Het meisje zonder handen


Elsiz Kız


Een molenaar was gaandeweg tot armoe vervallen. Hij had niets meer dan zijn molen en nog een grote appelboom die erachter stond. Op een keer was hij naar het bos gegaan om hout te halen. Daar trad een oude man op hem toe. Hij had hem nog nooit gezien. Hij zei: "Wat sjouw je toch met dat hout; laat mij je tot een rijk man maken, wanneer je mij maar geeft, wat achter je molen staat." - "Wat kan dat anders zijn dan de appelboom?" dacht de molenaar en zei "ja" en bezegelde zijn belofte op schrift. Maar de vreemde man lachte spottend en zei: "Na drie jaar zal ik komen afhalen, wat je me beloofd hebt" en hij verdween.
De molenaar ging naar huis en toen hij bij de molen kwam, trad zijn vrouw naar buiten en zei: "Zeg eens, hoe komt er opeens zoveel rijkdom in huis? Alle kisten en kasten zijn plotseling vol, niemand heeft het gebracht, en ik weet niet hoe het gekomen is." Hij antwoordde: "Dat komt door een vreemde, oude man; ik heb hem in 't bos ontmoet en hij heeft mij rijkdom en schatten beloofd; en ik heb hem moeten beloven, wat er achter de molen stond: de grote appelboom kunnen we echt wel geven."
"Ach man!" zei de vrouw verschrikt, "dat is de duivel geweest; het was niet de appelboom die hij bedoelde, maar onze dochter, die stond achter de molen om het erf aan te vegen."
Het jonge molenarinnetje was een mooi en ook vroom meisje, en ze leefde die drie jaar terwijl ze van God hield zonder zonden. Maar toen de tijd om was en de dag kwam, waarop de boze haar zou halen, toen waste ze zich schoon en maakte een kring van krijt om zich heen. De duivel verscheen al heel vroeg, maar hij kon haar niet benaderen. Boos zei hij tegen de molenaar: "Neem alle water bij haar weg, zodat ze zich niet meer kan wassen, want anders heb ik geen macht over haar."
De molenaar werd bang en deed wat de duivel hem zei. De volgende morgen kwam de duivel terug, maar ze had op haar handen geschreid, en die waren heel schoon. Hij kon haar dus niet naderen en zei woedend tegen de molenaar:
"Hak dan haar handen af, anders kan ik niets beginnen."
De molenaar schrok erg. Hij antwoordde: "Hoe kan ik mijn eigen kind de handen afhakken!" Toen bedreigde de boze hem en zei: "Als je het niet doet, verval je zelf in mijn macht, en dan zal ik jezelf meenemen." De vader werd angstig en beloofde gehoorzaamheid. Hij ging naar het meisje toe en zei:
"Mijn lief kind, als ik je handen niet afhak, zal de duivel komen en mij meenemen. In mijn angst heb ik het hem beloofd. Vergeef het mij en help me in mijn nood; ik moet je iets kwaads aandoen." Zij antwoordde: "Lieve vader, handel met mij zoals u wilt, ik ben immers uw kind."
En ze legde haar handen voor zich en liet ze afhakken. Voor de derde maal kwam de duivel, maar zij had zo lang en zo veel op de stompjes geschreid, dat ze weer volkomen schoon waren. Toen moest hij wijken en had alle recht op haar verloren. De molenaar zei tegen haar: "Ik heb zo'n grote rijkdom door je gewonnen, nu wil ik je je leven lang zo kostelijk mogelijk verzorgen!" Maar zij gaf ten antwoord: "Hier kan ik niet blijven; ik moet weg; vriendelijke mensen zijn er overal en die zullen mij wel zo veel geven, als ik nodig heb."
