De koning van de gouden berg


金山王


Er was eens een koopman, die twee kinderen had, een jongen en een meisje. Ze waren allebei nog klein, en ze konden nog niet lopen. Er waren twee rijk beladen schepen van hem op zee, daar had hij zijn hele vermogen in gestoken en terwijl hij dacht, dat hij daar heel veel mee zou verdienen, kwam opeens het bericht, dat ze gezonken waren. Daar was hij nu ineens in plaats van een rijk man een arme man, en het enige wat hij bezat, was een akker bij de stad. Om zichzelf een beetje af te leiden ging hij naar zijn land, en terwijl hij daar zo op en neer liep, stond er opeens een klein zwart mannetje naast hem en vroeg waarom hij zo treurig was, en wat het was dat hij zich zo aantrok. De koopman zei: "Als je me helpen kon, zou ik het je wel zeggen." - "Wie weet?" antwoordde het zwarte mannetje, "misschien help ik je wel." En toen ging de koopman aan 't vertellen, hoe al zijn rijkdom op zee verloren was gegaan, en dat hij nu niets meer bezat, dan alleen deze akker. "Maak je maar geen zorgen," zei het mannetje, "als je me beloven wilt, dat wat je thuiskomend het eerst tegen 't been stoot, over twaalf jaren hierheen, op deze plek, te brengen, dan zal ik je zoveel geld bezorgen als je maar wilt." De koopman dacht: "Wat kan dat anders zijn dan de hond?" en hij bedacht niet dat het zijn kleine jongen kon zijn en hij zei: "ja," gaf de zwarte man zijn handtekening en zijn zegel erop en ging naar huis.
Hij kwam thuis en de kleine jongen was daar zo blij mee, dat hij, zich aan de banken vasthoudend, naar hem toe waggelde en hem aan zijn been vastpakte. Toen schrok de vader, want zijn belofte viel hem in, en hij wist nu wat hij schriftelijk had vastgelegd: maar omdat hij in kisten en kasten toch geen geld vond, dacht hij, het zou van dat mannetje toch maar een grap zijn geweest. Een maand later ging hij naar de zolder. Hij wilde oud tin bij elkaar zoeken om het te verkopen, en toen zag hij een hoop geld liggen. Nu was het weer goed: hij deed inkopen, hij werd een nog groter koopman dan eerst, en hij stond op goede voet met Onze Lieve Heer. Intussen werd de jongen groot, werd verstandig en slim. Maar hoe meer er van de twaalf jaren voorbijgingen, des te zorgelijker werd 't de koopman te moede; zodat men op zijn gezicht de angst kon lezen. Eens vroeg zijn zoon hem, wat er met hem was: maar de vader wilde het niet zeggen. Maar de jongen vroeg zo lang door, tot hij hem eindelijk vertelde, hoe hij hem, zonder te weten wat hij beloofde, toch beloofd had aan een zwart mannetje, en daar al veel geld voor had gebeurd. En hoe hij zijn handtekening en zijn zegel ervoor had gegeven en dat hij hem, als de twaalf jaren voorbij waren, zou moeten uitleveren. Maar de zoon sprak: "Kom vader, laat u niet bang maken, dat komt wel goed, dat zwarte kereltje heeft over mij geen macht."
De zoon liet zich zegenen door een geestelijke, en toen de tijd was gekomen, gingen ze samen naar de akker, en de zoon trok een kring en ging daar met zijn vader in staan. Daar kwam het zwarte mannetje aan, en hij zei tegen de vader: "Wel, en heb je meegebracht wat je me beloofd had?" Hij zweeg. Maar de jongen vroeg: "Wat wil je hier?" Toen zei het zwarte mannetje: "Ik praat met je vader en niet met jou." De zoon antwoordde: "Mijn vader heb je bedrogen en in verleiding gebracht, geef dat getekend papier terug." - "Neen," zei het zwarte mannetje, "recht is recht, dat geef ik niet op." En ze praatten nog lang met elkaar, en eindelijk werden ze het eens; de zoon omdat hij niet aan de erfvijand en niet meer aan zijn vader toebehoorde, moest in een scheepje gaan zitten, dat lag op een rivier, en de vader moest 't met zijn eigen voet stroomafwaarts stoten, en dan werd de zoon overgelaten aan de stroom. Hij nam afscheid van zijn vader, ging in het bootje zitten, en de vader moest het met zijn eigen voet afstoten. Het bootje sloeg om, zodat 't ondersteboven was en 't dek onder water, de vader geloofde dat zijn zoon verloren was, hij ging naar huis en treurde om hem.
