勇敢的小裁缝


Het dappere snijdertje (Zeven in één klap)


夏季一个阳光明媚的早晨,一个小裁缝坐在靠窗的台子旁,竭尽全力地做着手中活儿。 这时,街上走来一个农家妇女,边走边吆喝:"买果酱啦!物美价廉呀!"小裁缝觉得这声音挺悦耳,于是就将一头卷发的脑袋伸出了窗外,喊叫道:
"上这儿来吧,亲爱的太太,您的货这儿有人要!"
农妇手提沉甸甸的篮子,跨上台阶,来到小裁缝跟前,按照他的吩咐打开一只又一只的罐子。 小裁缝挨个仔细察看,还把罐子举到鼻子跟前闻了又闻,最后才说道:"给我来四盎司,亲爱的太太,半镑也行。"
农妇原来以为找到了好买主呢,她把小裁缝要的那一点点果酱如数秤给他之后,就气呼呼地嘟哝着走了。
"愿上帝保佑,"小裁缝嚷嚷道,"这些果酱能给我带来好胃口。"
他从柜子里拿出面包,切了一片下来,把果酱涂在上面。 "我心里有数,不会不可口的,"他说,"不过我得先做完这件背心再吃。"
于是,他把涂了果酱的面包放在身旁,继续缝了起来,心里感到美滋滋的,针脚就一针比一针大了。 这时,果酱香甜的气味招引来了一群聚在墙上的苍蝇,它们纷纷落在面包上,要品尝一下这美味佳肴。
"哪有你们的份啊?"小裁缝说着把苍蝇赶跑了。 苍蝇才不理睬他说了什么,怎么也不肯走,于是落在面包上的苍蝇越来越多了。 这下子,小裁缝火冒三丈,随手抓起一条毛巾,朝着苍蝇狠命地打了下去,打死了整整七只苍蝇,有的连腿都给打飞了。
"你可真了不起!"他说道,不禁对自己的勇敢大加赞赏,"全城的人都应该知道你的壮举。"说罢,小裁缝风风火火地为自己裁剪了一条腰带,缝好后,在上面绣了几个醒目的大字:"一下子打死七个!""不仅仅是全城,"他突然喊了起来,"还得让全世界的人都知道!"说到这儿,他的心激动得欢蹦乱跳,活像一只小羊羔的尾巴。
小裁缝把腰带系在腰间,打算出去闯世界,因为在他看来,凭着他的英勇无畏精神,再留在小小的作坊里,就大材小用啦。 动身前,他四下里搜寻了一番,看看有没有值得带上的东西,却只发现了一快陈干酪,就随手装进口袋里。 在门前,他发现灌木丛中绊住了一只小鸟,便捉来放进装干酪的口袋里。
随后,他得意洋洋地上了路。 由于个子矮小,他身轻如燕,走起来一点儿也不感到累。 走着走着,来到一座大山上。 他到了山顶一看,发现一个力大无比的巨人正坐在那儿,悠然自得地环顾左右。 小裁缝壮着胆子走到巨人跟前,跟他打招呼:
"你好,伙计。你坐在这儿眺望大世界,是吧?我正要去闯闯世界咧,怎么样,有没有心思跟我一快儿去?"
巨人轻蔑地瞟了他一眼,扯着嗓子对他说:"你这个小可怜虫!弱不禁风的小瘪三!"