Toen liet ze zich de verminkte armen op de rug binden; met zonsopgang ging ze op weg en liep de hele dag door tot de nacht viel. Toen kwam zij bij een koninklijke tuin, en bij het schijnsel van de maan zag ze, dat er bomen vol prachtige vruchten in stonden, maar ze kon er niet binnengaan, want er liep een gracht omheen. En daar ze de hele dag gelopen had en niet gegeten had en ze hongerig was, dacht ze bij zichzelf: "Och, kon ik maar daar komen, om wat vruchten te eten, want ik kan niet meer."
Toen knielde ze neer, riep God aan en begon te bidden. Opeens kwam er een engel, die de gracht droog maakte, zodat ze er door kon lopen. Nu ging ze de boomgaard in, en de engel liep naast haar. Ze zag een boom vol vruchten, heerlijke peren, maar ze waren genummerd. Ze ging er naar toe en at een peer van de boom af met haar mond; maar niet meer dan één. De tuinman zag het, maar omdat de engel er naast stond, was hij bang en hij geloofde dat het meisje een geest was; hij zweeg en durfde niet te roepen of de geest aan te spreken.
Toen ze de peer gegeten had, was haar honger gestild en ze ging weg en verschool zich in 't struikgewas. De koning van wie de boomgaard was, kwam de volgende morgen kijken, hij telde de peren en zag dat er één ontbrak, en hij vroeg de tuinman, wat er met die peer was: onder de boom was hij niet en hij was toch weg. Toen antwoordde de tuinman:
"De vorige nacht kwam hier een geest, zij had geen handen en at een peer en beet hem met haar mond van de boom." De koning sprak: "Hoe heeft die geest dan over het water kunnen komen? En waarheen is hij gegaan, nadat hij de peer had opgegeten?" De tuinman antwoordde: "Het was iemand uit de hemel, in een sneeuwwit gewaad; hij heeft het water gekeerd, opdat de geest door de gracht kon lopen. En omdat het een engel moet zijn geweest, was ik niet bang, ik vroeg niets, en ik riep niets. Na het eten van de peer is de geest weer verdwenen." De koning zei: "Als het zo is, als je zegt, zal ik deze nacht hier bij je de wacht houden." Toen het donker werd, kwam de koning in de boomgaard en hij bracht een priester mee, die de geest toe zou spreken. Alle drie gingen ze onder de boom zitten en bleven opletten. Tegen middernacht sloop het meisje uit het struikgewas te voorschijn, liep toen naar de boom toe, en at weer een peer door hem met de mond van de boom te nemen; maar naast haar stond weer de engel in het witte gewaad.
Toen deed de priester een stap naar voren en zei: "Bent u van God gekomen of uit de wereld? Bent u een geest, of bent u een mens?"
Zij antwoordde: "Ik ben geen geest, ik ben slechts een arm mens; ik ben door een ieder verlaten, alleen niet door God."
De koning zei: "Als je door de hele wereld verlaten bent, dan zal ik je niet alleen laten." En hij nam haar bij zich in het koninklijk slot, en omdat ze én mooi én vroom was, begon hij veel van haar te houden; hij liet voor haar zilveren handen maken en nam haar tot vrouw.
Een jaar later moest de koning te velde trekken; hij bracht de jonge koningin onder de hoede van zijn moeder, en zei: "Wanneer ons kind geboren wordt, bewaar en verzorg haar dan goed, en schrijf het mij dadelijk."
– Nu kreeg ze een mooi jongetje. De oude moeder schreef hem dadelijk om het goede nieuws te berichten. De bode rustte echter onderweg aan de oever van een beek en omdat hij moe was van de lange tocht, sliep hij in. Toen kwam de duivel, die al die tijd in de nabijheid van de jonge koningin op de loer had gelegen; en hij nam de bode de brief af en verwisselde die met een andere brief en daar stond in dat de koningin een elvenkind had gekregen.
