Gåsepigen


De ganzenhoedster


Der var engang en gammel dronning, hvis mand var død for mange år siden. Hun havde en smuk datter, som, da hun blev stor, blev lovet bort til en prins, der boede langt borte. Da brylluppet nærmede sig, og prinsessen skulle rejse til det fremmede land, pakkede den gamle mange kostbare sager sammen til hende, guld og sølv, kostbare bægre og smykker, kort sagt alt, hvad der hørte til en kongelig medgift, for hun elskede sit barn højt. Hun lod også en kammerjomfru drage med, som skulle overgive hende til prinsen. Så fik de hver en hest at ride på, og prinsessens hed Falada og kunne tale. Da afskedstunden slog, gik den gamle mor ind i sovekammeret, tog en kniv og skar hende i fingeren, så den blødte. Derpå lod hun tre dråber falde på en hvid klud, gav datteren den og sagde: "Pas godt på den, mit barn, du vil få brug for den undervejs."
Er leefde eens een oude koningin wier gemaal reeds lang geleden gestorven was en zij had een mooie dochter. Deze groeide op en werd bestemd voor een koningszoon die in een ver land woonde. Toen de tijd gekomen was, dat zij in het huwelijk zouden treden en het kind op reis moest naar het onbekende land, pakte de oude koningin veel kostbaar huisraad en edelsmeedwerk voor haar in: goud en zilver, bekers en sieraden, kortom alles wat maar tot een koninklijke bruidsschat behoort, want zij had haar kind van harte lief. Ook gaf zij haar een kamenier mee, die mee moest rijden en de bruid aan de bruidegom moest overdragen en elk kreeg een paard voor de reis, maar het paard voor de koningsdochter heette Falada en kon spreken. Toen het nu tijd was om afscheid te nemen, ging de oude moeder naar haar slaapkamer, nam een mesje en sneed daarmee in haar vinger, zodat het bloedde; daarop hield zij er een wit lapje onder en liet er drie druppels bloed op vallen, gaf het aan haar dochter en sprak: "Lief kind, bewaar dit goed, je zult het onderweg nodig hebben."