"啊哈,你这么小看我,是吗?你再往这儿瞧瞧!"小裁缝回答道。 说着解开上衣,露出腰带来给巨人看。 "你念一念就知道我是何等人啦。"
巨人念了起来:"一下子打死七个"。 以为这位裁缝一下子打死的是七个人,心里不禁对小裁缝产生几分敬意。 不过,他决心要和小裁缝先试试身手,于是,就拣起一快石头来,用手使劲一捏,捏得石头滴出了水。
"要是你真有力气,"巨人说,"也来这么一手吧。"
"就这个呀?"小裁缝说,"对本人来说,跟玩儿似的。"说着把手伸进口袋里,掏出那快软绵绵的干酪来,轻轻一捏,乳汁就冒了出来。
巨人看了不知说什么才好,却怀疑这么个小人儿是不是真有那么大的力气。 随后,他又拣起一快石头来,朝空中猛地一抛,石头飞得那么高,用肉眼几乎看不见了。
"喏,"巨人说,"可怜的小矮子,你也来一下。"
"的确,扔得挺高,"小裁缝回敬道,"可是你扔的那快石头还是掉回到了地上。本人给你露一手,扔出去就不会再掉回来。"
说罢,他从口袋里把那只小鸟抓出来,往空中一扔。 重获自由的小鸟欢欢喜喜地飞走了,头也不回地一下便无影无踪。 "喂,伙计,这一手还行吧?"小裁缝问道。
"我不否认,扔东西你还行。"巨人回答说,"现在我再瞧瞧你能不能扛动沉重的东西。"
他把小裁缝领到一棵已砍倒在地的大橡树跟前。 "你要是真有力气,就帮我把这棵树从林子里抬走。"
"好的,"小裁缝说,"你扛树干,我扛树枝,这树枝可是最难弄的呀。"
巨人扛起树干,小裁缝却坐在了一根树枝上面。 巨人没法回头看,不得不整个扛着大树,还扛着坐在树枝上的小裁缝。
小裁缝坐在后面,心旷神怡,快乐地吹着口哨,还唱了几句"三个裁缝骑马出了城"这首歌,抬树对他来说仿佛就是一场游戏而已。
巨人扛着沉重的大树走了一段路程,累得上气不接下气,嚷嚷着说他再也走不动了,必须把树放下来。
小裁缝一下子跳了下来,用两只胳膊抱住树身,做出一副一路上抬着大树的样子,接着对巨人说,"亏你这么个大块头,连棵树也扛不了!"
他们一快儿往前走着,来到一棵樱桃树前,树冠上挂满了熟透的樱桃。 巨人一把抓住树冠,拉低后递给小裁缝,让他吃个够。 可小裁缝哪有这么大的力气抓住樱桃树呢,巨人一松手,树就忽地一下直起了身,小裁缝也随着被弹到了空中。
小裁缝安然落地,巨人嚷嚷道:"咳!你连抓住这么一根小树枝的力气也没有啊?"
"这和力气有何相干!"小裁缝回答说,"本人一下子能打死七个,你以为我连根小树枝都抓不住吗?林子里有个猎人要朝我开枪,我才急急忙忙跑过树顶。你要是有能耐,跳给我瞧瞧。"
巨人试了一下,却没能跳过去,而被挂在了枝丫间。 这样一来,小裁缝又占了上风。
于是,巨人说:"你是一个了不起的小勇士,就请你到我的山洞里去过夜吧。"
小裁缝很愿意,就跟着他去了。 他们来到洞中,只见还有一些巨人围坐在火堆旁,个个手里拿着一只烤羊,像吃面包似的在吃着。 小裁缝心想:"这儿可比我的作坊好多啦。"巨人指给他一张床,叫他躺下休息。 可这张床对小裁缝来说,实在是太大了,他没有躺在床中间,而是爬到了一个角落里。 半夜时分,那个巨人以为小裁缝睡熟了,抓起一根大铁钉,照准床上猛地扎了下去,以为把这个小蚱蜢给解决了。
第二天拂晓,巨人们动身到林子里去,把小裁缝忘得一干二净。 小裁缝仍然像往常一样活蹦乱跳,无忧无虑,朝他们走去。 巨人们一见,以为小裁缝要打死他们,个个吓得屁滚尿流,拔腿就跑。 小裁缝呢,继续赶他的路,一直往前走去。
走了很久,小裁缝来到一座王宫的院子里。 这时,他已累得精疲力尽,便倒在地上睡着了。 他正躺在那儿睡的时候,不少人过来,看见了他腰带上绣的字:"一下子打死七个!""哎呀!"他们心想,"这一定是位了不起的英雄。和平时期他到这里来干什么呢?"他们立即去向国王禀报,说一旦战争爆发,此人大有用场,千万不能放他走呵。
国王很赞赏这个主意,便差了一位大臣去找小裁缝,等他一醒来,就请他在军队里效力。 这位使者站在一旁,眼睁睁地看着熟睡中的小裁缝,直等到小裁缝伸了伸懒腰,慢慢睁开了双眼,才向他提出请求。
"我正是为此而来的,"小裁缝回答说,"本人很愿意为国王效劳。"
他于是受到了隆重的接待,得到了一处别致的住所。 可是其他军官却很妒嫉,巴不得他早点儿远远地离开这里。 "要是我们和他打起来,"他们交谈着,"他一下子就能打死我们七个,这可怎么是好呢?我们一败涂地呀。"后来,他们决定,一快儿去见国王,提出集体辞职。 "我们这号人呐,"他们跟国王解释说,"无法和一位一下子就打死七个人的大英雄共事。"
