Üç Dil


De drie talen


Bir zamanlar İsviçre'de yaşlı bir kont yaşıyordu. Tek bir oğlu vardı, ama oğlan aptaldı ve hiçbir şey öğrenememişti. Bir gün babası, "Dinle oğlum, şimdiye kadar ne yaptımsa kafana bir şey sokamadım. Sen buradan git! Seni bir ustanın yanına vereceğim, bir de o denesin" dedi. Oğlan yabancı bir şehre gönderildi ve bir yıl boyunca bir ustanın yanında kaldı. Bir yıl sonra yine eve döndü.
"Ee, oğlum, neler öğrendin bakalım?" diye sordu babası. "Köpeklerin havlarken ne söylediklerini öğrendim baba" dedi oğlan.
"Hadi canım sen de! Tek öğrendiğin bu mu yani? Ben seni başka bir şehre, başka bir ustanın yanına göndereyim bari" dedi babası.
Oğlan oraya götürüldü ve bu ustanın yanında da bir yıl çalıştı.
Eve döndüğünde babası yine sordu. "Neler öğrendin oğlum?"
"Kuş dili öğrendim baba!"
Babası öfkelendi. "Sen bir hiçsin evlat! Bunca zaman hiçbir şey öğrenemedin! Utanmıyor musun karşıma böyle çıkmaya? Seni üçüncü kez yine bir ustanın yanına göndereceğim. Bu sefer de bir şey öğrenmeden gelirsen sana artık babalık etmem!"
Oğlan üçüncü ustanın da yanında bir yıl kaldıktan sonra eve döndü.
Babası yine sordu. "Oğlum, ne öğrendin?"
"Babacığım, bu yıl kurbağaların nasıl vırakladıklarını öğrendim" dedi oğlan.
Babası kızgınlıktan küplere binerek, "Bu adam benim oğlum değil artık! Onu reddediyorum! Götürün bunu ormana, orada da canını alın" diye haykırdı.
Oğlanı ormana götürdüler, ama ona acıdılar ve öldürmediler; serbest bıraktılar. Onun yerine bir ceylan keserek gözleriyle dilini çıkarıp kanıt olarak babasına götürdüler.
Oğlan sağda solda dolaştıktan sonra bir şatoya geldi ve yatacak bir yer istedi.
Derebeyi, "Olur" dedi. "Aşağıdaki eski kulede kalmak istersen git oraya. Ama seni uyarıyorum, çünkü orası çok tehlikeli. Durmadan havlayıp uluyan köpeklerle dolu. Bu hayvanlara belli bir saatte, yemeleri için bir insan sunulur hep."
O yöredeki tüm insanlar işkenceye katlanır gibi bu köpeklere katlanıyordu ve kimse onlara yardım edemiyordu.
Ama oğlanın gözü yılmadı. "Bırakın beni köpeklerin yanına gideyim. Onlara atacak bir şey de verin. Merak etmeyin, onlar bana bir şey yapmaz" dedi.
Oğlan böyle istediği için ona, köpeklere verilmek üzere biraz yiyecek verdikten sonra onu kuleye götürdüler. Oraya vardığında köpekler ona saldırmadı ve havlamadı. Aksine, sevinçle kuyruk sallayarak onun etrafında döndüler. Sadece kendilerine verilenleri yiyip oğlanın kılına bile dokunmadılar.
Ertesi gün herkesin karşısına sapasağlam çıkan delikanlı, derebeyine, "Köpekler bana neden hep orada kaldıklarını ve bu ülkeye neden zarar verdiklerini anlattılar. Onlar büyüye yakalanmışlar. Kulenin altındaki büyük bir hazinenin koruyuculuğunu üstlenmişler! Bu hazine oradan kaldırılmadıkça rahat edemeyecekler. Ve bunun nasıl olacağını da onların konuşmalarından anladım" dedi.
Bunu duyunca herkes sevindi ve derebeyi, bu işi başardığı takdirde onu manevi evlat edineceğini açıkladı. Oğlan yine kuleye döndü, çünkü ne yapacağını biliyordu ve bunu gerçekleştirdi. Altın dolu sandığı yukarı taşıttı. Aynı anda köpeklerin uluması kesildi ve hayvanlar bir daha görünmez oldu; ülke de sıkıntıdan kurtuldu. Bir süre sonra Roma'ya gitmeyi aklına koydu. Yolda giderken içinde kurbağaların oturup vırakladığı bir bataklığın önünden geçti. Onları dinledi ve ne konuştuklarını anlayınca onu bir düşünce aldı; çok üzüntülüydü.
Sonunda Roma'ya vardı; tam o sırada papa ölmüştü! Kardinaller yeni papanın kim olacağı konusunda çaresizdiler. Sonunda karar verdiler, mucize gösterebilen biri papa olacaktı. Ta o sırada bizim genç kont kiliseye geldi. Aynı anda iki beyaz güvercin onun iki omzuna kondu. Ruhaniler bunu Tanrı'nın bir işareti olarak kabul edip, ona papa olmak isteyip istemediğini sordular. Oğlan önce kararsız kaldı; buna layık olup olmadığını düşündü, ama güvercinler konuşarak onu ikna ettiler. Sonunda "Evet" dedi. Bunun üzerine törenle kutsandı. Böylece yolda gelirken kurbağadan duydukları gerçekleşti ve papa oldu. Bu nedenle kilisede okuması gereken, ama kendisinin bilmediği ilahinin sözlerini onun kulağına güvercinler fısıldadı.