Bedrøvet sagde de farvel til hinanden, og prinsessen stak kluden ind på sit bryst, steg til hest og red af sted til sin brudgom. Da de havde redet en times tid, var hun meget tørstig, og sagde til kammerjomfruen: "Gå ned og hent mig noget vand fra bækken i det bæger, som du har taget med. Jeg vil så gerne have noget at drikke." - "Hvis I er tørstig, kan I selv gå ned og lægge jer ved vandet og drikke," svarede kammerjomfruen, "jeg gider ikke være eders pige." Kongedatteren var så tørstig, at hun steg af, bøjede sig over bækken og drak af den, for hun turde ikke drikke af guldbægeret. "Ak, Gud hjælpe mig," sukkede hun, og de tre bloddråber svarede: "Hvis din mor vidste det, ville hendes hjerte briste." Men kongedatteren var blid og god og sagde ikke noget og steg igen til hest. De red nu nogle mil, men det var varmt og solen brændte, og hun blev tørstig igen. Da de kom til en flod sagde hun til kammerjomfruen, for hun havde ganske glemt de stygge ord: "Hent mig lidt vand i mit guldbæger." Men kammerjomfruen svarede endnu mere uforskammet: "Skaf jer selv noget at drikke. Jeg vil ikke være jeres pige." Tørsten plagede prinsessen så stærkt, at hun steg af hesten og grædende bøjede sig over vandet. "Gud hjælpe mig," sagde hun, og bloddråberne svarede igen: "Hvis din mor vidste det, ville hendes hjerte briste." Medens hun drak og lænede sig langt ud faldt kluden med bloddråberne i vandet og flød af sted med strømmen, og hun var så angst, at hun slet ikke lagde mærke til det. Men kammerjomfruen havde set det og glædede sig over, at hun nu fik magt over prinsessen. Da hun havde mistet bloddråberne havde nemlig hendes styrke og kraft forladt hende. Da hun igen ville stige op på sin hest, som hed Falada, sagde kammerjomfruen: "Jeg skal sidde på Falada. Sæt du dig op på min hest," og bruden måtte gøre det. Så befalede hun med hårde ord prinsessen at tage sine pragtfulde klæder af, og hendes tarvelige på, og til sidst tvang hun hende til at sværge, derude under åben himmel, at hun ikke ville fortælle det til noget menneske. Hvis hun ikke aflagde denne ed, skulle hun straks dø. Men Falada så det altsammen og lagde nøje mærke til det.
Zo namen zij bedroefd afscheid van elkaar; het lapje borg de koningsdochter op haar hart, zij besteeg haar paard en trok weg naar haar bruidegom. Toen zij een uur gereden hadden, kreeg zij een brandende dorst en sprak tot haar kamenier: "Stijg af en schep water uit de beek met de beker die je voor mij hebt meegenomen; ik wil graag wat drinken." - "Als u dorst hebt," sprak de kamenier, "kom dan zelf maar van uw paard af, ga maar bij het water liggen en drink; ik heb geen zin om uw dienstmaagd te zijn." Toen steeg de koningsdochter af, omdat zij zo'n dorst had, bukte zich over het water van de beek en dronk en zij mocht niet uit haar gouden beker drinken. Toen sprak zij: "Ach, God," en de drie bloeddruppels antwoordden: "Als dat uw moeder weten zou, van smart haar harte breken zou." Maar de koningsbruid was deemoedig, zei niets en besteeg weer haar paard. Zo reden zij ettelijke mijlen verder, maar het was een warme dag, de zon stak en weldra had zij weer dorst. Daar zij nu aan stromend water kwamen, zei zij nog eens tegen haar kamenier: "Stijg af en geef mij uit mijn gouden beker te drinken," want zij was de boze woorden al lang weer vergeten. De kamenier sprak echter nog hoogmoediger: "Als u wilt drinken, dan drinkt u maar, ik heb geen zin om uw dienstmaagd te zijn." Toen steeg de koningsdochter af om haar hevige dorst te lessen, knielde bij het stromende water, schreide en sprak: "Ach, God," en de bloeddruppels antwoordden wederom: "Als dat uw moeder weten zou, van smart haar harte breken zou." En terwijl zij zo dronk en zich diep voorover boog, viel het lapje met de drie bloeddruppels uit haar keurslijfje en werd door de stroom meegevoerd zonder dat zij het in haar benauwenis merkte. De kamenier echter had toegekeken en was blij dat zij de bruid in haar macht kreeg: want nu deze de bloeddruppels verloren had, was zij zwak en machteloos geworden. Toen zij nu haar paard, dat Falada heette, weer wilde bestijgen, zei de kamenier: "Op Falada hoor ik te zitten en jij op mijn beest," en dat moest zij zich laten welgevallen. Toen beval de kamenier haar met bitse woorden haar koninklijke kleren uit te trekken en haar eenvoudige aan te doen en tenslotte moest zij onder de open hemel zweren dat zij er aan het koninklijk hof geen mens iets van zou zeggen; en als zij deze eed niet afgelegd had, zou zij meteen gedood zijn. Maar Falada zag dat alles en lette goed op.

Kammerjomfruen satte sig nu op på Falada og prinsessen på den dårlige hest, og de red videre, til de kom til det kongelige slot. Der blev stor glæde over deres ankomst. Kongesønnen løb dem i møde, løftede kammerjomfruen ned af hesten og troede, hun var hans brud. Han førte hende nu ind i slottet, men prinsessen måtte blive udenfor. Da den gamle konge så ud af vinduet, fik han øje på hende og så, hvor smuk og blid hun var. Han gik straks ind i prinsens værelse og spurgte bruden, hvem det var, hun havde taget med sig og som holdt dernede i gården.
De kamenier besteeg nu Falada en de echte bruid ging op het slechte paard zitten en zo trokken zij verder tot zij eindelijk het koninklijk slot bereikten. Daar was grote vreugde over hun aankomst en de koningszoon snelde hen tegemoet, tilde de kamenier van het paard en dacht dat zij zijn gemalin was: zij werd de trap opgeleid, maar de echte koningsdochter moest beneden blijven staan. De oude koning keek juist uit het raam, en zag haar op het slotplein staan wachten en hij zag ook hoe fijn gebouwd zij was, en hoe teer en hoe mooi: hij ging meteen naar het koninklijk vertrek en vroeg de bruid naar het meisje dat zij bij zich had, en dat daar beneden op het voorplein stond en wie dat eigenlijk was?