因为一个人而要失去所有忠心耿耿的军官,国王感到十分难过,希望压根儿就没见过这个小裁缝,巴不得能早早把他打发走。 可是,国王却没有这个胆量把他赶走,担心小裁缝把他和他的臣民都打死,自己登上王位。 他绞尽脑汁,冥思苦想,终于想出一个主意。 他派人去告诉小裁缝,说小裁缝是一位出类拔萃、英勇无畏的英雄,因此希望向他做如下提议:
在他的领地上,有一座大森林,林中住着两个巨人,他们俩烧杀抢劫无恶不作,为害极大,可是至今却没有谁敢冒生命危险去和他们较量。 要是小裁缝能制服和杀死这两个巨人,国王就答应把自己的独生女儿许配给他,并赐给他半个王国,而且还准备给他派去一百名骑士,为他助阵。
"对你这样一个人来说,这是多么大的鼓舞呀,"小裁缝心里想道,"一位漂亮的公主,还有半个王国,真是千载难逢的好机会啊。"
于是,他回答说:"当然可以啦,我去制服那两个巨人。那一百名骑士嘛,我并不需要他们。我这样一个英雄,一下子能打死七个,那两个怎么会是我的对手呢。"
小裁缝出发了,后面跟着一百名骑士。 他们来到森林前,他对这些骑士说:"你们就呆在这儿,我一个人去收拾那两个家伙。"说罢,他独自跑进了林中,一边走着,一边环顾左右。 没多大一会儿,就发现了那两个巨人。 他们俩躺在一棵大树下正睡觉呢,鼾声如雷,树枝都快被震掉了。 小裁缝忙着把两个口袋装满石头,然后爬到树上。 爬到一半时,他悄悄地攀上一根树枝,树枝下边就是那两个熟睡中的巨人的脑袋。 接着,他把石头接二连三地朝一个巨人的胸口使劲砸下去。 这位大家伙有好一会动也不动一下,后来终于醒了,用力推了推身边的同伴,问道:"你干嘛打我?"
"你在做梦吧,"另一个回答说,"谁打你来着?"
说完,他们俩又躺下睡了。 这回,小裁缝把一块石头朝第二个巨人砸了下去。
"干什么?"第二个嚷嚷起来,"干嘛拿石头打我呀?"
"我没有哇。"第一个咆哮着回答说。
他们争吵了几句,却因为感到困乏,又闭上眼睛睡了。 小裁缝呢,故伎重演,选了一块最大的石头,朝第一个巨人狠命砸了下去。
"这太不像话啦!"第一个巨人吼了起来。 他疯了一样地从地上一跃而起,把他的同伴朝树上猛地一搡,撞得大树都摇晃起来了。 第二个分毫不让,以牙还牙,两个家伙怒不可遏,把一棵棵大树连根拔起,朝着对方猛扔过去,最后他们两败俱伤,都倒在地上死了。
小裁缝立即从树上跳了下来。 "真是万幸,"他说道,"他们没有拔掉我刚才上的那棵树。"
说罢,他拔出剑来,在每个巨人的胸口上猛刺一剑,然后他走到那些骑士面前说:"完事了,那两个巨人都被我给解决了,可真是一场惊心动魄的遭遇呀。他们见势不妙就把大树连根拔起进行顽抗,当然啦,面对本人这样一下子能打死七个的英雄,那是徒劳的。"
骑士们策马跑进森林一看,两个巨人躺在血泊之中,四周还有连根拔出的大树,这才相信了小裁缝的话。
返回后,小裁缝要求国王把答应给他的奖赏赐给他,国王却后悔了,又左思右想,考虑怎样才能把小裁缝打发走。
"你在得到我的女儿和半个王国之前,"他说,"必须再完成一个壮举。在那座森林里,有一头危害很大的独角兽,你必须把它捕捉住。"
"两个巨人我都没怕,一头独角兽又有什么可怕的呀。"小裁缝吹嘘道。
小裁缝带着一根绳索和一把斧头便动身去了森林,告诉他的随从们在森林外等着。 他没找多大功夫,便发现那头独角兽就在眼前,并且正向他直冲过来。
他纹丝不动地站在那里,等独角兽逼近了,敏捷地一下子跳到树后。 独角兽发疯似的朝大树撞过来,把角牢牢地戳进了树干里,怎么拔也拔不出来,就被捉住了。
"伙计,这回我可逮住你啦,"小裁缝从树后转出来后说道。 他用那根绳索把独角兽的脖子捆了起来,然后用斧头劈开树干,松开兽角,牵着独角兽回去见国王。
谁知国王还是不肯把答应给小裁缝的奖赏赐给他,又提出了第三个条件。 他必须再到森林里去把一头危害很大的野猪逮住,然后才举行婚礼。
"我很乐意去,"小裁缝回答说,"逮住一头野猪那还不是跟玩儿似的。"
野猪一见小裁缝,就口里冒着白沫,咬着牙,朝他猛冲过来,想一头把他撞倒在地。 谁知勇敢的小裁缝敏捷地跳进了旁边的一座小教堂,眨眼之间,又从窗口跳了出去。 野猪追进了教堂,小裁缝从教堂后面几步跑了过来,把门关住,气势汹汹的野猪又重又笨,没法从窗口跳出去,就这样被擒住了。
