Волк и человек


De wolf en de mens


Рассказала раз волку лиса про силу человека, что ни один-де зверь не устоит перед ним и разве одной только хитростью можно уберечь от него свою шкуру. Ну, волк и говорит:
- Встретить бы мне хоть раз человека, уж я на него нападу!
- Я могу тебе в этом помочь, - ответила ему лиса, - приходи завтра раным-рано на заре, и я покажу тебе человека.
Явился волк раным-рано на заре, и вывела его лиса на дорогу, по которой всегда проходил охотник. Но сперва прошел там старый отставной солдат.
- Вот это и есть человек?
- Нет, - отвечает лиса, - этот был когда-то человеком.
Затем прошел по дороге мальчик в школу.
- Вот это и есть человек?
- Нет, - ответила лиса, - этот будет еще человеком.
Вот идет, наконец, охотник, за спиной у него двустволка, а на поясе охотничий нож. Говорит волку лиса:
- Видишь, вон идет человек, ты на него напади, а я поскорей спрячусь в нору. - Тут волк и кинулся на человека.
Увидел его охотник и говорит:
- Жаль, что не зарядил ружье пулей.
Взял он ружье, прицелился и выпустил заряд дроби прямо волку в морду. Волк скривился, но, однако ж, не испугался и пошел прямо на человека; охотник выпустил второй заряд. Волк сжал зубы от боли и кинулся на человека; выхватил тогда охотник свой охотничий нож и ударил им волка в бок раз и другой; пустился волк, истекая кровью, бежать и прибежал, воя, к лисе.
- Ну, братец-волк, - сказала лиса, - расскажи, как ты расправился с человеком?
- Ах, - говорит ей волк, - я и не представлял себе, чтобы человек был так силен; снял он сначала палку с плеча и как дунет, и как полетело мне что-то в лицо, да как защекочет; а потом дунул он еще раз в палку - точно молния с градом пролетела у самого носа; подхожу я к нему поближе, а он как вытащит из тела блестящее ребро и как ударит меня им, тут я еле и жив остался!
- Вот видишь, - сказала лиса, - какой ты, однако, хвастун! Замахиваешься широко, а ударить-то и не можешь.
De vos vertelde eens aan de wolf, hoe sterk de mens wel was; geen dier kon hem weerstaan, en men moest een list gebruiken om zich tegenover hem staande te houden. Toen antwoordde de wolf: "Als ik maar eens een mens te zien kreeg, ik zou toch op hem afstormen." - "Daar kan ik je wel aan helpen," zei de vos. "Kom morgen vroeg maar eens bij me, dan zal ik er je één laten zien." De wolf kwam al heel vroeg bij hem, en de vos bracht hem naar buiten, op de weg, die de jager elke dag ging. Eerst kwam er een oude, afgedankte soldaat. "Is dat nu een mens?" vroeg de wolf. "Nee," zei de vos, "dat is er één geweest." Daarna kwam er nog een jongetje, dat naar school moest. "Is dat nu een mens?" vroeg de wolf. "Nee," zei de vos, "dat moet er nog één worden." Eindelijk kwam de jager, met een dubbelloopsgeweer op zijn rug en een jachtmes aan zijn zijde. En de vos zei tegen de wolf: "Zie je, dat is nu een mens, daar wou je nu op afstormen, maar laat mij eerst even naar m'n hol!"
De wolf stormde nu inderdaad op de mens los, maar de jager keek hem aan en zei: "Jammer, dat ik geen kogel in mijn geweer heb," legde aan en schoot de wolf het schroot in de snoet. De wolf trok een lelijk gezicht, maar hij liet zich niet afschrikken en ging voorwaarts; toen gaf de jager hem een tweede laag. De wolf verbeet zijn pijn en sprong de jager te lijf: daar trok hij zijn blanke jachtmes en gaf hem links en rechts een paar steken, zodat hij, badend in 't bloed, al huilend bij de vos terug kwam. "Nu, broeder wolf," zei de vos, "en hoe heb je het klaar gespeeld met de mens?" - "Och," zei de wolf, "zo had ik me de kracht van een mens niet voorgesteld. Eerst nam hij een stok van zijn schouder; daar blies hij in, en toen vloog me iets in 't gezicht wat me verschrikkelijk kietelde; daarna blies hij nog eens in die stok, toen vloog er wat in m'n neus, als bliksem en hagelstenen, maar toen hij vlakbij me was, trok hij een rib uit zijn lijf, daarmee heeft hij me zo geslagen, dat ik bijna dood was gebleven." - "Zie je," zei de vos, "wat een opschepper jij bent: je gooit je bijl zo ver weg, dat je hem niet meer terug kunt halen!"