en kom mij niet weer onder de ogen voor je het mandje vol aardbeien hebt." Toen gaf zij haar nog een stukje hard brood en sprak: "Daaraan heb je genoeg voor de hele dag," en zij dacht: daarbuiten zal zij wel doodvriezen en verhongeren zodat ik haar nooit meer hoef te zien.
Het meisje was gehoorzaam, zij deed de papieren jurk aan en ging met het mandje naar buiten. Wijd en zijd was er niets te zien dan sneeuw, geen groen sprietje stak eruit. Toen zij in het bos kwam, zag zij een klein huisje waaruit drie kleine mannetjes naar buiten zaten te kijken. Zij zei hen goedendag en klopte bescheiden aan de deur.
Zij riepen: "Binnen," en zij liep de kamer in en ging bij de haard zitten om zich te warmen en haar ontbijt op te eten. De mannetjes zeiden: "Geef ons er ook een stukje van." - "Met plezier," sprak zij, brak haar stukje brood doormidden en gaf hun de helft. Zij vroegen: "Wat doe je hier midden in de winter in je dunne jurkje in het bos?" - "Ach," antwoordde zij, "ik moet een mandje vol aardbeien zoeken en mag pas thuis komen als ik ze heb." Toen zij haar brood had opgegeten, gaven ze haar een bezem en spraken: "Veeg daarmee de sneeuw voor de achterdeur weg." Maar toen zij buiten was, spraken de mannetjes tot elkaar: "Wat zullen wij haar geven, omdat zij zo lief en zo goed is en haar brood met ons heeft gedeeld?"
Toen zei de eerste: "Ik geef haar dat zij elke dag mooier wordt."
De tweede sprak: "Ik geef haar dat er goudstukken uit haar mond rollen bij elk woord dat zij spreekt."
De derde sprak: "Ik geef haar dat er een koning komt die haar tot vrouw neemt."
Het meisje deed zoals de mannetjes gezegd hadden, zij veegde met de bezem de sneeuw achter het huisje weg, en wat denk je dat zij daar vond? Louter rijpe aardbeien die helemaal donkerrood uit de sneeuw te voorschijn kwamen. Haastig en vol blijdschap vulde zij haar mandje, bedankte de kleine mannetjes, gaf hun elk een hand en snelde naar huis om haar stiefmoeder het verlangde te brengen.
Toen zij binnentrad en "Goedenavond zei, viel er meteen al een goudstuk uit haar mond. Daarop vertelde zij wat haar in het bos was overkomen en bij elk woord dat zij sprak rolden er goudstukken uit haar mond zodat de hele kamer er weldra mee bezaaid lag. "Kijk me die opschepperij eens aan!" riep de stiefzuster, "om dat geld zomaar rond te strooien," maar zij was heimelijk jaloers en wilde ook naar het bos om aardbeien te zoeken. De moeder sprak: "Nee, lief dochtertje, het is te koud, je zou bevriezen." Maar omdat zij haar niet met rust liet, gaf zij tenslotte toe, naaide een prachtige bontmantel voor haar die zij aan moest trekken, en gaf haar boterhammen en koek mee voor onderweg. Het meisje ging het bos in en liep regelrecht naar het huisje toe.
De drie kleine mannetjes zaten weer naar buiten te kijken, maar zij groette hen niet en zonder naar hen om te kijken en zonder hen te groeten stampte zij de kamer in, ging bij de haard zitten en begon haar brood en haar koek op te eten. "Geef ons er wat van!" riepen de kleinen, maar zij antwoordde: "Ik heb niet eens genoeg voor mezelf, hoe kan ik er dan nog iets van weggeven aan anderen?"
Toen zij klaar was met eten, spraken zij: "Hier heb je een bezem, veeg daarmee buiten voor de achterdeur alles schoon." - "Nou zeg, vegen jullie zelf maar," antwoordde zij, "ik ben jullie dienstmeid niet." Toen zij zag dat zij haar niets wilden geven, liep zij de deur uit. Toen spraken de mannetjes tot elkaar: "Wat zullen wij haar geven, omdat zij zo onaardig is en een slecht jaloers hart heeft dat niemand iets gunt?"
De eerste sprak: "Ik geef haar dat zij elke dag lelijker wordt."
De tweede sprak: "Ik geef haar dat er bij elk woord dat zij spreekt een pad uit haar mond springt."
De derde sprak: "Ik geef haar dat zij ongelukkig aan haar eind komt."