然后,勇敢的小裁缝去见国王,告诉他说,愿意也罢,不愿意也罢,他这次必须信守诺言,把他的女儿和半个王国赏赐给他。
他们的婚礼隆重举行,欢笑却很少。 不过,小裁缝还是当上了国王啦。
不久,年轻的王后在一天夜里听见丈夫说梦话。 小裁缝在梦中大声地嚷嚷着:"徒弟,快点儿把这件背心缝好,再把这条裤子补一补,不然我就让你的脑袋尝尝尺子的厉害。"这样一来,她便弄清了她的君主和丈夫是什么出身。 第二天一早就对父亲大发牢骚,抱怨国王给她选择的丈夫只不过是一个下贱的裁缝。
国王安慰她说:"今天晚上,你打开化妆室的门,我派侍从守在外边,等他睡着了,我的侍从就悄悄地进去把他捆起来,然后放到一艘船上,把他送到天涯海角。"
当了国王的小裁缝有个男仆,听见了老国王说的话,就把这个阴谋禀报了主子。
到了晚上,小裁缝像往常一样按时上床就寝,躺在妻子身边。 她以为他已经入睡,就从床上爬起来,打开了化妆室的门,然后又躺在床上。 小裁缝只是在装睡,这时便开始尖着嗓子喊叫起来:"徒弟,把这件背心缝好,再把这条裤子补一补,不然我就让你的脑袋尝尝尺子的厉害。我一下子打死了七个,杀死了两个巨人,捉住了一头独角兽,还逮住了一头大野猪,难道我还怕化妆室里的哪一个不成?"听到了小裁缝的这一番话,打算把他捆绑起来的那几个人,个个吓得要死,拔腿就逃走啦。 从此,再没有谁敢碰他一根毫毛。 就这样,勇敢的小裁缝继续当他的国王,一直当到离开人世。
Op een mooie zomermorgen zat een snijdertje op zijn tafel voor het venster; hij was opgewekt en naaide dat het een aard had. Toen kwam een boerenvrouw de straat af en riep: "Moes te koop! Moes te koop!" Dat klonk het snijdertje heerlijk in de oren: hij stak zijn kleine hoofd uit het raam en riep: "Kom maar boven vrouwtjelief, hier kun je je moes kwijt."
De vrouw klom de drie steile trappen op naar het snijdertje, en ze moest al haar manden met vruchtenmoes voor hem uitpakken. Hij bekeek alles, nam van iedere soort in de hand, rook eraan, en zei tenslotte: "Dat is lekkere jam, weeg me vier lood af, en als 't een kwart pond wordt, is het ook niet erg." De vrouw die gehoopt had een flinke bestelling te krijgen, gaf hem de vier lood, maar ze ging knorrend en brommend weg. "Nu, God zegen de maaltijd," zei het snijdertje, "dit zal mij kracht en moed geven," en hij haalde een brood uit de kast, sneed overdwars een hele snee af, en streek er de jam overheen als beleg. "Dat zal niet kwaad smaken," zei hij, "maar eerst moet dat buis nog klaar, voor ik mijn tanden in het eten zet." Hij legde het brood naast zich, naaide verder en maakte steeds grotere steken van puur plezier.
