The three feathers


De drie veren


There was once on a time a King who had three sons, of whom two were clever and wise, but the third did not speak much, and was simple, and was called the Simpleton. When the King had become old and weak, and was thinking of his end, he did not know which of his sons should inherit the kingdom after him. Then he said to them: "Go forth, and he who brings me the most beautiful carpet shall be King after my death." And that there should be no dispute amongst them, he took them outside his castle, blew three feathers in the air, and said: "You shall go as they fly." One feather flew to the east, the other to the west, but the third flew straight up and did not fly far, but soon fell to the ground. And now one brother went to the right, and the other to the left, and they mocked Simpleton, who was forced to stay where the third feather had fallen.
Er was eens een koning, die drie zoons had, en daar waren er twee van verstandig en helder van hoofd, maar de derde zei niet veel, was een beetje simpel en heette alleen maar de domkop. Toen de koning oud en zwak werd en aan zijn einde ging denken, wist hij niet wie van zijn zoons het rijk moest erven. Toen zei hij tegen hen: "Trek allen de wijde wereld in, en wie van jullie mij het mooiste tapijt brengt, die zal na mijn dood koning worden." En om hen geen ruzie te laten maken, bracht hij hen voor het slot, blies drie veren in de lucht en sprak: "Zoals die vliegen, zo moeten jullie reizen." De ene veer vloog naar het Oosten, de andere naar het Westen, de derde vloog rechtuit en vloog niet ver, maar kwam dicht erbij op de aarde terug. Nu ging de ene broer naar rechts, de andere naar links, en ze lachten de domkop uit, die moest blijven bij de derde veer, daar waar hij was neergekomen.

He sat down and was sad, then all at once he saw that there was a trap-door close by the feather. He raised it up, found some steps, and went down them, and then he came to another door, knocked at it, and heard somebody inside calling:
De domkop ging erbij zitten en was treurig. Daar merkte hij opeens, dat naast de veer een valdeur was. Hij tilde de deur op, vond een trap en ging die naar beneden. Toen kwam hij bij een andere deur, klopte aan, en hoorde hoe er daarbinnen geroepen werd:

"Little green maiden small,
"Meisje groen en klein,

Hopping,
Hinkepoot,

Hopping hither and thither;
Hinkepoots hondje,

Hop to the door,
Hinkepoot, vroeg en laat,

And quickly see who is there."
Ga es kijken wie buiten staat."

The door opened, and he saw a great, fat toad sitting, and round about her a crowd of little toads. The fat toad asked what he wanted? He answered: "I should like to have the prettiest and finest carpet in the world." Then she called a young one and said:
Daar ging de deur open, en hij zag een grote dikke pad zitten en een heleboel kleine padjes er omheen. De dikke pad vroeg wat hij hebben wou. Hij antwoordde: "Ik zou graag het mooiste, fijnste tapijt hebben." Toen riep ze een jong padje en zei:

"Little green maiden small,
"Meisje groen en klein,

Hopping,
Hinkepootje fijn,

Hopping hither and thither,
Hinkepoots hondje,

Hop quickly and bring me
Hinkepoot, hiervandaan,

The great box here."
Geef me de grote doos eens aan."

The young toad brought the box, and the fat toad opened it, and gave Simpleton a carpet out of it, so beautiful and so fine, that on the earth above, none could have been woven like it. Then he thanked her, and ascended again.
Het jonge padje haalde de doos, en de dikke pad maakte die open, en gaf daaruit aan de domkop een tapijt, zo heerlijk en zo mooi, als er op aarde geen gemaakt kon worden. Hij dankte de pad en klom naar boven.