Het meisje zocht buiten naar aardbeien: toen zij er echter geen vond, ging verbolgen naar huis. En toen zij haar mond opende om haar moeder te vertellen wat haar overkomen was, sprong er bij elk woord een pad uit haar mond, zodat zij allen een afkeer van haar kregen. Nu werd de stiefmoeder nog veel bozer en zij dacht er alleen maar aan hoe zij de dochter van haar man die elke dag in schoonheid toenam, op alle mogelijke manieren verdriet kon doen. Tenslotte nam zij een ketel, zette die op het vuur en kookte er garen in. Toen dat gekookt was, hing zij het over de schouders van het arme meisje en gaf haar ook een bijl; daarmee moest zij naar de bevroren rivier gaan, een bijt hakken en het garen spoelen.
Zij gehoorzaamde, ging erheen en hakte een bijt in het ijs, maar midden onder het hakken zag zij een prachtige koets komen aanrijden waarin de koning zat. De koets hield stil en de koning vroeg: "Mijn kind, wie ben je en wat doe je daar?" - "Ik ben een arm meisje en spoel garen." De koning kreeg medelijden en toen hij zag hoe mooi zij was, sprak hij: "Wil je met mij meerijden?" - "O ja, heel graag," antwoordde zij, want zij was blij uit de buurt van haar moeder en zuster te komen.
Dus stapte zij in de koets en reed met de koning weg; en toen zij in zijn slot gekomen waren, werd de bruiloft met grote pracht gevierd zoals de kleine mannetjes het meisje toegedacht hadden. Na een jaar kreeg de jonge koningin een zoon en toen de stiefmoeder van het grote geluk had gehoord, kwam zij met haar dochter naar het slot en zij deed alsof zij op bezoek kwam. Maar toen de koning eens was uitgereden en er ook verder niemand aanwezig was, pakte de boze vrouw de koningin bij het hoofd en de dochter pakte haar bij de voeten, en samen tilden zij haar uit bed en wierpen haar het raam uit in de voorbijstromende rivier. Daarna ging de lelijke dochter in het bed liggen en de oude dekte haar toe en trok de dekens tot over haar hoofd. Toen de koning weer terugkwam en met zijn vrouw wilde spreken, riep de oude: "Stil, stil, dat kan nu niet, zij ligt te baden in het zweet, u moet haar vandaag met rust laten."
De koning vermoedde niets kwaads en kwam pas de volgende morgen terug, maar toen hij met zijn vrouw sprak en zij hem antwoord gaf, sprong er bij elk woord een pad uit haar mond, terwijl er vroeger altijd een goudstuk uitgerold was. Hij vroeg hoe dat kwam, maar de oude vertelde dat zij dat van het zweten had gekregen en dat het wel weer over zou gaan.
Maar 's nachts zag het koksmaatje hoe een eend door de keukengoot kwam aanzwemmen die sprak:
"Koning, wat doet ge?
Slaapt ge of waakt ge?"
Slaapt ge of waakt ge?"
En toen hij geen antwoord gaf, sprak zij:
"Wat doen mijn gasten?"
Toen antwoordde het koksmaatje:
"Die slapen vaste."
Toen vroeg zij verder:
"Wat doet mijn kindje klein?"
En hij antwoordde:
"Het slaapt in het wiegje fijn."
Toen ging zij in de gedaante van de koningin naar boven, gaf het kind te drinken, schudde zijn bedje op, dekte hem toe en zwom als een eend weer weg door de goot. Zo kwam zij twee nachten; de derde nacht sprak zij tot het koksmaatje: "Ga aan de koning zeggen dat hij mijn zwaard moet pakken en dat op de drempel driemaal over mij heen moet zwaaien. Toen rende het koksmaatje weg en vertelde het aan de koning; die kwam met zijn zwaard n zwaaide het driemaal over de geestverschijning - en bij de derde maal stond zijn trouw voor hem, fris, levend en gezond en precies zoals zij vroeger was geweest.
Nu was de koning zeer verheugd, maar hij hield de koningin in een kamer verborgen tot de zondag waarop het kind gedoopt zou worden. En toen het was gedoopt, sprak hij: "Wat moet er gebeuren met iemand die een ander uit zijn bed tilt en in het water gooit?" - "Die verdient niet beter," antwoordde de oude, "dan dat men de booswicht in een vat stopt met spijkers erdoor en dat van de berg rolt het water in." Toen zei de koning: "Je hebt je eigen vonnis uitgesproken," en hij liet een vat halen en de oude met haar dochter erin stoppen; daarna werd de bodem dichtgespijkerd en het vat de berg afgerold tot het in de rivier terechtkwam.