"Å, jeg tog hende med for at have lidt selskab på vejen," svarede hun, "giv hende noget at bestille så hun ikke går og driver." Men den gamle konge vidste ikke, hvad han skulle sætte hende til, og til sidst sagde han: "Hun kan jo hjælpe den lille dreng, som vogter gæs." Drengen hed Konrad, og prinsessen måtte nu hjælpe ham med at vogte gæssene.
"Die heb ik onderweg meegenomen als gezelschap; geef die meid wat te doen, zodat zij niet loopt te luieren." Maar de oude koning had geen werk voor haar en wist niets anders te zeggen dan: "Ik heb nog zo'n jongetje, dat de ganzen hoedt, die kan zij wel helpen." De jongen heette Koertje en hem moest de echte bruid nu helpen de ganzen te hoeden.

Kort tid efter sagde den falske brud til den unge konge: "Vil du ikke gøre mig en tjeneste, kære mand?" - "Jo, det vil jeg gerne," svarede han. "Lad så rakkeren hugge hovedet af den hest, jeg red herhen på. Den har ærgret mig sådan undervejs." I virkeligheden var hun bange for, at hesten skulle fortælle, hvordan hun havde båret sig ad mod prinsessen. Men det kom prinsessen for øre, at den tro Falada skulle dø, og hun lovede da rakkeren nogle penge, hvis han ville gøre hende en tjeneste. I byen var der en stor, mørk port, og hver morgen og aften drev hun gæssene derigennem. Der bad hun ham nagle Faladas hovede fast, så at hun endnu engang kunne se det. Rakkeren lovede det, og da han havde hugget hovedet af hesten, slog han det op under den mørke port.
Weldra echter zei de valse bruid tot de jonge koning: "Liefste gemaal, ik vraag u vriendelijk mij een genoegen te willen doen." Hij antwoordde: "Dat wil ik graag." - "Wel, laat dan de vilder komen en laat dat paard waarop ik hier naar toe ben gereden de kop afhakken, omdat het mij onderweg veel last bezorgd heeft." Maar in werkelijkheid was zij bang dat het paard zou vertellen, hoe zij met de koningsdochter was omgesprongen. Nu was het zover gekomen dat de trouwe Falada moest sterven; toen kwam het ook de echte koningsdochter ter ore en zij beloofde de vilder in het geheim dat zij hem een geldstuk zou geven, als hij haar een kleine dienst wilde bewijzen. In de stad was een grote donkere poort, waar zij 's avonds en 's morgens met de ganzen door moest; zou hij in die donkere poort Falada's hoofd op willen hangen, zodat zij hem dan dagelijks een paar maal kon zien? De vildersknecht beloofde dit te zullen doen, sloeg het hoofd af en spijkerde het vast onder de donkere poort.

Da prinsessen og Konrad ganske tidligt næste morgen gik gennem porten, sagde hun:
Als zij 's morgens vroeg met Koertje de ganzen door de poort naar buiten dreef, sprak zij in het voorbijgaan:

"Å, Falada, der hænger du,"
"Ach Falada, hoe hangt ge daar,"

og hovedet svarede:
waarop het hoofd antwoordde:

"Ak, hvis din stakkels moder nu
"Ach koningsbruid, hoe gaat ge daar,

din tunge, tunge skæbne vidste, da
Als dat uw moeder weten zou

ville hendes hjerte briste."
Van smart haar harte breken zou."