Intussen steeg de geur van de moes langs de wanden omhoog, waar een massa vliegen zat. Ze werden er door gelokt, en streken in zwermen op het brood neer. "Nou, wie heeft jullie uitgenodigd?" sprak het snijdertje, en hij joeg de ongenode gasten weg. Maar de vliegen die geen Hollands verstonden, lieten zich niet wegjagen, maar kwamen terug in steeds groter getale. Toen liep het snijdertje de gal over, hij haalde uit zijn voorraad een grote lap, "wacht, ik zal jullie!" en hij sloeg er zonder genade op los. Toen hij de lap eraf trok en telde hoeveel er waren, lagen daar niet minder dan zeven vliegen dood met uitgestrekte poten. "Ben je zó'n held?" vroeg hij en bewonderde zijn grote dapperheid, "dat mag de hele stad wel eens weten." Haastig knipte de snijder een gordel, naaide hem dicht en stikte er met grote letters op: zeven in één klap! "Wat, de hele stad?" zei hij toen, "de hele wereld zal het weten!" en zijn hart hamerde van blijdschap als een lammestaartje. Het snijdertje bond zich de gordel om en wilde de wijde wereld in, want hij meende, dat zijn werkplaats te klein was voor zoveel dapperheid. Voor hij weg trok, zocht hij in 't huis na, of er niet nog iets was, wat hij mee kon nemen; maar hij vond niets anders dan een oud stuk kaas, en dat stak hij bij zich. Voor de poort zag hij een vogel, die verward was in de struiken; die moest bij de kaas in z'n zak.
Dapper ging hij nu op weg, en daar hij licht en vlug was, voelde hij geen moeheid. De weg voerde hem naar een berg, en toen hij de hoogste top had bereikt, zat daar een geweldige reus, die rustig op alles neerkeek. Het snijdertje ging heel trouwhartig op hem toe, en sprak hem aan: "Goedenmorgen, kameraad, zeg, kijk je de wereld eens aan? Ik ben juist op weg naar de wijde wereld en ik wil er mijn geluk proberen. Heb je zin om mee te gaan?" De reus keek het snijdertje verachtelijk aan en zei: "Lomperd! armzalig kereltje!" - "Dat zou je denken," zei het snijdertje, knoopte de mantel los en liet de gordel zien, "daar kan je lezen, hoe ik ben." De reus las: "zeven in één klap!" Hij dacht dat 't mensen waren, die het snijdertje had neergeslagen, en hij kreeg een beetje respect voor hem.
Toch wilde hij hem eerst op de proef stellen; hij nam een steen in zijn hand en drukte die in elkaar, zodat het water eruit droop. "Doe me dat eens na," zei de reus, "als je zo sterk bent." - "Is dat alles?" zei het snijdertje, "dat vinden wij kinderachtig," greep in zijn zak, pakte de kaas en drukte hem samen, zodat het vocht eruit liep. "Zeg," zei hij, "is dat nog niet een beetje beter?" De reus wist niet wat hij zeggen moest, en hij kon het van dat manneke niet geloven. Toen hief de reus een steen op en wierp die zo hoog, dat men hem met het blote oog nauwelijks meer zien kon: "Nou jij, kleine aardappel, doe me dat eens na." - "Een goede worp," zei het snijdertje, "maar jouw steen moest weer op de aarde terug vallen, ik zal er een opgooien, zo hoog, dat hij helemaal niet meer valt." Hij greep in zijn zak, pakte de vogel en gooide hem omhoog. De vogel, blij met zijn vrijheid, steeg omhoog, vloog weg en kwam niet meer terug. "Hoe bevalt je dat stukje, kameraad?" vroeg het snijdertje. "Gooien kan je wel," zei de reus, "maar nu zullen we nog eens zien, of je iets kunt dragen."