Maar het bootje zonk niet, 't dreef rustig voort, en de jongen zat er heel best in, en het dreef heel lang, tot het eindelijk tegen een onbekende oever stootte en vast zat. Toen klom hij eruit en ging aan land; vóór zich zag hij een mooi kasteel, en hij stevende daar op af. Maar toen hij er binnen kwam, begreep hij wel dat het betoverd was: alle kamers waren leeg, die hij doorliep, tot hij aan de laatste kamer kwam. Daar lag een slang in, die kronkelde. Maar die slang was eigenlijk een betoverde prinses. Ze verheugde zich, zodra ze hem zag en sprak tot hem: "Komt u daar mij verlossen? Al twaalf jaar heb ik op u gewacht, dit rijk is betoverd, en u kunt het daarvan bevrijden." - "Hoe kan ik dat?" vroeg hij. "Vannacht komen er twaalf zwarte mannen, omhangen met kettingen. Ze zullen je vragen wat je hier doet, maar dan zeg je niets, en je geeft hun geen antwoord, en je laat hen maar met je sollen zoals ze willen: ze zullen je kwellen, slaan, steken, laat het allemaal maar gebeuren. Maar spreek géén woord: om twaalf uur moeten ze toch weer weg. En de volgende nacht komen er weer twaalf andere mannen, en in de derde nacht vierentwintig, en ze zullen je je hoofd afslaan, maar om twaalf uur is hun macht voorbij, en als je 't dan hebt volgehouden en je hebt geen enkel woord gesproken, dan is mijn betovering gebroken. Dan kom ik bij je met een flesje met 't water van het leven; en daar bestrijk ik je mee en dan ben je weer levend en gezond als vroeger." Toen zei hij: "Ik zal je graag van de betovering verlossen." En nu gebeurde alles precies als ze het gezegd had: de zwarte mannen konden hem geen woord afpersen, en in de derde nacht werd de slang een mooie prinses, en ze kwam met het levenswater en maakte hem weer levend. En toen viel ze hem om de hals en kuste hem, en er was jubel en vreugde in het hele kasteel. De bruiloft werd gehouden en nu was hij koning van de Gouden Berg.
Zo leefden ze heel tevreden tezamen, en de koningin kreeg een mooi jongetje. Er waren al acht jaren voorbij toen de gedachte aan zijn vader bij hem opkwam, en zijn hart was getroffen, en hij wilde hem eens op gaan zoeken. Maar de koningin wilde hem niet verlaten en zei: "Ik weet wel vooruit dat het mijn ongeluk zal zijn," maar hij hield niet op voor ze erin toestemde. Ze gaf hem ten afscheid nog een wensring, en zei: "Neem deze ring en steek hem aan je vinger; dan kom je meteen daar, waar je wenst te zijn, alleen één ding moetje me beloven. Je moet de ring niet gebruiken om mij van hier weg bij je vader te wensen." Dat beloofde hij. Hij stak de ring aan zijn vinger en wenste zich al thuis bij de stad waar zijn vader woonde. In een ogenblik was hij er, en hij wilde de stad binnengaan; maar toen hij voor de poort kwam, wilde de wacht hem niet binnenlaten, omdat hij zulke bijzondere en toch zo rijke en prachtige kleren aan had. Toen ging hij een berg op, waar een schaapherder was, ruilde met hem van kleren en trok de oude schaapherdersmantel aan en ging zo uitgedost, ongestoord de stad binnen. Toen hij bij zijn vader kwam, vertelde hij wie hij was, maar de vader geloofde niet, dat hij de zoon was, en zei hem, ja, hij had een zoon gehad maar die was al lang dood: maar omdat hij zag dat hij een arme stakker van een schaapherder was, wou hij hem wel een bord vol eten geven. Toen zei de schaapherder tegen zijn ouders: "Maar ik ben wis en