In Zwitserland leefde eens een oude graaf. Hij had maar één zoon. Maar die was dom en kon niets leren. Toen zei de vader: "Hoor eens, jongen. Ik kan niets in je hoofd krijgen; wat ik beginnen moet, ik weet het niet. Je moet weg van hier. Ik zal je bij een beroemde meester in de leer doen; die moet het maar proberen." De jongen werd naar een vreemde stad gestuurd, en bleef bij de meester een vol jaar lang. Na die tijd kwam hij weer naar huis, en de vader vroeg: "Nu, mijn zoon, wat heb je nu geleerd?"
"Vader, ik heb geleerd, wat de honden blaffen," antwoordde hij.
"De Here erbarme ons," riep de vader uit, "is dat alles, wat je geleerd hebt? Ik zal je naar een andere stad sturen, naar een andere meester." De jongen werd er heengebracht, en bleef bij deze meester ook een vol jaar. Toen hij terugkwam, vroeg de vader weer: "Jongen, wat heb je geleerd?" Hij antwoordde:
"Vader, nou heb ik geleerd, wat de vogeltjes zeggen."
Toen werd de vader boos en hij sprak: "O jij hopeloze jongen. Heb je je kostelijke tijd verdaan en niets geleerd, en schaam je je nu niet, me onder de ogen te komen? Nu zal ik je nog voor de laatste maal naar een meester sturen, de derde, maar als je nu óók nog niets leert, dan houd ik op je vader te wezen." De jongen bleef bij de derde meester weer een vol jaar. En toen hij weer thuis kwam, en de vader vroeg: "Jongen, wat heb je geleerd?" antwoordde hij:
"Vaderlief, nou heb ik in dit jaar geleerd, wat de kikkers kwaken."
Nu werd de vader werkelijk woedend; hij sprong op, riep iedereen bij zich en sprak: "Hij is mijn zoon niet meer. Ik verstoot hem; en ik gebied mijn personeel: breng hem naar het bos, en dood hem." Zij brachten hem weg, maar toen ze hem zouden doden, kregen ze teveel met hem te doen en lieten hem gaan. Van een ree namen ze ogen en tong, om de oude vader de bewijzen te brengen.
De jongeling trok de wijde wereld in en kwam na een poos aan een burcht, waar hij onderdak vroeg voor de nacht. "Ja," zei de burchtheer, "als je onder in de oude toren wilt slapen, doe het dan maar, maar ik waarschuw je: levensgevaarlijk is het; want 't is er vol wilde honden. Ze blaffen en huilen aan één stuk en op bepaalde tijden moeten ze een mens hebben om 'm te verscheuren." De hele omtrek was daarover in rouw gedompeld, maar niemand kon er iets aan doen. Maar de jongen was niet bang, en zei: "Laat mij maar naar die blaffende honden in de kelder gaan, maar geef me iets om hun eerst voor te gooien; mij zullen ze niets doen." En omdat hijzelf het niet anders wilde, gaven ze hem wat te eten voor de wilde beesten en brachten hem toen onder in de toren.
Toen hij binnen kwam, blaften de honden niet tegen hem, ze kwispelden heel vrolijk met hun staarten en snuffelden aan hem; ze aten wat hij voor hun meegebracht had, en krenkten hem geen haar. De volgende morgen kwam hij tot ieders verbazing gezond en wel te voorschijn en hij vertelde aan de burchtheer: "De honden hebben me in de hondentaal gezegd, waarom ze daar zijn en het land in rep en roer brengen. Zij zijn betoverd; ze moeten een grote schat bewaken die onder in de toren ligt; en ze kunnen niet tot rust komen, voor die schat gedolven is, en hoe dat in zijn werk moet gaan, dat hebben ze me ook gewezen." Nu was ieder die dat hoorde, verheugd, en de burchtheer zei dat hij hem wilde aannemen als zoon, als hij het tot een goed einde bracht. Hij daalde weer omlaag, en omdat hij precies wist, wat er gebeuren moest, deed hij het ook en bracht een grote kist, gevuld met goud, te voorschijn. Het gehuil van de wilde honden werd sedertdien niet meer vernomen; ze waren verdwenen en het land was van de plaag bevrijd.
Na een poos kreeg hij zin naar Rome te reizen. Op reis kwam hij langs een moeras; daar zaten kikkers in en ze kwaakten. Hij luisterde, en toen hij hoorde wat ze zeiden, werd hij stil en treurig. Eindelijk bereikte hij Rome. Daar was juist de Paus gestorven, en onder de kardinalen was grote twijfel gerezen, wie ze tot opvolger zouden kiezen. Tenslotte werden ze het erover eens: hij zou tot Paus worden gekozen aan wie zich een goddelijk teken zou openbaren. Juist toen dat besloten was, kwam de jonge graaf de kerk binnen; en plotseling vlogen twee sneeuwwitte duiven hem op de schouders, en bleven zitten. De geestelijkheid zag daarin een goddelijk teken, en men vroeg hem ter plekke, of hij Paus wilde worden. Hij keek besluiteloos en wist niet of hij daartoe waardig was, maar de duiven zeiden tegen hem in hun taal, dat hij 't maar doen moest, en hij zei eindelijk: "Ja."
Toen werd hij gezalfd en gewijd, en daarmee was uitgekomen wat hij onderweg de kikkers had horen zeggen, en wat hem zo beduusd had gemaakt: dat hij de heilige Paus zou worden. Daarom moest hij een mis zingen en hij wist er geen woord van, maar de twee duiven zaten aldoor op zijn schouder en zegden hem ieder woord voor.