The two others had, however, looked on their youngest brother as so stupid that they believed he would find and bring nothing at all. "Why should we give ourselves a great deal of trouble to search?" said they, and got some coarse handkerchiefs from the first shepherds' wives whom they met, and carried them home to the King. At the same time Simpleton also came back, and brought his beautiful carpet, and when the King saw it he was astonished, and said: "If justice be done, the kingdom belongs to the youngest." But the two others let their father have no peace, and said that it was impossible that Simpleton, who in everything lacked understanding, should be King, and entreated him to make a new agreement with them. Then the father said: "He who brings me the most beautiful ring shall inherit the kingdom," and led the three brothers out, and blew into the air three feathers, which they were to follow. Those of the two eldest again went east and west, and Simpleton's feather flew straight up, and fell down near the door into the earth. Then he went down again to the fat toad, and told her that he wanted the most beautiful ring. She at once ordered her great box to be brought, and gave him a ring out of it, which sparkled with jewels, and was so beautiful that no goldsmith on earth would have been able to make it. The two eldest laughed at Simpleton for going to seek a golden ring. They gave themselves no trouble, but knocked the nails out of an old carriage-ring, and took it to the King; but when Simpleton produced his golden ring, his father again said, "The kingdom belongs to him." The two eldest did not cease from tormenting the King until he made a third condition, and declared that the one who brought the most beautiful woman home, should have the kingdom. He again blew the three feathers into the air, and they flew as before.
Maar de twee anderen hadden hun jongste broer voor zo kinderachtig gehouden, dat ze geloofden, dat hij niets zou vinden of meebrengen. "Waarom zouden we ons zoveel moeite geven," zeiden ze, en ze haalden van het eerste het beste herdersvrouwtje dat ze tegenkwamen een paar grof geweven kleden en brachten die bij de koning. Op hetzelfde moment kwam de domkop terug en bracht zijn overheerlijke tapijt mee, en toen de koning dat zag, verbaasde hij zich zeer en sprak: "Als het eerlijk toegaat, dan moet ik aan de jongste het koninkrijk geven." Maar de twee anderen lieten hun vader niet met rust en hielden hem voor, dat de domkop, wie alle verstand van welk ding ook ontbrak, onmogelijk koning kon worden. En ze vroegen hem, hun een andere proef te geven. Nu zei de vader: "Erfgenaam van het rijk wordt hij, die mij de mooiste ring brengt," en hij leidde de drie broers naar buiten en blies drie veren in de lucht, die ze na moesten lopen. De twee oudsten gingen weer naar het Westen en het Oosten, maar bij de domkop viel de veer weer recht er tegenover bij de valdeur op de grond. Hij ging dus weer naar beneden naar de dikke pad, en zei haar, dat hij nu de allermooiste ring moest hebben. Ze liet dadelijk de grote doos halen, en gaf hem daaruit een ring, die glansde van edelstenen en zo mooi was, dat geen goudsmid op aarde hem zo had kunnen maken. Weer lachten de twee oudsten over de domoor, die een gouden ring zou zoeken; zij gaven zich geen moeite, ze sloegen een wiel van een wagen de spaken uit en brachten dat naar de koning. Toen de domkop zijn gouden ring toonde, moest de vader nog eens zeggen: "Het rijk en de erfenis komen hem toe." De twee oudsten bleven bij de koning maar praten, tot hij nog een derde opgaaf bedacht en als voorwaarde stelde: hij zou de kroon erven, die de mooiste vrouw mee thuisbracht. Weer blies hij drie veren de lucht in, en weer vlogen ze, als de vorige keer.

Then Simpleton without more ado went down to the fat toad, and said: "I am to take home the most beautiful woman!" - "Oh," answered the toad, "the most beautiful woman! She is not at hand at the moment, but still thou shalt have her." She gave him a yellow turnip which had been hollowed out, to which six mice were harnessed. Then Simpleton said quite mournfully: "What am I to do with that?" The toad answered: "Just put one of my little toads into it." Then he seized one at random out of the circle, and put her into the yellow coach, but hardly was she seated inside it than she turned into a wonderfully beautiful maiden, and the turnip into a coach, and the six mice into horses. So he kissed her, and drove off quickly with the horses, and took her to the King. His brothers came afterwards; they had given themselves no trouble at all to seek beautiful girls, but had brought with them the first peasant women they chanced to meet. When the King saw them he said: "After my death the kingdom belongs to my youngest son." But the two eldest deafened the King's ears afresh with their clamour, "We cannot consent to Simpleton's being King," and demanded that the one whose wife could leap through a ring which hung in the centre of the hall should have the preference. They thought: "The peasant women can do that easily; they are strong enough, but the delicate maiden will jump herself to death." The aged King agreed likewise to this. Then the two peasant women jumped, and jumped through the ring, but were so stout that they fell, and their coarse arms and legs broke in two. And then the pretty maiden whom Simpleton had brought with him, sprang, and sprang through as lightly as a deer, and all opposition had to cease. So he received the crown, and has ruled wisely for a length of time.
Zonder dralen ging Domkop weer de trap af naar de dikke pad en zei: "Nu moet ik de mooiste vrouw naar huis brengen." - "Oei, oei," zei de pad, "de mooiste vrouw! Die hebben we niet zo bij de hand. Maar je zult haar toch hebben." Ze gaf hem een uitgeholde gele raap, bespannen met zes muisjes. Nu zei Domkop heel verdrietig: "Wat moet ik daar nu mee?" De pad antwoordde: "Zet er maar één van mijn kleine padjes in." Hij greep, zonder te kiezen, zo maar één van het groepje en zette die in de gele koets. Maar nauwelijks zat ze daarin, of ze veranderde in een beeldschoon meisje, de raap werd een koets en de zes muisjes zes paarden. Hij kuste haar, joeg met de paarden voort en bracht haar naar de koning. Zijn broers kwamen ook, maar die hadden helemaal hun best niet gedaan een mooie vrouw te zoeken, maar de eerste de beste boerenvrouw genomen. Toen de koning haar zag, zei hij: "De jongste zal het koninkrijk erven na mijn dood." Maar opnieuw zeurden de twee oudsten de koning aan z'n oren. "Wij kunnen het niet dulden, dat de jongste koning wordt," en ze verlangden: hij zou koning worden, wiens vrouw door een ring kon springen die middenin de zaal hing. Want ze dachten: "Onze boerenvrouwen kunnen dat best, die zijn sterk genoeg, maar dat tere wezentje springt zich dood." De oude koning gaf nog eens toe. Toen sprongen de twee boerenvrouwen, ze sprongen ook door de ring, maar ze waren zo plomp, dat ze vielen en hun zware armen en benen braken. Maar toen sprong het fijne meisje dat de domkop had meegebracht, en ze sprong, licht als een ree, en alle verzet moest eindigen. Zo erfde hij de kroon, en hij heeft lang geregeerd in grote wijsheid.