Hij bracht het snijdertje naar een geweldige eik, die geveld ter aarde lag, en zei: "Als je sterk genoeg bent, help me dan de boom het bos uit te dragen." - "Graag," antwoordde het mannetje, "neem jij dan de stam, dan neem ik de takken en de twijgen, dat is het grootste en het zwaarste deel." De reus nam de stam op zijn schouder, maar het snijdertje ging op een tak zitten, en de reus, die niet kon omkijken, droeg de boom alleen en het snijdertje erbij. Deze was, achteraan, heel vrolijk en floot het liedje "Daar reden drie snijdertjes uit de poort," alsof het sjouwen een kleinigheid was. De reus sleepte zijn zware last een eind mee, toen kon hij niet verder en riep: "Pas op! ik moet de boom laten vallen." De snijder sprong er vlug af, pakte de boom met beide armen beet, alsof hij hem zo aldoor had getorst, en zei tegen de reus: "Nou ben je zo'n grote kerel en je kunt niet eens een boom dragen." Samen gingen ze verder. Toen kwamen ze langs een kersenboom, en de reus pakte de kroon waar de sappigste vruchten hingen, boog hem naar beneden, gaf die aan het snijdertje om vast te houden en zei hem dat hij moest eten. Maar het snijdertje was veel te zwak om die boom te houden, en toen de reus losliet, ging de boom omhoog, en het snijdertje mee de lucht in. Toen hij weer zonder letsel op de grond stond, ze de reus: "Wat nu? Kan je zo'n zwak boompje niet eens neer houden?" - "Kracht genoeg," zei het snijdertje, "denk je dat dat voor mij iets was – ik, die er zeven in één klap sla? Ik ben over de boom gesprongen, omdat er jagers aan het schieten zijn in de struiken. Spring ook maar zo, als je kunt." De reus probeerde het, en kon niet over de boom heen, maar hij bleef in de takken hangen en het snijdertje was hem weer de baas geweest.
De reus zei nu: "Als je zo'n dappere kerel bent, kom dan bij ons in 't hol en slaap bij ons." Het snijdertje wilde wel en ging mee. Ze kwamen in 't hol, waar meer reuzen zaten, bij 't vuur elk met een gebraden schaap in de hand. Ze aten. Het snijdertje keek om zich heen en dacht: "Het is hier toch heel wat ruimer dan in mijn werkplaats." De reus wees hem een bed, daar moest hij maar in gaan liggen en eens uitslapen. Maar 't snijdertje vond 't bed te groot, ging er niet in, maar kroop in een hoekje. Toen het middernacht was, en de reus dacht dat het snijdertje al lang sliep, stond hij op, nam een grote ijzeren stang en sloeg het bed met één slag in tweeën en hij dacht dat hij die sprinkhaan nu wel kwijt was. Vroeg in de morgen gingen de reuzen het bos in, ze hadden 't hele snijdertje vergeten, daar kwam 't ineens heel vrolijk en zelfbewust aan. De reuzen schrokken, waren bang dat hij hen allen dood zou slaan en liepen haastig weg.
Maar het snijdertje trok verder, steeds z'n spitse neus achterna. Toen hij een eind gelopen had, kwam hij in de tuin van een paleis en omdat hij moe was, ging hij in 't gras liggen en sliep in. Terwijl hij lag te slapen, kwamen de mensen, bekeken hem en lazen op zijn gordel: "Zeven in één klap." - "Och," zeiden ze, "wat wil die grote krijgsheld hier midden in de vrede? Dat zal wel een groot heer zijn." Zij gingen zijn komst aan de koning vertellen: als er oorlog kwam, zou dat wel een bruikbaar en belangrijk man zijn, die ze zeker niet moesten laten vertrekken. Dat vond de koning een goede raad, hij zond een paar mensen van de hofhouding naar de man toe, om, als hij wakker was geworden, hem een aanbod te doen voor het leger. De afgezanten bleven bij de slapende staan, wachtten geduldig tot hij zich uit ging rekken en zijn ogen uitwreef, en brachten toen het aanbod over. "Daarom ben ik juist gekomen," zei hij, "en ik ben bereid, in dienst van de koning te treden."