Så gik de ud af byen og drev gæssene ind på engen. Der satte hun sig ned, løste sit hår, der skinnede som det pure guld, og Konrad glædede sig over den gyldne glans og ville rive et par hår af. Men da sagde hun:
En dan trok zij stil verder de stad uit en zij dreven de ganzen naar het veld. Op de weide aangekomen, ging zij zitten en maakte haar haar los, dat van louter goud was. Koertje zag met bewondering, hoe het glansde en wilde er een paar haren uittrekken. Toen sprak zij:

"Blæs nu, alle vilde vinde,
"Waaie, waaie windje

tag fra Konrad rask hans hat,
Pak Koertje z'n hoedje

og lad ham den ikke finde
Jaag hem er achteraan,

førend jeg
Tot ik met kammen, vlechten

mit hår har sat."
En kappen heb gedaan."

Da kom der sådan et vindpust, at hatten fløj af Konrad, og han måtte af sted efter den, langt hen over engen. Da han kom tilbage, havde hun redt og ordnet sit hår, og han kunne ikke få noget af det. Han blev vred og talte ikke et ord til hende, og så vogtede de gæssene til det blev aften, og de gik hjem.
En toen stak er zo'n harde wind op, dat Koertje zijn hoedje heel ver wegwoei en hij het moest nalopen. Toen hij terugkwam, was zij klaar met kammen en kappen en kon hij geen haar meer te pakken krijgen. Toen was Koertje boos en sprak niet met haar; en zo hoedden zij de ganzen tot de avond viel en toen gingen zij naar huis.

Da de næste morgen gik gennem den mørke port sagde prinsessen:
Toen zij de volgende morgen weer door de donkere poort gingen, sprak het meisje:

"Å, Falada, der hænger du,"
"Ach Falada, hoe hangt ge daar."

og hesten svarede:
En Falada antwoordde:

"Ak, hvis din stakkels moder nu
"Ach koningsbruid, hoe gaat ge daar,

din tunge, tunge skæbne vidste, da
Als dat uw moeder weten zou,

ville hendes hjerte briste."
Van smart haar harte breken zou."

Ude på engen satte hun sig igen til at rede sig, og da Konrad greb efter hendes hår, sagde hun hurtigt:
En buiten ging zij weer op de wei zitten en begon haar haren te kammen en Koertje kwam aanhollen en probeerde ze te grijpen, maar zij sprak snel:

"Blæs nu, alle vilde vinde,
"Waaie, waaie windje

tag fra Konrad rask hans hat,
Pak Koertje z'n hoedje

og lad ham den ikke finde,
Jaag hem er achteraan,

førend jeg
Tot ik met kammen, vlechten

mit hår har sat."
En kappen heb gedaan."

Straks fløj hatten af ham og han måtte løbe langt bort efter den. Da han kom tilbage havde hun sat sit hår, og han kunne ikke få fat i noget af det. Så vogtede de gæs, til det blev aften.
Toen woei de wind en blies het hoedje van zijn hoofd, ver weg, zodat Koertje er achteraan moest; en toen hij terug kwam, was zij allang klaar met haar haar en hij kon niet één haartje te pakken krijgen; en zo hoedden zij de ganzen tot het avond werd.

Da de kom hjem gik Konrad op til den gamle konge og sagde: "Jeg vil ikke længere vogte gæs med den pige." - "Hvorfor ikke?" spurgte kongen. "Åh, hun ærgrer mig hele dagen," svarede Konrad, og kongen befalede ham nu at fortælle, hvad der da var i vejen med hende. "Jo, når vi om morgenen kommer igennem den mørke port med gæssene, siger hun til et hestehovede, der hænger på muren:
Maar toen zij 's avonds thuisgekomen waren, ging Koertje naar de oude koning en zei: "Met dat meisje wil ik niet langer de ganzen hoeden." - "Waarom niet?" vroeg de oude koning. "Ach, zij plaagt mij de hele dag." Toen beval de oude koning hem te vertellen wat er dan tussen hen beiden voorviel. Toen zei Koertje: "Als wij 's morgens met de troep ganzen door de donkere poort gaan, dan hangt daar de kop van zo'n peerd aan de muur en daar zegt zij tegen:

"Å, Falada, der hænger du,"
'Ach Falada, hoe hangt ge daar,'

og det svarer:
en dan antwoordt dat hoofd:

"Ak, hvis din stakkels moder nu
'Ach koningsbruid, hoe gaat ge daar.

din tunge, tunge skæbne vidste,
Als dat uw moeder weten zou,

da ville hendes hjerte briste."
Van smart haar harte breken zou.'"

Og Konrad fortalte nu også, hvordan det gik til ude på engen, og at han måtte rende af sted efter sin hat.
En zo vertelde Koertje verder wat er op de ganzenweide gebeurde en hoe hij daar in de wind achter zijn hoedje moest aanhollen.

Kongen befalede ham at gå ud med gæssene igen næste morgen, gik hen og satte sig ved den mørke port og hørte, hvad prinsessen sagde til Falada. Derpå gik han efter dem ud på engen og skjulte sig i en busk. Der så han nu med sine egne øjne, at de drev af sted med gæssene, og lidt efter satte hun sig ned og løste sit lange hår, der skinnede som guld. Så sagde hun:
De oude koning beval hem de volgende dag weer de ganzen naar buiten te drijven en zodra het ochtend was, ging hij zelf achter de donkere poort staan en hoorde daar hoe zij met het hoofd van Falada sprak. Daarop ging hij haar ook achterna naar buiten en verborg zich achter een struik op de wei. Daar zag hij weldra met eigen ogen hoe de ganzenhoedster en de ganzenjongen de troep de wei opdreven en hoe zij na een poosje ging zitten en haar haren, die stralend glansden, los vlocht. Meteen sprak zij weer:

"Blæs nu, alle vilde vinde,
"Waaie, waaie windje

tag fra Konrad rask hans hat,
Pak Koertje z'n hoedje

og lad ham den ikke finde,
Jaag hem er achteraan,

førend jeg
Tot ik met kammen, vlechten

mit hår har sat."
En kappen heb gedaan."