Toen de koning die brief kreeg, schrok hij geweldig en was heel bedroefd, maar toch schreef hij een brief als antwoord, dat ze de koningin goed moesten verzorgen en verplegen tot hij weer terugkwam. De bode ging met de brief terug, rustte op dezelfde plek uit en viel weer in slaap. En weer kwam de duivel, en stopte weer een andere brief in de brieventas, en daar stond in, dat ze de koningin én het kind dood moesten maken, allebei!
De oude moeder kreeg de brief en schrok verschrikkelijk, maar ze kon het niet geloven en schreef nog eens. Maar ze kreeg geen ander antwoord, want aldoor onderschepte de duivel de brief en deed er een valse voor in de plaats; en in de laatste brief stond bovendien, dat ze als bewijsstuk de tong en de ogen van de koningin moesten bewaren!
Maar de oude moeder schreide, dat er zo onschuldig bloed moest vloeien, en ze liet 's nachts een hinde halen, en sneed daar de tong en de ogen van uit en bewaarde die. En tegen de koningin zei ze: "Ik kan je niet laten doden, zoals de koning gebiedt. Maar je kunt hier niet blijven. Ga met je kindje de wijde wereld in, en kom hier nooit weer terug."
Ze bond haar 't kind op de rug, en de arme vrouw ging met betraande ogen weg. Zij kwam in een groot, woest bos, en daar ging ze op de knieën liggen en bad God; en daar kwam de engel des Heren weer en hij bracht haar naar een klein huisje, en daar zat een schild op met de woorden:
"Hier is vrij wonen."
Uit het huisje trad een sneeuwwitte jonkvrouw, en zij zei: "Wees welkom, koningin," en leidde haar naar binnen. En ze nam haar het jongetje van de rug, en hield het haar aan de borst, om te drinken, en legde het dan in een mooi, fris wiegje. Toen vroeg de arme vrouw: "Hoe weet u, dat ik koningin ben geweest?" De witte jonkvrouw antwoordde: "Ik ben een engel, en door God gezonden, om u en uw kindje te verzorgen."
En ze bleef zeven jaren in het huisje en zij werd goed verzorgd, en door Gods genade om haar grote vroomheid groeiden haar de handen weer aan. Eindelijk kwam de koning van zijn veldtocht weer thuis, en het eerste waarnaar hij vroeg was, om vrouw en kind te zien. Toen begon de oude moeder te schreien en sprak:
"Slechte man die je bent, wat heb je mij toch geschreven, dat ik twee onschuldige zielen moest vermoorden!"
En ze liet hem de beide brieven zien, die de duivel vervalst had, en weer sprak ze: "Ik heb gedaan zoals je bevolen had,"
En ze toonde hem de bewijzen, de tong en de ogen. Toen begon de koning nog veel verdrietiger te huilen om zijn arme vrouw en zijn zoontje. Ten slotte kreeg de oude moeder medelijden en ze zei tegen hem:
"Nu, wees maar gerust. Zij leeft nog. Ik heb heimelijk een hinde laten slachten, en de bewijsstukken zijn van die hinde. Maar je vrouw heb ik 't kind op de rug gebonden, en ik heb haar bevolen, de wijde wereld in te gaan, en ze heeft moeten beloven, dat ze nooit meer hier zou komen, omdat jij haar niet meer verdroeg."
Toen zei de koning: "Dan zal ik zo ver reizen als de hemel blauw is, en ik wil niet eten en niet drinken tot ik mijn eigen lieve vrouw en mijn kind heb weergevonden, als ze tenminste niet al omgekomen zijn of gestorven van honger."
Daarop begon de koning een zwerftocht, en die duurde wel zeven jaren. Hij zocht haar op alle klippen en in rotsholen, maar hij vond haar niet en hij dacht dat zij was omgekomen. Gedurende die hele tijd at hij niet en dronk hij niet; maar God hield hem in leven. Eindelijk kwam hij in een groot bos en daar vond hij het kleine huisje met het opschrift dat luidde:
"Vrij wonen voor ieder."