Ngày xưa có một người đàn ông góa vợ và một người đàn bà góa chồng, người đàn bà có một con gái, và người đàn ông cũng có một con gái. Hai đứa bé chơi thân với nhau, thường rủ nhau chơi và sau đó về nhà người đàn bà góa. Có lần người đàn bà góa bảo đứa con gái của người đàn ông:
- Cháu nghe bác nói nhé, cháu về bảo bố là bác muốn sống cùng với bố cháu. Được vậy bác sẽ cưng cháu hơn là con của bác, cháu muốn gì cũng có.
Đứa bé về nhà kể lại cho bố nghe đầu đuôi câu chuyện. Người đàn ông lẩm nhẩm một mình:
- Không biết nên thế nào nhỉ? Lấy vợ cũng sướng đấy mà cũng khổ đấy.
Bác phân vân không biết nên quyết định như thế nào. Cuối cùng, bác tháo chiếc giày ủng đang đi ra, và bảo con:
- Con cầm chiếc giày ủng này, nó có một lỗ thủng ở đế. Con lên trên gác xép, treo giày lên chỗ cái đinh to ấy, rồi đổ nước vào giày, nếu giày giữ được nước thì bố lại cưới vợ, nếu nước chảy dò ra thì thôi.
Cô gái làm theo lời bố dặn. Nước thấm làn da nở ra, lấp kín lỗ thủng, đổ đầy nước vào giày mà không dò nước ra. Cô gái chạy xuống nói cho bố biết. Bố đích thân đi lên xem thấy đúng như lời con nói. Bác liền đến nhà người đàn bà góa và nói ý định của mình. Và lễ cưới được tổ chức. Sáng hôm sau, khi hai cô dậy thì trước mặt cô con riêng người đàn ông là sữa để rửa mặt và rượu vang để uống, trước mặt cô con riêng người đàn bà để rửa mặt cũng như để uống chỉ là nước lã. Sang ngày thứ hai, trước mặt cô con riêng người đàn ông cũng như cô con riêng người đàn bà chỉ là nước lã vừa để rửa mặt, vừa để uống.
Sang ngày thứ ba, trước mặt cô con riêng người đàn ông chỉ là nước lã, để rửa mặt cũng như là để uống, còn trước mặt cô con gái người đàn bà có sữa để rửa mặt, rượu vang để uống. Và sự việc cứ như thế tiếp diễn trong những ngày sau đó.
Giờ đây dì ghẻ ghét cô con riêng của chồng ra mặt, mụ ghét cay ghét đắng cô ta, luôn vò đầu vắt trán tìm cách hành hạ cô ta. Mụ lại càng tức lồng lên khi thấy con mình thì xấu xí đến ghê tởm, con riêng chồng đã đẹp lại có duyên.
Vào một ngày mùa đông, tiết trời băng giá, tuyết phủ đầy khắp núi và thung lũng, mụ dì ghẻ làm một chiếc áo bằng giấy, gọi con chồng lại và bảo:
- Đây, mặc chiếc áo này vào, rồi vào rừng hái cho tao đầy một lẵng dâu tây, tao đang thèm dâu tây.
Cô gái than:
- Trời ơi, thật có khổ tôi không, làm gì có dâu tây mọc trong mùa đông. Khắp nơi tuyết phủ trắng xóa, đất cứng giá lạnh. Ngoài trời lạnh buốt đến nỗi hơi thở muốn đóng băng luôn, đã thế gió thổi lạnh như cắt da, buốt thấu vào từng khớp xương. Trời lạnh thế mà mặc áo giấy thì chịu sao nổi.
Dì ghẻ quát:
- Mày muốn cãi tao hả? Muốn sống thì đi ngay, có lấy được đầy lẵng dâu thì hãy vác mặt về nhà.
Mụ đưa cho cô một mẩu bánh mì đã khô cứng và nói:
- Bánh để ăn cả ngày đấy.
Mụ nghĩ bụng: "Nó thế nào cũng chết vì đói, vì rét cho mà coi, thôi thế thì rảnh mắt."
Cô gái đành vâng lời, mặc áo giấy vào và cầm lẵng đi vào rừng. Ở ngoài tuyết phủ mênh mông, không đâu có lấy một ngọn cỏ xanh.
Tối giữa rừng cô thấy có một căn nhà nhỏ, có ba người lùn đứng nhìn ra. Cô chào họ và khẽ gõ cửa. Họ nói:
- Xin mời vào.
Cô bước vào trong nhà, ngồi trên chiếc ghế dài bên lò sưởi. Cô thoa tay sưởi cho ấm và định ăn sáng thì ba người lùn nói:
- Cô chia cho bọn tôi chút đi.
Cô nói:
- Vâng, xin mời.