Dus werd hij ontvangen, en hem werd een afzonderlijke woning aangeboden. Maar de soldaten moesten niets van het snijdertje hebben en wensten hem duizend mijlen ver. "Wat moet daarvan komen?" zeiden ze onder elkaar, "als wij ruzie met hem krijgen en hij slaat er op, dan slaat hij er in één slag zeven dood. Dan kunnen wij niet meer bestaan." Zo namen ze een besluit, togen allemaal samen naar de koning en vroegen hun ontslag. "Wij zijn er niet," zeiden ze, "om te werken met iemand die er zeven in één klap kan doodslaan." De koning werd bedroefd, dat hij om die ene held al zijn trouwe soldaten moest verliezen; hij wilde dat hij nooit van zijn bestaan had gehoord, en hij wilde wel dat hij hem kwijt kon. Toch durfde hij hem niet te ontslaan, uit vrees dat de man hem en zijn volk allemaal samen dood zou slaan, en zich tenslotte op de troon zou nestelen. Hij dacht er lang over na en eindelijk wist hij raad. Hij zond een boodschap naar het snijdertje.
Omdat hij zo'n krijgsheld was, wilde hij hem iets aanbieden. In een groot bos in zijn land woonden twee reuzen, die met roof, moord, brand en plundering veel kwaad stichtten. Niemand durfde hen te naderen. Als het snijdertje die twee reuzen kon doden, zou de koning hem zijn dochter tot vrouw geven en het halve koninkrijk als bruidsschat, honderd ruiters mochten meegaan als hulp. "Dat zou nog eens wat zijn voor een man als ik," zei het snijdertje bij zichzelf, "een mooie prinses en een half koninkrijk, zo iets krijg je niet elke dag." - "Wel ja," was zijn antwoord, "die reuzen zal ik wel aan kunnen en die honderd ruiters heb ik er niet bij nodig, wie zeven in één klap slaat, hoeft zich om twee niet te bekommeren."
Het snijdertje trok er op uit, en de honderd ruiters reden achter hem aan. Toen hij aan de rand van het bos kwam, sprak hij tot zijn geleide: "Blijf hier maar wachten, de reuzen neem ik wel alleen." Toen sprong hij het bos in, en keek links en rechts. Na korte tijd kreeg hij de twee reuzen in 't oog: ze lagen onder een boom te slapen en snurkten dat de takken op en neer woeien. Het snijdertje, vastberaden, deed zijn beide zakken vol stenen en klom in de boom. Middenin liet hij zich op een grote tak glijden, tot hij vlak boven de slapers zat. Toen liet hij de ene reus een steen op de borst vallen en nog één en nog één. Eerst merkte de reus niets, toen opeens werd hij wakker, stootte zijn gezel aan en zei: "Waarom sla je mij?" - "Je droomt," zei de ander, "ik sla je niet." Ze gingen weer slapen, toen gooide het snijdertje een steen op de andere reus. "Wat," zei de ander, "waarom gooi je naar mij?" - "Ik gooi niet," zei de eerste brommend. Ze kibbelden een poos, werden weer moe en hun ogen gingen weer dicht. Weer begon het snijdertje zijn spel, hij zocht de dikste steen, en gooide die de eerste reus op z'n borst. "Dat is te kras!" riep die, sprong woedend op en gooide zijn makker tegen de boom, zodat die trilde. De ander betaalde hem echter met gelijke munt, en ze werden zo driftig, dat ze bomen uittrokken, op elkaar lossloegen, tot ze beiden ter aarde vielen. Nu sprong het snijdertje omlaag. "Gelukkig maar," zei hij, "dat ze de boom waarin ik zat, niet hebben uitgerukt, anders had ik als een eekhoorntje van de ene boom in de andere moeten wippen!" Hij trok toen zijn zwaard en gaf elk van de reuzen een paar zware slagen in de borst, toen ging hij weg, liep naar zijn ruiters en sprak: "Het is gebeurd. Ik heb ze allebei gedood; maar het is er hard toegegaan: ze hebben in hun angst bomen uitgetrokken en zich daarmee verweerd, maar het hielp allemaal niets, wanneer er iemand bij is als ik, die er zeven slaat in één klap." - "Bent u dan niet gewond?" vroegen de ruiters. "Dat gaat best," antwoordde het snijdertje, "geen haar hebben ze me gekrenkt." Dat wilden de ruiters niet geloven en ze reden het bos is, waar ze weldra de reuzen vonden, badend in hun bloed en overal in het rond uitgerukte boomstammen!
