De roverbruidegom


Разбойник-жених


Er was eens een molenaar. Hij had een mooie dochter en toen ze groot geworden was, wenste hij, dat ze goed getrouwd zou zijn en verzorgd. Hij dacht: "Als er een goede vrijer komt en hij vraag haar hand, dan zal ik haar aan hem geven." Het duurde niet lang of daar kwam een vrijer, die heel rijk scheen te zijn; en omdat de molenaar niets op hem aan te merken had, beloofde hij hem de hand van zijn dochter. Maar het meisje hield niet zoveel van hem, niet, zoals een bruid van de bruidegom houden moet; ze had geen vertrouwen in hem. Telkens als ze hem aankeek, of als ze aan hem dacht, voelde ze weerzin in haar hart. Eens op een keer zei hij tegen haar: "Nu ben je al mijn bruid en je bent nog nooit bij me geweest." Zij antwoordde: "Ik weet immers niet waar u woont." Toen zei de bruidegom: "Mijn huis is diep in 't donkere bos." Ze zocht een uitvlucht; zou ze de weg wel vinden? De bruidegom zei: "Kom nu de volgende zondag bij mij; ik heb de gasten al uitgenodigd en ik zal as strooien, zodat je de weg door het bos kunt vinden." Toen de zondag kwam en het meisje op weg moest, werd ze bang – ze wist zelf niet waarom – en om de weg terug te vinden, deed ze allebei haar zakken vol erwten en linzen. Aan de zoom van 't bos vond ze een pad, waarop as was gestrooid; dat pad ging ze op, maar bij elke stap gooide ze links en rechts een paar erwten op de grond. Ze moest bijna de hele dag lopen; tot ze midden in 't bos was waar het 't donkerst was. Daar stond een huis alleen; ze huiverde ervoor, het zag er zo donker en verlaten uit. Ze trad binnen. Er was niemand. Het was er vreselijk stil. Opeens riep een stem:
"Keer om, keer om, jij jonge bruid,
je bent hier in een moordenaarshuis."
Het meisje keek naar boven en zag, dat de stem van een vogel kwam, die daar in een kooi aan de wand hing. Nog eens riep hij:
"Keer om, keer om, jij jonge bruid,
je bent hier in een moordenaarshuis."
Nu ging de mooie bruid verder, van de ene kamer in de andere, het hele huis door, maar alles was leeg en er was geen levende ziel te vinden. Eindelijk keek ze ook in de kelder. Daar zat een stokoude vrouw, ze zat zachtjes met haar hoofd te schudden. "Kunt u me ook zeggen," zei het meisje, "of mijn bruidegom hier woont?" - "Och mijn arme kind," antwoordde de oude vrouw, "waar ben je terecht gekomen? Je bent in een moordenaarshol. Dacht je datje de bruid was? Je zou gauw bruiloft houden? Je houdt bruiloft met de dood. Kijk maar, daar heb ik een grote ketel water op moeten zetten; als ze je in hun macht hebben, hakken ze je onbarmhartig stuk, koken je en eten je op, want menseneters zijn het. Als ik geen medelijden met je heb en je red, dan ben je verloren." Toen bracht de oude vrouw haar achter een grote ton, waar men haar niet zien kon. "Wees zo stil als een muis," zei ze, "beweeg je niet, en verroer geen vin, want dan is het met je gedaan, 's Nachts, als de rovers slapen, zullen we ontvluchten, ik heb al lang naar een gelegenheid uitgezien." Nauwelijks was dat gebeurd, of daar kwam de goddeloze bende naar huis. Ze kwamen aangesleept met een ander meisje, ze waren dronken, en op haar schreien en jammeren letten ze helemaal niet. Ze lieten haar wijn drinken: drie glazen vol, een glas witte wijn, een glas rode wijn en een glas gele wijn, en daarvan brak haar hart. Toen rukten ze haar de mooie kleren af, legden haar op een tafel, hakten haar mooie lichaam aan stukken en strooiden er zout over. Het arme bruidje achter de ton zat te sidderen en te beven, want ze begreep wel, welk lot de rovers haar hadden toegedacht. Eén van hen zag aan de pink van de vermoorde een gouden ring, en toen hij die er niet zo dadelijk af kon krijgen, nam hij een bijl en hakte de vinger af, maar de vinger sprong in de hoogte en over de ton heen en viel precies de bruid in de schoot. De rover nam een lamp en wilde gaan zoeken, maar hij kon 't niet vinden. Toen zei een ander: "Heb je al achter de grote ton gezocht?" Maar het oude vrouwtje riep: "Kom toch eten, zoeken kun je morgen ook nog: die vinger loopt niet weg."