Cô bẻ miếng bánh mì làm hai và đưa cho họ một nửa. Họ hỏi cô:
- Ăn mặc mong manh thế mà lại đi rừng giữa mùa đông gió lạnh để làm gì hở cô?
Cô đáp:
- Trời ơi, tôi phải đi hái cho được đầy một lẵng dâu tây, có lấy được thì mới dám về nhà.
Đợi cô ăn xong bánh, họ đưa cho cô một cái chổi và nói:
- Cô cầm chiếc chổi này ra quét cho sạch tuyết ở phía sau nhà.
Khi cô đang quét tuyết ở sau nhà, ba người lùn nói chuyện với nhau:
- Cô ấy hiền lành và tốt bụng quá, chia bánh cho chúng ta ăn, giờ ta nên cho cô ấy cái gì nhỉ?
Người thứ nhất nói:
- Ta ban cho cô ấy sắc đẹp mỗi ngày một hơn trước.
Người thứ hai nói:
- Ta ban cho cô ấy điều này: cứ nói xong một tiếng lại có một đồng tiền vàng ở miệng rơi ra.
Người thứ ba nói:
- Ta ban cho cô ấy điều này: Có một ông vua sẽ đến chọn cô làm hoàng hậu.
Các bạn có biết cô ấy tìm thấy gì không? Dưới lớp tuyết cô quét đi toàn là dâu chín, dâu chín màu đỏ nâu trông thật ngon lành. Cô lượm đầy lẵng, lòng hết sức vui mừng và chạy vào nhà bắt tay từng người lùn và cảm ơn họ. Cô chạy về nhà, đưa cho dì ghẻ thứ mà bà hạch sách.
Cô bước vào và nói: "Con chào mẹ" thì có một đồng tiền vàng rơi từ trong mồm ra. Rồi cô liền kể lại những chuyện tai nghe mắt thấy ở trong rừng. Cô cứ nói mỗi tiếng lại có một đồng tiền vàng rơi từ trong mồm ra, chẳng mấy chốc mà phòng đầy tiền vàng. Cô con dì ghẻ kêu:
- Người đâu mà làm cao vậy, vứt tiền văng ra khắp nền nhà.
Trong thâm tâm cô rất ganh ghét, cũng muốn vào rừng tìm dâu. Mẹ bảo:
- Không được đâu, con gái cưng của mẹ. Trời rét lắm, tới mức có thể chết cóng đấy.
Cô không để cho mẹ được yên, mẹ cũng đành cho đi, bà may cho cô một chiếc áo lông thật đẹp, đưa cho cô bánh mì bơ và bánh ngọt đem theo.
Cô cứ thẳng hướng ngôi nhà trong rừng mà đi. Tới nơi, cô thấy ba người lùn cũng đang đứng trông ra. Cô không thèm chào hỏi họ mà cũng chẳng ngó quanh, vội vã lật đật đẩy cửa bước vào, cô ngồi luôn xuống bên lò sưởi, thản nhiên lấy bánh mì bơ và bánh ngọt ra ăn. Những người lùn nói:
- Cô chia cho chúng tôi tới.
Nhưng cô đáp:
- Mình tôi ăn mà vẫn còn thiếu, lấy đâu ra mà chia cho người khác.
Đợi cô ăn xong ba người lùn bảo:
- Chổi đây, nhờ cô quét tuyết ở sau nhà giùm chúng tôi.
Cô đáp:
- Úi cha, các người quét lấy chứ, tôi có là đầy tớ các người đâu.
Cô cảm thấy họ không muốn cho cô gì cả, cô liền đi ra cửa. Lúc đó ba người lùn thì thầm với nhau:
- Chúng ta nên tặng cô ta cái gì nhỉ? Cô này nghe chừng không nết na, độc ác và ganh ghét tính ấy ai mà chịu được.
Người thứ nhất nói:
- Tôi cho nó điều này: mỗi ngày một xấu thêm.
Người thứ hai nói:
- Tôi cho nó điều này: cứ nói một tiếng là một con cóc nhảy từ trong mồm nhảy ra.
Người thứ ba nói:
- Tôi cho nó điều này: nó chết trong bất hạnh.
Cô gái tìm dâu ở sau nhà nhưng chẳng tìm được một quả nào. Về nhà cô kể lại cho mẹ nghe chuyện kiếm dâu ở trong rừng của cô, cứ mỗi tiếng cô nói ra là lại có một con cóc nhảy từ trong mồm nhảy ra, khiến cho mọi người kinh tởm.