Het snijdertje kwam nu bij de koning om de beloofde prijs, maar die had spijt van zijn belofte en zon weer op een middel om zich de held van de hals te schuiven. "Voor je mijn dochter krijgt en het halve koninkrijk," zei hij, "moet je nog eenmaal een heldendaad verrichten. In het bos loopt een eenhoorn rond. Hij richt overal schade aan. Hem moet je eerst nog vangen." - "Voor een eenhoorn ben ik nog minder bang dan voor twee reuzen. Zeven in één klap, dat is mijn kracht." Hij voorzag zich van een touw en een bijl, ging het bos weer in, en liet zijn geleide weer wachten. Lang hoefde hij niet te zoeken, de eenhoorn kwam er weldra aan en sprong recht op het snijdertje af, alsof hij hem zonder uitstel op de hoorn wilde nemen. "Rustig, rustig," zei hij, "zo gauw gaat het niet!" Hij bleef staan en wachtte, tot het dier vlakbij was; dan sprong hij heel vlug achter een boom. Maar de eenhoorn was met een aanloop tegen de boom opgevlogen en spietste zijn hoorn zo stijf in de stam, dat hij hem niet weer weg kon trekken. En zo was hij gevangen. "Daar heb ik hem in de knip," zei het snijdertje, kwam achter de boom vandaan, legde z'n touw om de hals van de eenhoorn, hakte met zijn bijl de hoorn uit de boom, en toen alles klaar was, leidde hij hem aan het touw naar de koning.
Maar de koning wilde hem het beloofde nog niet geven en stelde een derde eis. Het snijdertje moest voor de bruiloft nog een wild zwijn vangen, dat grote last in 't bos veroorzaakte, en daarbij moesten de jagers hem helpen. "Best," zei het snijdertje, "dat is kinderwerk." De jagers nam hij niet eens mee tot hun groot genoegen want ze kenden dat wilde zwijn en ze hadden geen zin het nog eens te ontmoeten. Toen het wild zwijn de snijder zag, kwam het schuimbekkend en met dreigende slagtanden op hem afgerend en wilde hem omverwerpen, maar de snelle held sprong in een boskapelletje dat daar stond, en met één sprong weer het venster uit. Het wild zwijn was achter hem aan naar binnen gedraafd, maar 't snijdertje liep vlug om en sloeg de deur van 't kapelletje dicht. Nu was 't woedende dier opgesloten, en 't was veel te dom en te dik om uit het raam te springen. Het snijdertje ging de jagers halen: ze moesten de gevangene zelf zien, maar de held stapte naar de koning, die nu, goedschiks of kwaadschiks, zijn belofte moest houden, en hem zijn dochter gaf en 't halve koninkrijk toe. Had hij geweten dat het geen held was, maar een snijdertje, dat voor hem stond, dan had hij het nog erger gevonden. De bruiloft werd dus met veel pracht en weinig plezier gehouden en 't snijdertje werd koning. Na een poos hoorde de koningin 's nachts, hoe haar man in de droom sprak. "Jongen, eerst 't buis en dan gauw de broek naaien, anders sla ik je met de maatstok om je oren." Nu wist ze in welke steeg de jonge koning geboren was, en de volgende morgen klaagde ze bij haar vader haar nood, hij moest haar toch afhelpen van een man die een geboren snijdertje was. De koning troostte haar en zei: "Laat vannacht de deur van de slaapkamer open. Mijn lakeien zullen buiten staan en als hij in slaap is, komen ze binnen, slaan hem in boeien en dragen hem naar een schip, dat hem de wijde wereld in zal varen." De vrouw vond het best, maar 's konings wapendrager die de jonge koning aardig vond, had alles gehoord en bracht alles over. "Daar zullen we een stokje voor steken," zei het snijdertje. 's Avonds ging hij gewoon met zijn vrouw naar bed; toen zij geloofde dat hij sliep, stond ze op, deed de deur open en ging weer liggen. Het snijdertje dat maar deed alsof hij sliep, begon met luide stem te roepen: "Jongen! eerst 't buis en dan gauw de broek naaien, anders sla ik je met de maatstok om je oren. Zeven sloeg ik in één klap, twee reuzen heb ik gedood, een eenhoorn gevangen en een wild zwijn en zou ik dan nog bang zijn voor die lakeien buiten de kamerdeur?" Toen ze het snijdertje zo hoorden, joeg hij hun de schrik op 't lijf. Ze liepen of de wilde jacht hun op de hielen zat, en niemand wilde zich meer met hem meten. Zo was en bleef het snijdertje al z'n levensdagen een koning!