Nu kwam de witte jonkvrouw naar buiten, ze nam hem bij de hand, leidde hem naar binnen en zei: "Wees welkom, o koning!" En zij vroeg hem waar hij vandaan kwam. Hij antwoordde: "Het is weldra zeven jaar, dat ik gezworven heb om mijn vrouw te zoeken en haar kind. Maar vinden kan ik hen niet."
De engel bood hem eten en drinken, maar hij weigerde; hij wilde alleen maar wat rusten. Toen legde hij zich ter ruste en dekte zijn gezicht af met een doek. Nu ging de engel naar het slaapvertrek, waar de koningin met haar zoontje lag; zij noemde hem meestal Smartekind. En zij sprak tot haar: "Sta op met uw kind, uw heer is gekomen." Zij ging naar de plek waar hij lag; en de doek viel van zijn gezicht. Daarop sprak zij: "Smartekind, raap die doek voor je vader op en dek er zijn gezicht weer mee."
Het kind raapte de doek op en legde die weer over zijn gezicht. De koning hoorde het tussen waken en dromen en liet de doek nog eens vallen. Het jongetje werd ongeduldig en zei: "Lieve moeder, hoe kan ik nu mijn vaders gezicht toedekken, ik heb immers geen vader op deze wereld? Ik heb leren bidden: Onze Vader die in de hemelen is en toen hebt u gezegd, mijn vader was in de hemel en dat was God zelf, en hoe zou ik zo'n beangstigende man kennen? Dat is mijn vader niet."
Toen de koning dat hoorde, sloeg hij de ogen op en vroeg, wie zij was. Zij antwoordde: "Ik ben uw vrouw, en dit is uw zoontje Smartekind." Hij zag nu dat zij werkelijke, levende handen had, en hij zei: "Mijn vrouw had zilveren handen." Zij antwoordde: "Mijn eigen handen dank ik aan de genade van God."
Nu ging de engel naar de slaapkamer, haalde de zilveren handen en liet ze zien. Nu zag hij pas dat het werkelijk zijn eigen lieve vrouw was en zijn eigen kind. En hij kuste haar en was verheugd en sprak: "Een zware steen is mij van 't hart gewenteld." Toen gaf Gods engel hun nog eenmaal te eten, en dan gingen ze naar huis terug naar zijn eigen oude moeder. Nu was er overal grote vreugde, en de koning en de koningin hielden nog eens bruiloft en leefden gelukkig tot hun zalig einde.
Bir değirmenci zamanla fakir düştü ve elinde değirmeniyle bir elma ağacından başka bir şey kalmadı. Günün birinde odun toplamak için ormana gitti. Orada daha önce hiç görmediği bir adamla karşılaştı. Adam ona, "Ne diye odun kesmekle uğraşıyorsun, değirmenin arkasında duranı bana vereceğine dair bir kâğıt imzalarsan seni zengin ederim!" dedi. "Değirmenin arkasında elma ağacından başka ne var ki?" diye düşünen değirmenci kâğıdı imzaladı. Adam gülerek "Uç yıl sonra gelip bana ait olan şeyi alacağım!" dedi.
Değirmenciyi eve döndüğünde karısı karşıladı. "Baksana bey, evimize bu zenginlik nereden geldi? Her tarafta sandık var ve hepsinin içi tıka basa dolu; buraya hiç kimse girmedi, peki nasıl oldu bu iş?" diye sordu.
Adam cevap verdi: "Bunu ormanda rastladığım adam yaptı. Bana büyük bir hazine verecekmiş. Buna karşılık ben ona evin arkasında duran şeyi vereceğime dair bir kâğıt imzaladım. Orada elma ağacından başka bir şey yok. Onu versek ne çıkar ki?"
"Eyvah" dedi kadın, "O adam şeytandı. Elma ağacını kastetmedi, o sırada evin arkasında duran, sonra avluya geçen kızımızı kastetti."
Değirmencinin kızı çok güzel, çok namuslu ve çok dindardı. Şeytanın onu alma zamanı gelip çattığında elini yüzünü yıkayarak etrafına tebeşirle bir daire çizdi.