Toen zeiden de rovers: "Het oude mens heeft gelijk," en ze hielden op met zoeken; ze gingen aan tafel, en het oude vrouwtje druppelde hun een slaapdrank in de wijn; zodat ze in de kelder al gauw gingen liggen, en ze sliepen in en snurkten luid. Het bruidje hoorde dat, sloop achter de ton vandaan, en ze moest over de slapers heen stappen, want ze lagen in rijen op de grond en ze was vreselijk bang, dat ze hen wakker zou maken. Maar God was met haar, zodat ze het gelukkig haalde; het oudje ging met haar naar boven, opende alle deuren, en ze liepen zo snel ze konden uit het moordenaarshol weg. De gestrooide as was al door de wind weggevaagd, maar de erwten en de linzen hadden gekiemd, en in 't maanlicht glansden ze wit. De hele nacht liepen ze door, tot ze 's morgens bij de molen kwamen. En daar vertelde het meisje alles aan haar vader. De dag brak aan, waarop de bruiloft zou worden gehouden. De bruidegom kwam, de molenaar had al zijn vrienden en familie uitgenodigd. Aan de bruiloftsdis kreeg ieder de opdracht, iets te vertellen. De bruid was stil en sprak niet. Toen zei de bruidegom tot de bruid: "Kom, liefste, weet je niets te vertellen? Vertel toch óók wat." Ze antwoordde:
"Dan zal ik een droom vertellen. Ik ging alleen door het bos. Ik kwam bij een huis. Daar was geen levende ziel in. Maar aan de muur was een kooi met een vogel erin. En die riep:
'Keer om, keer om, jij jonge bruid,
je bent hier in een moordenaarshuis.'
En dat riep de vogel nog eens. Liefste, het was maar een droom. Toen liep ik door alle kamers. Ze waren leeg. Het was er eng. Eindelijk liep ik de keldertrap af. Daar zat een stokoud vrouwtje met haar hoofd te schudden. Ik vroeg: 'Woont mijn bruidegom hier in huis?' Zij antwoordde: 'Ach lieve kindje bent in een moordenaarshol terecht gekomen. Je bruidegom woont hier, maar wil je in stukken hakken en je doden, en je dan koken en opeten.' Liefste, het was maar een droom. Toen verstopte het oude vrouwtje mij. Ik zat achter een grote ton. Pas was ik daar verborgen, of de rovers kwamen thuis. En ze sleepten een meisje met zich voort, en ze gaven haar drie soorten wijn te drinken: witte, rode en gele. En daarvan brak haar hart. Liefste, het was maar een droom. Toen trokken ze haar de kleren uit, ze hakten haar mooie lichaam in stukken. Ze strooiden er zout op. Liefste, het was maar een droom. En één van de rovers zag, dat er aan de pink nog een gouden ring zat. Hij kon hem er moeilijk aftrekken. Toen nam hij een bijl en hakte die pink af. Maar de pink vloog omhoog, en kwam achter de grote ton terecht, en viel mij in de schoot. En hier is die pink met die ring." En bij deze woorden hield ze die vinger op en toonde hem aan de gasten. De rover was krijtwit geworden onder 't verhaal. Hij sprong op en wilde vluchten. Maar de gasten hielden hem tegen en leverden hem uit aan 't gerecht. En toen werden hij en zijn hele bende voor hun schande berecht.
Жил-был когда-то мельник, и была у него красавица-дочь. Вот выросла она, и захотелось отцу пристроить ее и выдать поудачнее замуж, и он подумал: "Если явится порядочный жених и станет к ней свататься, я выдам ее за него замуж".
Вскоре явился жених; казалось, был он очень богат, и так как мельнику придраться было тут не к чему, то и пообещал он ему свою дочь. А девушка любила его не так, как должна любить невеста своего жениха, и не было у нее к нему никакой приязни: поглядит она на него или о нем подумает, и почувствует какой-то страх в своем сердце.
Вот раз он ей и говорит:
- Ты вот - моя невеста, а ни разу даже ко мне в гости не пришла.
А девушка отвечает:
- Да я не знаю, где находится ваш дом.
Говорит ей тогда жених:
- Дом мой вон там, в темном лесу.
Стала она отговариваться, что дороги, мол, ей туда не найти. А жених говорит:
- В следующее воскресенье ты должна ко мне прийти, я уже и гостей пригласил; а чтоб тебе найти дорогу в лесу, я золы тебе по пути насыплю.
Вот наступило воскресенье, надо было девушке собираться в путь-дорогу, и сделалось ей так страшно, она не могла понять почему, и чтоб отметить дорогу, она насыпала полные карманы гороху и чечевицы. Шла она почти весь день напролет, пока не зашла в самую гущину, где было темным-темно, и стоял там единственный дом. Он ей не понравился, так выглядел он сумрачно и неуютно. Она вошла в дом, но там никого не оказалось, и было там тихо-тихо.
Вдруг послышался голос:
Осмотрись-ка ты, невеста,
Не в разбойном ли ты месте?
Огляделась девушка и увидела, что это голос птицы, сидевшей в клетке на стене. И еще раз повторила птица:
Осмотрись-ка ты, невеста,
Не в разбойном ли ты месте?
Прошла тогда красавица-невеста дальше из одной комнаты в другую, и так обошла весь дом, но всюду было пусто, ни единой человеческой души. Наконец спустилась она в погреб, видит - сидит там такая старая старуха да головой качает.
