Cappuccetto Rosso


Roodkapje


C'era una volta una dolce bimbetta; solo a vederla le volevan tutti bene, e specialmente la nonna che non sapeva più che cosa regalarle. Una volta le regalò un cappuccetto di velluto rosso, e poiché‚ le donava tanto, ed ella non voleva portare altro, la chiamarono sempre Cappuccetto Rosso. Un giorno sua madre le disse: "Vieni, Cappuccetto Rosso, eccoti un pezzo di focaccia e una bottiglia di vino, portali alla nonna; è debole e malata e si ristorerà. Sii gentile, salutala per me, e va' da brava senza uscire di strada, se no cadi, rompi la bottiglia e la nonna resta a mani vuote."
Er was eens een lief klein meisje; iedereen die haar zag hield veel van haar, maar haar grootmoeder wel het allermeest, en die wist eenvoudig niet, wat ze het kind allemaal zou willen geven. Op een keer gaf ze haar een rood fluwelen mutsje, en omdat het haar zo goed stond en ze nooit meer iets anders droeg, werd ze voortaan enkel maar Roodkapje genoemd. Op een dag zei haar moeder: "Kom, Roodkapje, hier heb je een stuk koek en een fles wijn, breng dat eens naar je grootmoeder. Ze is zwak en ziek en het zal haar goed doen. Ga er heen voor het te warm wordt, en als je het dorp uit bent, loop dan netjes en ga niet van het pad af, want anders val je nog en breekt de fles, en dan heeft grootmoeder niets. En als je bij haar binnen komt, niet vergeten dadelijk goedendag te zeggen en niet eerst overal rondsnuffelen."

"Sì, farò tutto per bene," promise Cappuccetto Rosso alla mamma, e le diede la mano. Ma la nonna abitava fuori, nel bosco, a una mezz'ora dal villaggio. Quando Cappuccetto Rosso giunse nel bosco, incontrò il lupo, ma non sapeva che fosse una bestia tanto cattiva e non ebbe paura. "Buon giorno, Cappuccetto Rosso," disse questo. "Grazie, lupo." - "Dove vai così presto, Cappuccetto Rosso?" - "Dalla nonna." - "Che cos'hai sotto il grembiule?" - "Vino e focaccia per la nonna debole e vecchia; ieri abbiamo cotto il pane, così la rinforzerà!" - "Dove abita la tua nonna, Cappuccetto Rosso?" - "A un buon quarto d'ora da qui, nel bosco, sotto le tre grosse querce; là c'è la sua casa, è sotto la macchia di noccioli, lo saprai già," disse Cappuccetto Rosso. Il lupo pensò fra s': Questa bimba tenerella è un buon boccone prelibato per te, devi far in modo di acchiapparla. Fece un pezzetto di strada con Cappuccetto Rosso, poi disse: "Guarda un po' quanti bei fiori ci sono nel bosco, Cappuccetto Rosso; perché‚ non ti guardi attorno? Credo che tu non senta neppure come cantano dolcemente gli uccellini! Te ne stai tutta seria come se andassi a scuola, ed è così allegro nel bosco!"
"Ik zal goed oppassen," zei Roodkapje tegen haar moeder en ze gaf er haar de hand op. Grootmoeder woonde buiten in het bos, een half uur van het dorp vandaan. Toen Roodkapje in het bos was gekomen, kwam ze de wolf tegen. Maar Roodkapje wist niet dat het een gevaarlijk dier was en bang was ze al helemaal niet. "Goedemorgen, Roodkapje," zei hij. "Dag, Wolf." - "En waar ga je zo vroeg naar toe, Roodkapje?" - "Naar grootmoeder, Wolf." - "En wat heb je daar onder je schortje?" - "Koek en wijn. We hebben gisteren gebakken en grootmoeder is wat zwak en ziek en hiermee kan ze wat op krachten komen." - "Zeg Roodkapje, waar woont je grootmoeder dan?" - "Nog ruim een kwartier lopen verder het bos in, onder de drie grote eiken staat haar huisje, en beneden is een notenhaag, je kent het vast wel," zei Roodkapje. De wolf dacht bij zichzelf: "Dat jonge malse ding is een heerlijk hapje, dat zal nog beter smaken dan die oude vrouw; als je slim te werk gaat, kan je ze allebei pakken." Hij bleef nog een poosje naast Roodkapje meelopen, en zei: "Kijk, Roodkapje, wat een mooie bloemen overal, waarom kijk je niet wat om je heen? En heb je wel in gaten hoe heerlijk de vogels zingen? Jij loopt maar recht toe recht aan alsof je snel naar school moet en dat terwijl het hier vandaag zo verrukkelijk is."