Trong lúc đó, đứa con riêng của chồng cứ mỗi ngày một xinh gái hơn, chuyện này làm dì ghẻ càng tức giận, lúc nào cũng tìm mọi cách để hành hạ cô.
Mụ lấy nồi bắc lên bếp lửa để luộc sợi. Luộc xong, mụ quàng sợi lên vai cô gái đáng thương, đưa cho cô một cái rìu, bắt cô phải ra sông đã đóng băng đào một cái lỗ để chuốt sợi. Cô lẳng lặng mang sợi ra sông, lấy rìu bổ đá. Cô đang mải làm thì có một chiếc xe đẹp lộng lẫy chạy tới, vua ngồi ở trong xe hỏi với ra:
- Cô gái ơi, cô con nhà ai và làm gì đấy?
- Tâu bệ hạ, tôi chỉ là một cô gái nghèo đang chuốt sợi.
Nhìn thấy cô gái có sắc đẹp, nhà vua chạnh lòng thương và hỏi:
- Thế cô có muốn đi cùng ta không?
Cô đáp:
- Tâu bệ hạ, tôi cũng thích.
Lòng cô mừng phen này có dịp đi cho rảnh mắt mẹ con mụ dì ghẻ.
Cô lên xe đi với nhà vua. Đến hoàng cung, lễ cưới được tổ chức linh đình, đúng như lời ban của những người lùn.
Năm sau hoàng hậu trẻ tuổi sanh con trai. Mẹ ghẻ được tin mừng lớn ấy, cùng con đến hoàng cung, giả vờ đến thăm hỏi. Đợi khi nhà vua đi, mụ dì ghẻ độc ác túm tóc hoàng hậu, con gái nhấc chân, chúng ném bà qua cửa sổ xuống dòng nước đang chảy.
Liền sau đó đứa con gái xấu xí của mụ trèo lên giường, mụ già chùm khăn kín đầu nó. Khi nhà vua quay trở lại, muốn nói gì đó thì mụ già kêu lên:
- Xin bệ hạ nhẹ chân, hoàng hậu đang mệt, người mồ hôi ra như tắm, bệ hạ cho hoàng hậu yên nghỉ ngày hôm nay.
Vua không hề nghĩ tới chuyện ác ý. Sáng hôm sau vua lại tới. Vua hỏi thăm sức khỏe hoàng hậu, cứ sau mỗi tiếng hoàng hậu nói ra khi trả lời có một con cóc nhảy ra từ mồm chứ không phải tiền vàng. Vua hỏi tại sao như vậy, mụ già bảo đó là tại mồ hôi ra nhiều quá, chắc cơn bệnh sẽ qua.
Giữa đêm người đầu bếp thấy một con thiên nga bơi theo rãnh nước và hỏi:
"Nhà vua đang làm gì?
Đang thức hay là ngủ?"
Người đầu bếp không trả lời, thiên nga lại hỏi:
- Khách của ta đang làm gì?"
Lúc ấy người đầu bếp mới trả lời:
"Họ ngủ say cả"
Thiên nga lại hỏi tiếp:
"Con nhỏ ta thức hay ngủ?"
Người kia đáp:
"Đang ngủ say trong nôi."
Thiên nga liền hiện nguyên hình thành hoàng hậu, lại cho con bú, trải lại nệm, đắp chăn lên người đứa bé, rồi lại biến thành thiên nga, bơi theo rãnh nước ra ngoài.
Hai đêm đầu xảy ra như vậy. Đêm thứ ba bà bảo người đầu bếp:
- Ngươi đi tâu ngay vua để vua tới đây vung gươm ba lần trên đầu ta ở ngưỡng cửa này.
Người đầu bếp đi báo nhà vua. Vua mang gươm tới, vung ba lần trên đầu thiên nga. Sau lần thứ ba, hiện ra trước mặt vua chính là hoàng hậu khi xưa với dáng tươi cười khỏe mạnh.
Vua hết sức vui mừng, nhưng lại giấu hoàng hậu trong một phòng riêng cho tới ngày Chủ nhật, ngày mà đứa bé sẽ được làm phép rửa tội. Lễ rửa tội, vua hỏi:
- Một kẻ khiêng người khác ra khỏi giường ném xuống nước thì đáng tội gì?
Mụ già đáp:
- Tốt nhất là bỏ kẻ ấy vào trong một cái thùng mà quanh thùng toàn chông nhọn, rồi đẩu cho thùng lăn từ ngọn núi xuống suối.
Lúc đó vua liền phán:
- Ngươi đã tự kết án mình đó.
Vua truyền cho lấy thùng lại, bỏ mẹ con mụ dì ghẻ độc ác vào trong đó, lấy đinh đóng nắp thùng lại, rồi cho thùng lăn từ trên ngọn núi xuống suối.
