Juan se casa


Hans viert bruiloft


Había una vez un joven campesino llamado Juan, a quien un primo suyo se empeñó en buscarle una mujer rica. Hizo poner a Juan detrás del horno bien caliente. Trajo luego un tarro con leche y una buena cantidad de pan blanco y, poniéndole en la mano una reluciente perra gorda recién acuñada, le dijo:
- Juan, no sueltes la perra gorda, y, en cuanto al pan, desmigájalo en la leche. Permanece sentado aquí sin moverte hasta que yo vuelva.
- Muy bien - respondió Juan; - todo lo haré como dices.
El casamentero se puso unos pantalones remendados, llenos de piezas, se fue al pueblo vecino, a casa de un rico labrador que tenía una hija, y dijo a la muchacha:
- ¿No te gustaría casarte con mi primo Juan? Tendrías un marido bueno y diligente. Quedarías satisfecha.
Preguntó entonces el padre, que era muy avaro:
- ¿Y cómo anda de dinero? ¿Tiene su pan que desmigajar?
- Amigo - respondióle el otro, - mi joven primo está bien calentito, tiene en la mano su buen dinerillo, y pan, no le falta. Y tampoco cuenta menos piezas - así llamaban a los campos y tierras parcelados - que yo - y, al decir esto, dióse un golpe en los remendados calzones. - Y si queréis tomaros la molestia de venir conmigo, en un momento podréis convencemos de que todo es tal como os digo.
El viejo avaro no quiso perderse tan buena oportunidad, y dijo:
- Siendo así, nada tengo en contra del matrimonio.
Celebróse la boda el día señalado, y cuando la desposada quiso salir a ver las propiedades de su marido, empezó Juan quitándose el traje dominguero y poniéndose la blusa remendada, pues dijo:
- Podría estropearme el vestido nuevo.
Y se fueron los dos a la campiña, y cada vez que en el camino se veía dibujarse una viña o parcelarse campos o prados, Juan los señalaba con el dedo, mientras con la otra mano se daba un golpe en una de las piezas, grande o pequeña, con que estaba remendada su blusa, y decía:
- Esta pieza es mía, tesoro, mírala - significando que la mujer debía mirar no al campo, sino a su vestido, que era suyo.
- ¿Estuviste tú también en la boda?
- Sí que estuve, y vestido con todas mis galas. Mi sombrero era de nieve, pero salió el sol y lo fundió; mi traje era de telaraña, pero pasé entre unos espinos, que me lo rompieron; mis zapatos eran de cristal, pero al dar contra una piedra hicieron ¡clinc!, y se partieron en dos.
Er was eens een jonge boer, en die heette Hans, en zijn neef wilde hem graag rijk getrouwd zien. Toen zette hij Hans achter de kachel en liet die hard opstoken. Dan haalde hij een pot melk, en een flinke homp wittebrood, gaf hem een gloednieuwe stuiver in z'n hand en zei: "Hans, hou die stuiver goed vast, brokkel het wittebrood in de melk en blijf daar zitten en ga niet van je plaats tot ik terugkom." - "Ja," zei Hans, "dat zal ik doen."
Nu trok de man die het aanzoek doen wou een oude, gevlekte broek aan, en hij ging naar het naaste boerendorp naar een rijke boerendochter en hij zei: "Wil jij niet trouwen met mijn neef Hans? Je krijgt er een wakker en verstandig man aan, hij zal je best bevallen." De gierige vader zei: "Hoe staat het mijn zijn vermogen? Heeft hij wat in te brengen?" - "Beste vriend," antwoordde hij, "mijn jonge neef zit er warmpjes bij, hij heeft een mooi stuivertje in de hand en heeft zeker wat in de melk te brokkelen. En hij kan niet minder plakken tellen als ik," en hij sloeg zich toen op de vuile plakken van zijn broek. "Als je je de moeite geven wil, om eens mee te gaan, dan zal ik je op dit ogenblik laten zien, dat ik je de zuivere waarheid vertel." Toen wou de gierigaard zo'n mooie gelegenheid niet voorbij laten gaan en zei: "Als dat waar is, heb ik geen bezwaar tegen het huwelijk."
Nu werd de bruiloftsdag bepaald, en toen de jonge vrouw het veld in wou gaan en het land van de bruidegom wou zien, trok Hans zijn zondagse broek eerst uit en zei: "Ik zou wat aan mijn goede pak kunnen krijgen." Dan gingen ze samen het land in, en als er op de weg een wijnstok te zien was of akkers of weiden waren afgedeeld, dan wees Hans er met zijn vinger naar en sloeg dan op een grote of een kleine vlek op zijn broek en zei: "Dat zijn plakken van mij, en die ook, schat, kijk maar!" en daarmee wou hij zeggen: zijn vrouw moest niet naar de velden kijken, maar naar zijn kleren, want die waren van hem.
"Ben je ook op de bruiloft geweest?" – "Of ik er geweest ben! En in volle staatsie. Mijn muts was van sneeuw, en toen kwam de zon, en de sneeuw smolt eraf; mijn kleed was een spinnenweb, en toen liep ik door dorens, en die scheurden het weg; mijn schoenen waren van glas, en ik stootte tegen een steen, toen zeiden ze 'knap!' en sprongen stuk!"