Şeytan o gün erkenden çıkageldi, ama dairenin içine giremedi. Öfkeyle değirmenciye çattı ve "Kızının eline su değmesin, yoksa etkili olamıyorum!" dedi.
Değirmenci korktu ve söyleneni yaptı.
Ertesi sabah şeytan yine geldi; ama kız ellerini kutsanmış suyla yıkamış ve arınmıştı. Şeytan yine ona yaklaşamayınca değirmenciye bağırdı: "Kes onun ellerini, yoksa ona hiç yaklaşamayacağım!"
Değirmenci çok korktu ve şöyle cevap verdi: "Kendi kızımın ellerini nasıl keserim ben!"
Şeytan tehdit savurdu: "Bunu yapmazsan onun yerine seni alır giderim, çünkü sen bana aitsin artık!"
Değirmenci çok korkarak sözünü tutacağını söyledi. Kızının yanma vararak, "Bak kızım, senin her iki elini kesmezsem şeytan gelip beni alacakmış. Ben de çok korktum ve ona söz vermiş bulundum. Bana yardım et ve sana kötülük ettimse beni affet!" dedi.
"Babacığım, ben senin çocuğunum. Ne istersen onu yap!" diyen kız ellerini uzattı ve onları kestirtti.
Şeytan üçüncü kez çıkageldi, ama kız o kadar uzun zaman ağlayıp gözyaşı döktü ki, eli yüzü sırılsıklam oldu ve böylelikle arındı!
Bunun üzerine şeytan da yumuşadı ve kızın üzerindeki tüm haklarını kaybetti.
Değirmenci kızına, "Senin sayende çok zengin oldum. Şimdi söyle, sana ne istersen alayım" dedi.
"Ben burada artık duramam, gideceğim. Nasıl olsa bana acıyan çıkar!" diye cevap verdi kız.
Gün ağarırken kesik ellerini sırtına bağlayarak yola çıktı ve gece oluncaya kadar bütün gün yürüdü.
Derken bir saray bahçesine geldi. Ay ışığında bu bahçenin meyve ağaçlarıyla dolu olduğunu gördü. Ama bahçeye giremedi, çünkü bahçenin etrafı suyla çevriliydi. Bütün gün yol aldığı ve ağzına tek bir lokma koymadığı için karnı çok acıkmıştı. "Şu bahçeye girebilsem de biraz meyve yiyip açlığımı gidersem!" diye düşündü. Yere diz çökerek Tanrısına yalvardı.
Derken gökten bir melek inerek ona sudan geçmesi için bir savak yaptı; böylece çimler kurudu ve kız onların üstünden yürüyerek bahçeye girdi. Melek de onunla birlikte geldi.
Kız bir armut ağacı gördü, ama üzerindeki armutlar sayılıydı. Ağaca yaklaştı, açlığını gidermek için armutlardan birini kopardı; daha fazlasını değil!
Bahçıvan bunu gördü, ama kızın yanındaki meleği fark edince kızın cin olduğunu sanarak sustu. Ne birini çağırdı ne de cinle konuştu. Kız da armudu yiyerek karnını doyurduktan sonra bir çalılığa saklandı.
Ertesi sabah kral bahçeye inerek armutları saydı ve armutlardan bir tanesinin eksildiğini gördü. Bahçıvana eksik armudun nerede olduğunu sordu. Ağacın dibine de düşmemişti, ortada yoktu işte!
Bunun üzerine bahçıvan, "Dün gece bir cin geldi, elleri yoktu; armudu ağzıyla koparıp yedi" dedi.
"Peki bu cin suyu nasıl aştı? Armudu yedikten sonra nereye gitti?" diye sordu kral.
"Gökten beyazlara bürünmüş bir melek indi. Bir savak yaptı, sular çekildi; böylece cin çimlere basa basa bahçeye girdi. Bu yüzden korktum; soru soramadım, kimseye de seslenemedim" diye cevap verdi bahçıvan.