- Cháu nghe bác nói nhé, cháu về bảo bố là bác muốn sống cùng với bố cháu. Được vậy bác sẽ cưng cháu hơn là con của bác, cháu muốn gì cũng có.
Đứa bé về nhà kể lại cho bố nghe đầu đuôi câu chuyện. Người đàn ông lẩm nhẩm một mình:
- Không biết nên thế nào nhỉ? Lấy vợ cũng sướng đấy mà cũng khổ đấy.
Bác phân vân không biết nên quyết định như thế nào. Cuối cùng, bác tháo chiếc giày ủng đang đi ra, và bảo con:
- Con cầm chiếc giày ủng này, nó có một lỗ thủng ở đế. Con lên trên gác xép, treo giày lên chỗ cái đinh to ấy, rồi đổ nước vào giày, nếu giày giữ được nước thì bố lại cưới vợ, nếu nước chảy dò ra thì thôi.
Cô gái làm theo lời bố dặn. Nước thấm làn da nở ra, lấp kín lỗ thủng, đổ đầy nước vào giày mà không dò nước ra. Cô gái chạy xuống nói cho bố biết. Bố đích thân đi lên xem thấy đúng như lời con nói. Bác liền đến nhà người đàn bà góa và nói ý định của mình. Và lễ cưới được tổ chức. Sáng hôm sau, khi hai cô dậy thì trước mặt cô con riêng người đàn ông là sữa để rửa mặt và rượu vang để uống, trước mặt cô con riêng người đàn bà để rửa mặt cũng như để uống chỉ là nước lã. Sang ngày thứ hai, trước mặt cô con riêng người đàn ông cũng như cô con riêng người đàn bà chỉ là nước lã vừa để rửa mặt, vừa để uống.
Sang ngày thứ ba, trước mặt cô con riêng người đàn ông chỉ là nước lã, để rửa mặt cũng như là để uống, còn trước mặt cô con gái người đàn bà có sữa để rửa mặt, rượu vang để uống. Và sự việc cứ như thế tiếp diễn trong những ngày sau đó.
Giờ đây dì ghẻ ghét cô con riêng của chồng ra mặt, mụ ghét cay ghét đắng cô ta, luôn vò đầu vắt trán tìm cách hành hạ cô ta. Mụ lại càng tức lồng lên khi thấy con mình thì xấu xí đến ghê tởm, con riêng chồng đã đẹp lại có duyên.
Vào một ngày mùa đông, tiết trời băng giá, tuyết phủ đầy khắp núi và thung lũng, mụ dì ghẻ làm một chiếc áo bằng giấy, gọi con chồng lại và bảo:
- Đây, mặc chiếc áo này vào, rồi vào rừng hái cho tao đầy một lẵng dâu tây, tao đang thèm dâu tây.
Cô gái than:
- Trời ơi, thật có khổ tôi không, làm gì có dâu tây mọc trong mùa đông. Khắp nơi tuyết phủ trắng xóa, đất cứng giá lạnh. Ngoài trời lạnh buốt đến nỗi hơi thở muốn đóng băng luôn, đã thế gió thổi lạnh như cắt da, buốt thấu vào từng khớp xương. Trời lạnh thế mà mặc áo giấy thì chịu sao nổi.
Dì ghẻ quát:
- Mày muốn cãi tao hả? Muốn sống thì đi ngay, có lấy được đầy lẵng dâu thì hãy vác mặt về nhà.
Mụ đưa cho cô một mẩu bánh mì đã khô cứng và nói:
- Bánh để ăn cả ngày đấy.
Mụ nghĩ bụng: "Nó thế nào cũng chết vì đói, vì rét cho mà coi, thôi thế thì rảnh mắt."
Cô gái đành vâng lời, mặc áo giấy vào và cầm lẵng đi vào rừng. Ở ngoài tuyết phủ mênh mông, không đâu có lấy một ngọn cỏ xanh.
Tối giữa rừng cô thấy có một căn nhà nhỏ, có ba người lùn đứng nhìn ra. Cô chào họ và khẽ gõ cửa. Họ nói:
- Xin mời vào.
Cô bước vào trong nhà, ngồi trên chiếc ghế dài bên lò sưởi. Cô thoa tay sưởi cho ấm và định ăn sáng thì ba người lùn nói:
- Cô chia cho bọn tôi chút đi.
Cô nói:
- Vâng, xin mời.
Cô bẻ miếng bánh mì làm hai và đưa cho họ một nửa. Họ hỏi cô:
- Ăn mặc mong manh thế mà lại đi rừng giữa mùa đông gió lạnh để làm gì hở cô?
