The death of the little hen


De dood van het hennetje


Once upon a time the little hen went with the little cock to the nut-hill, and they agreed together that whichsoever of them found a kernel of a nut should share it with the other. Then the hen found a large, large nut, but said nothing about it, intending to eat the kernel herself. The kernel, however, was so large that she could not swallow it, and it remained sticking in her throat, so that she was alarmed lest she should be choked. Then she cried, "Cock, I entreat thee to run as fast thou canst, and fetch me some water, or I shall choke." The little cock did run as fast as he could to the spring, and said, "Stream, thou art to give me some water; the little hen is lying on the nut- hill, and she has swallowed a large nut, and is choking." The well answered, "First run to the bride, and get her to give thee some red silk." The little cock ran to the bride and said, "Bride, you are to give me some red silk; I want to give red silk to the well, the well is to give me some water, I am to take the water to the little hen who is lying on the nut-hill and has swallowed a great nut-kernel, and is choking with it." The bride answered, "First run and bring me my little wreath which is hanging to a willow." So the little cock ran to the willow, and drew the wreath from the branch and took it to the bride, and the bride gave him some water for it. Then the little cock took the water to the hen, but when he got there the hen had choked in the meantime, and lay there dead and motionless. Then the cock was so distressed that he cried aloud, and every animal came to lament the little hen, and six mice built a little carriage to carry her to her grave, and when the carriage was ready they harnessed themselves to it, and the cock drove. On the way, however, they met the fox, who said, "Where art thou going, little cock?" - "I am going to bury my little hen." - "May I drive with thee?" - "Yes, but seat thyself at the back of the carriage, for in the front my little horses could not drag thee." Then the fox seated himself at the back, and after that the wolf, the bear, the stag, the lion, and all the beasts of the forest did the same. Then the procession went onwards, and they reached the stream. "How are we to get over?" said the little cock. A straw was lying by the stream, and it said, "I will lay myself across, and you shall drive over me." But when the six mice came to the bridge, the straw slipped and fell into the water, and the six mice all fell in and were drowned. Then they were again in difficulty, and a coal came and said, "I am large enough, I will lay myself across and you shall drive over me." So the coal also laid itself across the water, but unhappily just touched it, on which the coal hissed, was extinguished and died. When a stone saw that, it took pity on the little cock, wished to help him, and laid itself over the water. Then the cock drew the carriage himself, but when he got it over and reached the other shore with the dead hen, and was about to draw over the others who were sitting behind as well, there were too many of them, the carriage ran back, and they all fell into the water together, and were drowned. Then the little cock was left alone with the dead hen, and dug a grave for her and laid her in it, and made a mound above it, on which he sat down and fretted until he died too, and then every one was dead.
Eens op een keer gingen het hennetje en het haantje naar de notenberg, en ze spraken af, wie een noot vond, moest die met de ander delen. Nu vond het hennetje een grote, dikke noot, maar ze zei er niks van en wilde die alleen opeten. Maar de noot was zo dik, dat ze die niet door kon slikken en zij in haar hals bleef steken, en ze werd bang dat ze zou stikken. Toen riep het hennetje: "Haantje, ik smeek je, loop wat je lopen kunt en haal wat water, want anders stik ik!"
En het haantje liep wat het lopen kon, naar de bron toe en zei: "Bron, wil je water geven, hennetje ligt op de notenberg, heeft een grote noot opgeslokt en zal nog stikken." De bron antwoordde: "Loop eerst naar de bruid en laat je rode zijde geven."
Het haantje liep naar de bruid: "Bruid, je moet rode zijde geven, rode zijde moet ik aan de bron geven, de bron moet me water geven, 't water moet ik 't hennetje geven, hennetje ligt op de notenberg, heeft een grote noot opgeslokt en zal nog stikken!" De bruid antwoordde: "Ga me eerst mijn kransje halen, dat bleef aan de wilg hangen."
Toen liep het haantje naar de wilg en trok het kransje van de tak en bracht het aan de bruid, en de bruid gaf hem rode zijde, en die bracht hij aan de bron, en de bron gaf water.
Toen bracht het haantje 't water naar het hennetje, maar toen hij bij haar aankwam, was het hennetje al gestikt en lag dood en bewoog niet meer. Toen werd het haantje zo treurig, dat het luid ging huilen, en toen kwamen alle dieren er aan en weeklaagden over het hennetje, en zes muizen bouwden een wagentje om het hennetje daarin naar 't graf te brengen, en toen de wagen klaar was, spanden ze zich ervoor, en het haantje ging op de bok. Maar onderweg kwam de vos: "Waar wil je heen, haantje?" - "Ik wil mijn hennetje begraven!" - "Mag ik mee?"
"Ja, maar achter op de wagen,
Vóór kunnen de paardjes je niet dragen."
En toen ging de vos er achterop zitten, en dan de wolf, en dan de beer, en dan het hert, en de leeuw en alle dieren van het hele bos. Zo ging de rit voort, en toen kwamen ze bij een beek. "Hoe moeten we nu over?" zei het haantje.
Daar lag een strootje bij de beek, en het zei: "Ik zal er wel dwars over gaan liggen, dan kun je over me heen rijden." Maar toen de zes muizen op de brug kwamen, gleed de strohalm uit en 't water in, en de zes muizen vielen er allemaal in en verdronken. Toen was goede raad weer duur, maar toen kwam er een kooltje vuur en dat zei: "Ik ben groot genoeg, ik zal er overheen gaan liggen en dan kun je over mij heen rijden."
Het kooltje vuur legde zich ook over het water, maar ze raakte het helaas even aan, en toen siste het, ging uit, en was dood. Toen zag een steen dat, hij had medelijden, wilde het haantje helpen en ging over het water liggen. Nu trok het haantje zelf de wagen, maar toen hij hem al gauw aan de overkant had, en hij met 't dode hennetje al op 't land was en de anderen, die achterop zaten ook wou optrekken, toen waren er dat te veel geworden, en de wagen rolde terug, en alles tuimelde over elkaar heen het water in en verdronken.
Nu was het haantje nog maar alleen met de dode hennetje, en hij groef haar een grafje en legde haar erin en hij wierp er een grafheuvel over heen, en daar ging hij op zitten en treurde zo lang, tot hij ook stierf; en toen was alles dood!