- Не можете ли вы мне сказать, - молвила девушка, - не здесь ли живет мой жених?
- Ах, бедняжка, - ответила старуха, - куда ты попала! Ведь ты в разбойничьем притоне. Ты думаешь, что ты невеста и скоро свадьбу справлять будешь, но придется тебе праздновать свадьбу со смертью. Вон, видишь, большой котел с водой, мне придется поставить его на огонь, когда они тебя схватят и порубят безжалостно на куски, а потом тебя сварят и съедят; ведь они людоеды. Если я тебя не пожалею и не спасу, то придется тебе пропадать.
Отвела ее затем старуха и спрятала за большую бочку, где ее никто не мог заметить.
- Сиди смирно, как мышка в норе, - сказала старуха, - не двигайся, не шелохнись, а не то пропадешь. А ночью, когда разбойники уснут, мы с тобой убежим; я давно уже жду удобного случая.
Только они обо всем условились, как вернулась домой разбойничья злая шайка. Притащили разбойники с собой какую-то девушку; они были пьяные и не обратили внимания на ее вопли и крики. Дали они ей выпить три полных стакана вина: один стакан белого, другой красного, а третий стакан янтарного, и у нее от этого напитка разорвалось сердце. Потом сорвали они с нее красивое платье, положили ее на стол, порубили на куски ее красивое тело и посыпали его солью.
Бедная невеста, сидя за бочкой, вся так и дрожала, она поняла, какую судьбу ей готовят разбойники. Заметил один из разбойников на мизинце убитой девушки золотое кольцо, но снять его сразу не смог, тогда он схватил топор и отрубил ей палец; но подскочил палец вверх как раз над самой бочкой и - упал невесте на колени.
Взяли разбойники свечу, начали искать палец, но найти его не могли. Вот и говорит один из разбойников:
- А ты за бочкой искал?
Тут старуха как крикнет:
- Ступайте скорей кушать, поищете завтра утром; палец от вас не убежит.
- Верно говорит старуха, - сказали разбойники, бросили поиски и уселись за еду; а старуха подсыпала им в вино сонного зелья, и они улеглись все спать в погребе, уснули и захрапели.
Услыхала это невеста и выбралась из-за бочки; но пришлось ей шагать через спящих, - они лежали все на земле вповалку, и страшно ей было, чтоб кого-нибудь из них не разбудить. Но господь бог помог ей счастливо пробраться; вышла с ней вместе и старуха, отворила двери, и бросились они бежать во весь дух из разбойничьего притона. Но ветер развеял рассыпанную по дороге золу, а горох и чечевица пустили ростки и взошли и указывали при лунном сиянье им дорогу. Шли они целую ночь и пришли под утро к мельнице. И рассказала девушка своему отцу все, что случилось.
Вот наступил день, когда надо было праздновать свадьбу, и явился жених, а мельник созвал в гости всех своих родичей и знакомых. Уселись гости за стол, и было предложено каждому что-нибудь рассказать. Невеста сидела тихая и молчаливая. Вот жених и говорит невесте:
- Ну, моя душенька, разве ты ничего не знаешь? Рассказала бы и ты нам что-нибудь.
Она ответила:
- Ну, так вот расскажу я вам сон. Иду я будто одна через лес, иду, подхожу, наконец, к дому, а в нем ни единой живой души, висит на стене клетка с птицей, и говорит птица:
Осмотрись-ка ты, невеста,
Не в разбойном ли ты месте?
И повторила птица это еще раз. Да это, мой милый, мне только снилось. Пошла я тогда по всем комнатам, все они были пустые, и уж так там было бесприютно!.. Вот спустилась я, наконец, в погреб, и сидела там старая-престарая женщина и головой качала. Спрашиваю я: "Не в этом ли доме живет мой жених?" А она отвечает: "Ах, бедняжка, да ведь ты в разбойный притон попала! Жених твой живет здесь, но он собирается тебя на куски порубить, а потом сварить да съесть". Милый мой, да это мне только приснилось. И спрятала меня старуха за большой бочкой, и только я там притаилась, как явились домой разбойники, притащили с собой какую-то девушку, дали ей выпить тройного вина - белого, красного и янтарного, и разорвалось у ней сердце. Милый мой, ведь это мне только снилось. Потом сорвали они с нее красивое платье, положили на стол, порубили на куски ее красивое тело и посыпали его солью. Милый мой, это мне только приснилось. И увидел один из разбойников, что на мизинце у ней золотое кольцо, а трудно было его с пальца стащить, взял он тогда топор и отрубил палец; но подскочил палец вверх, упал за большую бочку и попал как раз мне на колени. Вот он, этот палец с кольцом.
Сказала она это, вытащила его и показала гостям.
Как полотно побледнел при этом рассказе разбойник, вскочил из-за стола и собрался было бежать, но гости его схватили и привели на суд. И присудили его казнить, а с ним и его шайку за их разбойные дела.