Cô đáp:
- Trời ơi, tôi phải đi hái cho được đầy một lẵng dâu tây, có lấy được thì mới dám về nhà.
Đợi cô ăn xong bánh, họ đưa cho cô một cái chổi và nói:
- Cô cầm chiếc chổi này ra quét cho sạch tuyết ở phía sau nhà.
Khi cô đang quét tuyết ở sau nhà, ba người lùn nói chuyện với nhau:
- Cô ấy hiền lành và tốt bụng quá, chia bánh cho chúng ta ăn, giờ ta nên cho cô ấy cái gì nhỉ?
Người thứ nhất nói:
- Ta ban cho cô ấy sắc đẹp mỗi ngày một hơn trước.
Người thứ hai nói:
- Ta ban cho cô ấy điều này: cứ nói xong một tiếng lại có một đồng tiền vàng ở miệng rơi ra.
Người thứ ba nói:
- Ta ban cho cô ấy điều này: Có một ông vua sẽ đến chọn cô làm hoàng hậu.
Các bạn có biết cô ấy tìm thấy gì không? Dưới lớp tuyết cô quét đi toàn là dâu chín, dâu chín màu đỏ nâu trông thật ngon lành. Cô lượm đầy lẵng, lòng hết sức vui mừng và chạy vào nhà bắt tay từng người lùn và cảm ơn họ. Cô chạy về nhà, đưa cho dì ghẻ thứ mà bà hạch sách.
Cô bước vào và nói: "Con chào mẹ" thì có một đồng tiền vàng rơi từ trong mồm ra. Rồi cô liền kể lại những chuyện tai nghe mắt thấy ở trong rừng. Cô cứ nói mỗi tiếng lại có một đồng tiền vàng rơi từ trong mồm ra, chẳng mấy chốc mà phòng đầy tiền vàng. Cô con dì ghẻ kêu:
- Người đâu mà làm cao vậy, vứt tiền văng ra khắp nền nhà.
Trong thâm tâm cô rất ganh ghét, cũng muốn vào rừng tìm dâu. Mẹ bảo:
- Không được đâu, con gái cưng của mẹ. Trời rét lắm, tới mức có thể chết cóng đấy.
Cô không để cho mẹ được yên, mẹ cũng đành cho đi, bà may cho cô một chiếc áo lông thật đẹp, đưa cho cô bánh mì bơ và bánh ngọt đem theo.
Cô cứ thẳng hướng ngôi nhà trong rừng mà đi. Tới nơi, cô thấy ba người lùn cũng đang đứng trông ra. Cô không thèm chào hỏi họ mà cũng chẳng ngó quanh, vội vã lật đật đẩy cửa bước vào, cô ngồi luôn xuống bên lò sưởi, thản nhiên lấy bánh mì bơ và bánh ngọt ra ăn. Những người lùn nói:
- Cô chia cho chúng tôi tới.
Nhưng cô đáp:
- Mình tôi ăn mà vẫn còn thiếu, lấy đâu ra mà chia cho người khác.
Đợi cô ăn xong ba người lùn bảo:
- Chổi đây, nhờ cô quét tuyết ở sau nhà giùm chúng tôi.
Cô đáp:
- Úi cha, các người quét lấy chứ, tôi có là đầy tớ các người đâu.
Cô cảm thấy họ không muốn cho cô gì cả, cô liền đi ra cửa. Lúc đó ba người lùn thì thầm với nhau:
- Chúng ta nên tặng cô ta cái gì nhỉ? Cô này nghe chừng không nết na, độc ác và ganh ghét tính ấy ai mà chịu được.
Người thứ nhất nói:
- Tôi cho nó điều này: mỗi ngày một xấu thêm.
Người thứ hai nói:
- Tôi cho nó điều này: cứ nói một tiếng là một con cóc nhảy từ trong mồm nhảy ra.
Người thứ ba nói:
- Tôi cho nó điều này: nó chết trong bất hạnh.
Cô gái tìm dâu ở sau nhà nhưng chẳng tìm được một quả nào. Về nhà cô kể lại cho mẹ nghe chuyện kiếm dâu ở trong rừng của cô, cứ mỗi tiếng cô nói ra là lại có một con cóc nhảy từ trong mồm nhảy ra, khiến cho mọi người kinh tởm.
Trong lúc đó, đứa con riêng của chồng cứ mỗi ngày một xinh gái hơn, chuyện này làm dì ghẻ càng tức giận, lúc nào cũng tìm mọi cách để hành hạ cô.