Cappuccetto Rosso alzò gli occhi e quando vide i raggi del sole filtrare attraverso gli alberi, e tutto intorno pieno di bei fiori, pensò: Se porto alla nonna un mazzo di fiori, le farà piacere; è così presto che arrivo ancora in tempo. E corse nel bosco in cerca di fiori. E quando ne aveva colto uno, credeva che più in là ce ne fosse uno ancora più bello, correva lì e così si addentrava sempre più nel bosco. Il lupo invece andò dritto alla casa della nonna e bussò alla porta. "Chi è?" - "Cappuccetto Rosso, ti porto vino e focaccia; aprimi." - "Non hai che da alzare il saliscendi," gridò la nonna, "io sono troppo debole e non posso alzarmi." Il lupo alzò il saliscendi, entrò, e senza dir motto andò dritto al letto della nonna e la inghiottì. Poi indossò i suoi vestiti e la cuffia, si coricò nel letto, e tirò le cortine.
Roodkapje keek eens rond en toen ze zag hoe de zonnestralen door de bomen dansten en hoeveel mooie bloemen er overal stonden, dacht ze: "Als ik voor grootmoeder een mooi boeketje meebreng zal ze dat heerlijk vinden; het is nog zo vroeg, dat ik toch wel op tijd kom." En ze ging van het pad af tussen de bomen om bloemen te plukken. En telkens als ze er één geplukt had, dacht ze dat er verderop nog een mooiere stond en zo raakte ze steeds dieper het bos in. Maar de wolf ging recht toe recht aan naar het huis van grootmoeder en klopte aan de deur: "Wie is daar?" - "Roodkapje, met een koek en met wijn, doe de deur maar open!" - "Druk maar op de klink," riep grootmoeder, "ik ben te zwak en kan niet opstaan." De wolf drukte op de klink, de deur sprong open, en zonder één woord te zeggen sprong hij naar het bed en at de grootmoeder op. Toen trok hij haar kleren aan, zette haar nachtmuts op, ging in haar bed liggen en trok de gordijnen dicht.

Ma Cappuccetto Rosso aveva girato in cerca di fiori, e quando ne ebbe raccolti tanti che più non ne poteva portare, si ricordò della nonna e si mise in cammino per andare da lei. Quando giunse si meravigliò che la porta fosse spalancata, ed entrando nella stanza ebbe un'impressione così strana che pensò: "Oh, Dio mio, che paura oggi! e dire che di solito sto così volentieri con la nonna!" Allora si avvicinò al letto e scostò le cortine: la nonna era coricata con la cuffia abbassata sulla faccia, e aveva un aspetto strano. "Oh, nonna, che orecchie grandi!" - "Per sentirti meglio." - "Oh, nonna, che occhi grossi!" - "Per vederti meglio." - "Oh, nonna, che mani grandi!" - "Per afferrarti meglio." - "Ma, nonna, che bocca spaventosa!" - "Per divorarti meglio!" E come ebbe detto queste parole, il lupo balzò dal letto e ingoiò la povera Cappuccetto Rosso.
Roodkapje had ondertussen een heleboel bloemen geplukt en toen ze er geen één meer kon dragen, dacht ze weer aan grootmoeder en ging ze op weg naar haar toe. Ze was verbaasd dat de deur openstond en toen ze de kamer binnenkwam, vond ze het er zo vreemd dat ze dacht: "Wat vind ik het hier griezelig vandaag, terwijl ik hier anders zo graag ben." Ze riep: "Goedemorgen," maar er kwam geen antwoord. Toen liep ze naar het bed en schoof de gordijnen opzij. Daar lag grootmoeder met haar muts over haar gezicht en ze zag er erg vreemd uit. "O grootmoeder, wat heb je grote oren!" - "Dat is om je beter te kunnen horen." - "Maar grootmoeder, wat heb je grote ogen!" - "Dat is om je beter te kunnen zien." - "Maar grootmoeder, wat heb je grote handen!" - "Dat is om je beter te kunnen pakken." - "Maar grootmoeder, wat heb je een verschrikkelijk grote bek!" - "Dat is om je beter op te kunnen vreten." En nauwelijks had de wolf dat gezegd of hij sprong uit bed en verslond het arme Roodkapje in één hap.

Poi, con la pancia bella piena, si rimise a letto, s'addormentò e incominciò a russare sonoramente. Proprio allora passò lì davanti il cacciatore e pensò fra s': "Come russa la vecchia! devi darle un'occhiata se ha bisogno di qualcosa." Entrò nella stanza e avvicinandosi al letto vide il lupo che egli cercava da tempo. Stava per puntare lo schioppo quando gli venne in mente che forse il lupo aveva ingoiato la nonna e che poteva ancora salvarla. Così non sparò, ma prese un paio di forbici e aprì la pancia del lupo addormentato. Dopo due tagli vide brillare il cappuccetto rosso, e dopo altri due la bambina saltò fuori gridando: "Che paura ho avuto! Era così buio nella pancia del lupo!" Poi venne fuori anche la nonna ancora viva. E Cappuccetto Rosso andò prendere dei gran pietroni con cui riempirono il ventre del lupo; quando egli si svegliò fece per correr via, ma le pietre erano così pesanti che subito cadde a terra e morì.
Toen de wolf zo zijn honger gestild had ging hij weer heerlijk in het bed liggen, sliep in en begon heel hard te snurken. Toen kwam net de jager voorbij en die dacht: "Wat snurkt dat oude mens hard, ik zal eens kijken of haar wat mankeert." Hij kwam in de kamer en toen hij voor het bed stond zag hij dat de wolf erin lag. "Vind ik je hier, ouwe boosdoener," zei hij, "ik heb lang naar je gezocht." Hij wilde net gaan schieten, maar toen hij zijn geweer richtte bedacht hij zich ineens dat de wolf de oude vrouw misschien had opgegeten en dat ze misschien nog te redden was. Hij schoot niet maar begon met een schaar de buik van de slapende wolf open te knippen. Na een paar knippen zag hij een rood kapje glimmen en na nog een paar knippen sprong het meisje eruit en riep: "O, wat ben ik bang geweest, wat was het donker in de buik van de wolf!" En toen kwam de oude grootmoeder ook nog levend tevoorschijn, al kon ze haast niet ademen. Roodkapje haalde snel een paar grote stenen die ze in de buik van de wolf stopten en toen hij wakker werd, wilde hij wegspringen, maar de stenen waren zo zwaar dat hij onmiddellijk viel en dood was.