"Söylediklerin doğruysa bu gece nöbete ben geçeceğim" dedi kral.
Hava kararınca kral bahçeye indi. Yanında da bir papaz vardı; cinle o konuşacaktı. Üçü birlikte ağacın altına oturarak dikkat kesildiler.
Kız tam gece yarısı saklandığı çalılıktan çıkarak armut ağacına yanaştı ve ağzıyla bir armut kopardı; yanında da beyazlara bürünmüş melek vardı.
Papaz öne çıkarak seslendi: "Seni Tanrı mı gönderdi, yoksa bu dünyanın adamı mısın? Cin misin, insan mısın?"
Kız cevap verdi: "Ben cin değilim, zavallı bir kızım. Herkesin terk ettiği, ama Tanrı'nın yalnız bırakmadığı bir kızım ben."
"Seni herkes yalnız bırakmışsa, ben bırakmam!" diyen kral onu alarak sarayına götürdü. Kız o kadar namuslu ve o kadar güzeldi ki, kral ona hemen âşık oldu. Ona gümüşten eller yaptırttı, sonra da onunla evlendi.
Bir yıl sonra kral savaşa gitmek zorunda kaldı. Gitmeden önce genç kraliçesi için annesine şöyle emretti: "Loğusa olursa ona iyi bak ve bana hemen bir mektupla bildir!"
Nitekim kraliçe bir oğlan doğurdu. Kralın yaşlı annesi bu sevinçli haberi krala mektupla bildirdi. Haberci yola çıktı, ama uzun bir yol kat ettikten sonra bir dere kenarında biraz dinlendi. Bu sırada şeytan çıkageldi ve mektubu bir başkasıyla değiştirdi; ikinci mektupta kraliçenin dünyaya bir ucube getirdiği yazılıydı. Kral dehşet içinde kaldı, çok üzüldü ve cevap olarak kendi gelinceye kadar kraliçeye iyi bakmalarını yazdı.
Bu mektubu alan haberci yola çıktı, ama aynı yerde yine dinlenip uyuya kaldı. Şeytan yine ortaya çıktı, mektubu yine değiştirdi; bu mektupta kraliçenin çocuğuyla birlikte öldürülmesi isteniyordu.
Kralın yaşlı annesi ağlamaya başladı; yok yere suçsuzların kanı akıtılacaktı! O gece bir dişi geyik yakalattı, gözlerini ve dilini çıkarttıktan sonra onları sakladı. Sonra kraliçeye dönerek, "Seni kralın emrettiği gibi öldürtmem, ama burada daha fazla kalamazsın. Al çocuğunu buralardan uzaklaş ve sakın geri dönme!" dedi.
Çocuğu annesinin sırtına bağladı ve zavallı kraliçe ağlamaklı gözlerle oradan ayrıldı. Koskocaman, balta girmemiş bir ormana vardı; diz çökerek Tanrısına yalvardı. Derken Tanrının bir meleği gökten inerek onu, üzerinde "Burada oturan herkes özgürdür" yazılı ufacık bir eve götürdü. Evin içinden beyazlara bürünmüş genç bir bakire çıktı ve "Hoş- geldiniz kraliçem!" diyerek onu karşıladı. Sırtına bağlı olan çocuğu çözdü ve emzirmesi için ona verdi, sonra bebeği alıp minicik yatağına yatırdı.
"Kraliçe olduğumu nereden biliyorsunuz?" diye sordu genç anne.
"Ben bir meleğim. Beni Tanrı gönderdi; sana ve bebeğine bakmam için!" diye cevap verdi beyazlı kadın.
Genç kraliçe bu evde yedi yıl yaşadı; kendisine iyi bakıldı ve dini bütün olduğu için Tanrı'nın inayetiyle kesik elleri yeniden çıktı.