Mụ lấy nồi bắc lên bếp lửa để luộc sợi. Luộc xong, mụ quàng sợi lên vai cô gái đáng thương, đưa cho cô một cái rìu, bắt cô phải ra sông đã đóng băng đào một cái lỗ để chuốt sợi. Cô lẳng lặng mang sợi ra sông, lấy rìu bổ đá. Cô đang mải làm thì có một chiếc xe đẹp lộng lẫy chạy tới, vua ngồi ở trong xe hỏi với ra:
- Cô gái ơi, cô con nhà ai và làm gì đấy?
- Tâu bệ hạ, tôi chỉ là một cô gái nghèo đang chuốt sợi.
Nhìn thấy cô gái có sắc đẹp, nhà vua chạnh lòng thương và hỏi:
- Thế cô có muốn đi cùng ta không?
Cô đáp:
- Tâu bệ hạ, tôi cũng thích.
Lòng cô mừng phen này có dịp đi cho rảnh mắt mẹ con mụ dì ghẻ.
Cô lên xe đi với nhà vua. Đến hoàng cung, lễ cưới được tổ chức linh đình, đúng như lời ban của những người lùn.
Năm sau hoàng hậu trẻ tuổi sanh con trai. Mẹ ghẻ được tin mừng lớn ấy, cùng con đến hoàng cung, giả vờ đến thăm hỏi. Đợi khi nhà vua đi, mụ dì ghẻ độc ác túm tóc hoàng hậu, con gái nhấc chân, chúng ném bà qua cửa sổ xuống dòng nước đang chảy.
Liền sau đó đứa con gái xấu xí của mụ trèo lên giường, mụ già chùm khăn kín đầu nó. Khi nhà vua quay trở lại, muốn nói gì đó thì mụ già kêu lên:
- Xin bệ hạ nhẹ chân, hoàng hậu đang mệt, người mồ hôi ra như tắm, bệ hạ cho hoàng hậu yên nghỉ ngày hôm nay.
Vua không hề nghĩ tới chuyện ác ý. Sáng hôm sau vua lại tới. Vua hỏi thăm sức khỏe hoàng hậu, cứ sau mỗi tiếng hoàng hậu nói ra khi trả lời có một con cóc nhảy ra từ mồm chứ không phải tiền vàng. Vua hỏi tại sao như vậy, mụ già bảo đó là tại mồ hôi ra nhiều quá, chắc cơn bệnh sẽ qua.
Giữa đêm người đầu bếp thấy một con thiên nga bơi theo rãnh nước và hỏi:
"Nhà vua đang làm gì?
Đang thức hay là ngủ?"
Người đầu bếp không trả lời, thiên nga lại hỏi:
- Khách của ta đang làm gì?"
Lúc ấy người đầu bếp mới trả lời:
"Họ ngủ say cả"
Thiên nga lại hỏi tiếp:
"Con nhỏ ta thức hay ngủ?"
Người kia đáp:
"Đang ngủ say trong nôi."
Thiên nga liền hiện nguyên hình thành hoàng hậu, lại cho con bú, trải lại nệm, đắp chăn lên người đứa bé, rồi lại biến thành thiên nga, bơi theo rãnh nước ra ngoài.
Hai đêm đầu xảy ra như vậy. Đêm thứ ba bà bảo người đầu bếp:
- Ngươi đi tâu ngay vua để vua tới đây vung gươm ba lần trên đầu ta ở ngưỡng cửa này.
Người đầu bếp đi báo nhà vua. Vua mang gươm tới, vung ba lần trên đầu thiên nga. Sau lần thứ ba, hiện ra trước mặt vua chính là hoàng hậu khi xưa với dáng tươi cười khỏe mạnh.
Vua hết sức vui mừng, nhưng lại giấu hoàng hậu trong một phòng riêng cho tới ngày Chủ nhật, ngày mà đứa bé sẽ được làm phép rửa tội. Lễ rửa tội, vua hỏi:
- Một kẻ khiêng người khác ra khỏi giường ném xuống nước thì đáng tội gì?
Mụ già đáp:
- Tốt nhất là bỏ kẻ ấy vào trong một cái thùng mà quanh thùng toàn chông nhọn, rồi đẩu cho thùng lăn từ ngọn núi xuống suối.
Lúc đó vua liền phán:
- Ngươi đã tự kết án mình đó.
Vua truyền cho lấy thùng lại, bỏ mẹ con mụ dì ghẻ độc ác vào trong đó, lấy đinh đóng nắp thùng lại, rồi cho thùng lăn từ trên ngọn núi xuống suối.
Dịch: Lương Văn Hồng, © Lương Văn Hồng