Erano contenti tutti e tre: il cacciatore prese la pelle del lupo, la nonna mangiò la focaccia e bevve il vino che le aveva portato Cappuccetto Rosso; e Cappuccetto Rosso pensava fra s': "Mai più correrai sola nel bosco, lontano dal sentiero, quando la mamma te lo ha proibito."
Nu waren ze alle drie blij. De jager stroopte de pels van de wolf af en trok daarmee naar huis, de grootmoeder at de koek en dronk van de wijn, die Roodkapje had meegebracht, en die maakte haar beter. Maar Roodkapje dacht: "Zolang ik leef, zal ik nooit meer alleen van het pad afgaan en het bos inlopen, wanneer mijn moeder dat verboden heeft."




Raccontano pure che una volta Cappuccetto Rosso portava di nuovo una focaccia alla vecchia nonna, e un altro lupo le aveva rivolto la parola, cercando di convincerla a deviare dal sentiero Ma Cappuccetto Rosso se ne guardò bene, andò dritta per la sua strada e disse alla nonna di aver visto il lupo che l'aveva salutata, guardandola però con occhi feroci: "Se non fossimo stati sulla pubblica via, mi avrebbe mangiata!" - "Vieni," disse la nonna, "chiudiamo la porta perché‚ non entri." Poco dopo il lupo bussò e disse: "Apri, nonna, sono Cappuccetto Rosso, ti porto la focaccia." Ma quelle, zitte, non aprirono; allora il malvagio gironzolò un po' intorno alla casa e alla fine saltò sul tetto per aspettare che Cappuccetto Rosso, a sera, prendesse la via del ritorno: voleva seguirla di soppiatto per mangiarsela al buio. Ma la nonna capì le sue intenzioni. Davanti alla casa c'era un grosso trogolo di pietra, ed ella disse alla bambina: "Prendi il secchio, Cappuccetto Rosso; ieri ho cotto le salsicce, porta nel trogolo l'acqua dove han bollito." Cappuccetto Rosso portò tanta acqua, finché‚ il grosso trogolo fu ben pieno. Allora il profumo delle salsicce salì alle nari del lupo; egli si mise a fiutare e a sbirciare giù, e alla fine allungò tanto il collo che non pot‚ più trattenersi e incominciò a scivolare: scivolò dal tetto proprio nel grosso trogolo e affogò. Invece Cappuccetto Rosso tornò a casa tutta allegra e nessuno le fece del male.
De mensen vertellen dat op een keer, toen Roodkapje de oude grootmoeder weer koek en gebak ging brengen, er een andere wolf kwam, die haar aansprak en weg wilde lokken. Maar Roodkapje paste wel op en liep gewoon verder en vertelde aan grootmoeder dat ze de wolf was tegengekomen, die haar wel goedendag had gezegd, maar zo kwaadaardig uit zijn ogen had gekeken: "Als het niet op de grote weg was geweest, had hij me vast opgegeten!" - "Kom," zei grootmoeder, "we zullen de deur op slot doen, zodat hij er niet in kan." Kort daarop klopte de wolf aan en zei: "Doe open, grootmoeder, ik ben het, Roodkapje, ik breng gebak voor je mee." Maar zij hielden zich stil en maakten de deur niet open. Toen sloop de Grijskop een paar maal rond het huis, sprong eindelijk op het dak om te wachten tot Roodkapje 's avonds naar huis zou gaan. Dan zou hij haar achterna sluipen en in het donker opeten. Maar de grootmoeder merkte wat hij van plan was. Nu stond er voor het huis een grote stenen trog en ze zei tegen het kind: "Neem de emmer, Roodkapje, gisteren heb ik worsten gekookt, gooi jij dat worstennat in de trog." Roodkapje droeg zo veel tot die hele grote trog vol was. De geur van de worst kreeg de wolf in de neus, hij snuffelde en keek omlaag, en tenslotte rekte hij zijn hals zo ver uit dat hij zijn evenwicht verloor en begon te glijden, en hij gleed van het dak af precies de trog in en verdronk. Roodkapje ging vrolijk naar huis en bleef ongedeerd.