Da kom der et vindstød, og Konrad måtte styrte af sted efter sin hat, mens pigen redte og flettede sit hår. Den gamle konge så det hele, og listede sig så ubemærket bort. Da gåsepigen kom hjem om aftenen kaldte han på hende og spurgte, hvorfor hun bar sig sådan ad. "Det tør jeg ikke sige jer," svarede hun, "ikke for et menneske tør jeg klage min nød. Jeg har svoret det, ude under den klare himmel, ellers havde jeg måttet lade livet." Hvor meget han trængte ind på hende, ville hun ikke sig det. "Hvis du ikke vil fortælle det til mig, så betro ovnen din sorg," sagde han så og gik sin vej. Hun krøb da ind i ovnen, begyndte at klage og græde og kom frem med alt, hvad der lå hende på hjerte. "Her sidder jeg forladt af alle mennesker," sagde hun, "og så er jeg dog en prinsesse. Min troløse kammerjomfru tvang mig til at tage mine prægtige klæder af, og indtog min plads hos prinsen, mens jeg må tjene som simpel gåsepige. Hvis min mor vidste det, ville hendes hjerte briste af sorg." Den gamle konge stod imidlertid på lur ved røret og hørte alt, hvad hun sagde. Han kom ind, kaldte på hende og lod hende iføre prægtige klæder, og hun var så dejlig, så det næsten var et under. Nu kaldte den gamle konge på sin søn og fortalte ham, at han havde fået en falsk brud, som blot var kammerjomfru. Her stod hans rette brud, og det var hende, der havde været gåsepige. Den unge konge glædede sig af hjertet, da han så hvor smuk og god hun var, og der blev nu fejret et stort gæstebud, hvortil alle venner og bekendte var indbudt. Øverst ved bordet sad brudgommen med kammerjomfruen på den ene side og prinsessen på den anden, men kammerjomfruen var forblindet og kunne ikke kende hende igen i den strålende pragt. Da de havde spist og drukket og var glade og fornøjede sagde den gamle konge til kammerjomfruen, at han ville give hende en gåde. Han fortalte om en, der havde bedraget sin herre ganske på samme måde, som hun havde bedraget prinsessen. "Hvilken dom fortjener sådan et menneske?" spurgte han. "Han skal klædes helt af," svarede den falske brud, "og lægges i en tønde, der indvendig er beslået med spidse søm. To hvide heste skal spændes for tønden og trække den af sted, gade op og gade ned, lige til han dør." - "Du er forbryderen," sagde den gamle konge, "og du har dømt dig selv." Da straffen var fuldbyrdet, fejrede den unge konge sit bryllup med prinsessen, og de regerede længe i fryd og glæde.
Daar kwam een windstoot die Koertje zijn hoedje meenam, zodat hij ver moest hollen en het meisje kamde en vlocht haar lokken stilletjes verder. En dat alles zag de oude koning. Daarop ging hij onopgemerkt terug en toen 's avonds de ganzenhoedster thuis kwam, nam hij haar terzijde en vroeg waarom ze dit alles zo deed? "Dat mag ik u niet zeggen en ik mag ook aan niemand mijn leed klagen, want dat heb ik onder de open hemel gezworen, omdat ik anders om het leven gebracht zou zijn." Hij trachtte haar over te halen en liet haar niet met rust, maar hij kon niets uit haar krijgen. Toen sprak hij: "Als je mij niets wilt zeggen, klaag dan die ijzeren kachel daar je leed," en hij ging weg. Toen kroop zij in de ijzeren kachel, begon te jammeren en te schreien, stortte haar hart uit en sprak: "Daar zit ik nu, door de hele wereld verlaten, hoewel ik toch een koningsdochter ben. Een valse kamenier heeft mij met geweld gedwongen mijn koninklijke gewaden af te leggen en heeft mijn plaats bij mijn bruidegom ingenomen en ik moet als ganzenhoedster nederige diensten verrichten. Als dat mijn moeder weten zou, van smart haar harte breken zou." De oude koning stond echter bij de opening van de kachelpijp te luisteren en hoorde wat zij sprak. Toen kwam hij weer binnen en beval haar uit de kachel te komen. Toen werden haar koninklijke kleren aangetrokken en het was een wonder zo mooi als zij was. De oude koning riep zijn zoon bij zich en onthulde dat hij de valse bruid had, die maar een kamenier was, maar dat de echte hier stond en dat was de gewezen ganzenhoedster. De jonge koning was zielsgelukkig toen hij haar schoonheid en deugd zag en er werd een grote maaltijd aangericht, waarvoor alle hovelingen en goede vrienden werden uitgenodigd. Aan het hoofd van de tafel zat de bruidegom met de koningsdochter aan zijn ene en de kamenier aan zijn andere zijde, maar de kamenier was verblind en herkende de andere niet meer in haar stralende tooi. Toen zij nu gegeten en gedronken hadden en welgemoed waren, gaf de oude koning de kamenier een raadsel op: wat heeft iemand verdiend die haar heer zo en zo bedrogen heeft, en hij vertelde daarop het hele verhaal en vroeg: "Welk vonnis heeft zo iemand verdiend?" Daarop sprak de valse bruid: "Zo iemand verdient niet beter dan spiernaakt uitgekleed en in een vat gestopt te worden, dat van binnen met scherpe spijkers is beslagen: en dan moeten er twee witte paarden voor gespannen worden, die haar door de straten moeten slepen tot zij dood is." - "Dat ben jij," sprak de oude koning, "je hebt je eigen oordeel geveld en zo zal het met je gaan." En toen dit vonnis voltrokken was, trad de jonge koning in het huwelijk met zijn echte bruid en beiden regeerden hun rijk in vrede en gelukzaligheid.