Sonunda kral savaştan döndü ve ilk iş olarak karısını ve çocuğu görmek istedi. Ama yaşlı annesini ağlar buldu.
"Sen ne kötü kalpli adamsın! Nasıl bir mektup yazdın bana? İki tane masumu öldürteymişim!" diyerek şeytanın değiştirdiği mektupları gösterdi. "Ben de ne emrettinse onu yaptım!"
Kanıt olarak da ona geyiğin dilini ve gözlerini gösterdi. Bunun üzerine kral, ölen karısı ve oğlu için hüngür hüngür ağlamaya başlayınca annesi onun bu haline acıdı.
"Hadi hadi sevin, o yaşıyor. Ben bir dişi geyik bulup onun diliyle gözlerini çıkarttım; çocuğunu da eşinin sırtına bağlayıp onları gönderdim. Bana bir daha geri dönmeyeceğine dair söz verdi, çünkü sen çok kızmıştın!" dedi.
"Gece gündüz demeden yollara düşeceğim. Sevgili karımı ve çocuğumu buluncaya kadar ne yiyeceğim ne de içeceğim! Umarım şimdiye kadar açlıktan ölmemişlerdir!" diye cevap verdi kral.
Yedi yıl boyunca onları her taşın altında, her mağarada aradı. Bulamayınca da öldüklerini sandı. Bu süre içinde yemedi içmedi, ama Tanrı onu hayatta tuttu. Sonunda büyük bir ormana geldi. Orada ufacık bir ev buldu; kapısının üzerindeki tabelada "Burada oturan herkes özgürdür" yazıyordu. Derken evin içinden beyazlara bürünmüş bakire çıktı. Kralın elinden tuttu ve "Hoşgeldiniz kral hazretleri!" diyerek ona nereden geldiğini sordu.
"Yedi yıldan beri dolaşıp duruyorum, karımla çocuğumu arıyorum, ama bir türlü bulamıyorum" diye cevap verdi kral.
Melek ona yiyecek içecek bir şeyler verdiyse de kral istemedi. O kadar yorgundu ki, sadece dinlenmek istiyordu. Yüzüne bir örtü çekti.
Bunun üzerine melek, 'Acıçekenler' adını taktığı kraliçe ve oğlunun bulunduğu odaya geçti ve kadına "Çocuğunu al, dışarı çık, kocan geldi!" dedi.
Kadın kocasının bulunduğu odaya girdi. Bu sırada kralın yüzündeki örtü yere düştü. Kadın oğluna, "Acıçeken, örtüyü yerden al, yine babanın yüzüne ört!" dedi. Çocuk istenileni yaptı.
Bu sırada kral uyanıverdi ve yine örtüyü düşürdü. Bu kez oğlanın sabrı tükendi ve "Anneciğim, ben nasıl babamın yüzünü örtebilirim? Benim bu dünyada babam yok ki! Ben şimdiye kadar baba olarak gökteki Tanrı'yı tanıyorum. Sen bana en sevgili babamızın gökteki Tanrı olduğunu söylememiş miydin? Bu yabancı adam kim, ne bileyim ben! Benim babam değil bu" dedi.
Bunları işiten kral doğrularak kadına kim olduğunu sordu. "Ben senin karınım, bu da senin oğlun 'Acıçeken!' " diye cevap verdi kadın.
Kral onun ellerine bakarak "Benim karımın elleri gümüştendi" dedi.
Karısı cevap verdi: "Tanrı bana acıdı ve ellerimi geri verdi" dedi. Yan odadan gümüş ellerini alıp getirerek ona gösterdi. O zaman kral karşımdakilerin gerçekten kendi karısıyla oğlu olduğunu anladı ve "Şimdi içim rahat etti!" dedi.
Ve hep birlikte yaşlı annesinin evine gittiler. Herkes bayram etti. Kral ve kraliçe bir kez daha düğün yaptılar ve ömürlerinin sonuna kadar da mutlu yaşadılar.