waarachtig jullie zoon: weet u geen kenteken aan mijn lichaam, waardoor u me kunt herkennen?" - "Ja," zei de moeder, "onze zoon heeft een moedervlek onder zijn rechterarm." Hij schoof zijn hemdsmouw opzij en toen twijfelden zij niet meer, of hij was hun zoon. Daarop vertelde hij hun, dat hij koning was van de Gouden Berg, dat hij getrouwd was met een prinses en dat ze een flinke jongen hadden van zeven jaar. De vader sprak: "Nooit ofte nimmer kan dat de waarheid zijn: een mooie koning, die in lompen als een herder aan komt zetten." Toen werd de zoon boos en draaide, zonder aan zijn belofte te denken, zijn ring rond en wenste beiden, zijn vrouw en zijn kind, bij zich. Op hetzelfde ogenblik waren ze er, maar de koningin klaagde en schreide en zei dat hij zijn woord gebroken had en haar in 't ongeluk had gestort. Hij zei: "Ik heb het per vergissing gedaan en volstrekt niet met boos opzet," en hij trachtte haar tot bedaren te brengen, en ze deed ook of ze toegaf, maar ze had kwaad in de zin.
Nu leidde hij haar buiten de stad naar de akker en wees haar de rivier, waar zijn vader het bootje had weggestoten en toen zei hij: "Ik ben heel moe, ga zitten, dan rust ik wat uit met mijn hoofd in je schoot." Hij legde zijn hoofd op haar schoot en zij woelde met haar hand in zijn haar, tot hij insliep. Toen hij ingeslapen was, trok ze eerst de ring van zijn vinger, dan trok ze haar voet onder hem vandaan en liet slechts haar pantoffel achter; daarop nam ze de jongen op de arm en wenste zich weer in haar eigen koninkrijk. Toen hij wakker werd, lag hij geheel verlaten, vrouw en kind waren weg, de ring ook, alleen de pantoffel stond er nog als bewijs. "Naar huis, naar je ouders, kun je nu niet meer terug," dacht hij, "die zouden zeggen dat je een heksenmeester was; je moet je boeltje maar pakken en reizen tot je in je koninkrijk komt." Dus reisde hij weg. Eindelijk kwam hij bij een berg, daar stonden drie reuzen voor en ze vochten met elkaar, omdat ze niet wisten, hoe ze hun vaders erfenis zouden verdelen. Ze zagen hem voorbijgaan en riepen hem aan, en ze zeiden: in de kleinste potjes zit de beste zalf, jullie kleine mensen hebben verstand genoeg, verdeel jij die erfenis maar! De erfenis bestond ten eerste uit een degen; wie die degen in de hand nam en zei: "Alle koppen af, alleen de mijne niet," dan lagen ook alle koppen op de grond. Ten tweede uit een mantel, en wie die aantrok was onzichtbaar, en ten derde uit een paar laarzen, als je die aangetrokken had en je wenste jezelf ergens heen, dan was je er in een oogwenk. Hij zei: "Geef die stukken eens hier, ik wil wel eens proberen, of ze nog in goede staat zijn." Ze gaven hem de mantel en toen ze hem die omgehangen hadden, was hij onzichtbaar, en in een vlieg veranderd. Hij nam zijn eigen gedaante weer aan en zei: "De mantel is goed, geef nu het zwaard eens." Ze zeiden: "Nee, dat gaat niet! Als je eens zei: 'Alle koppen af, alleen de mijne niet' dan waren onze koppen er ook af en jij had de jouwe nog alleen." Toch gaven ze 't hem onder voorwaarde dat hij het proberen mocht op een boom. Dat deed hij, en het zwaard doorsneed de boomstam als een strohalm. Nu wilde hij de laarzen nog proberen, maar ze zeiden: "Nee, dat gaat niet! want als je die aantrok en je wenste je zelf boven op de berg, dan stonden wij hier beneden zonder iets." - "Nee," zei hij, "dat zal ik niet doen." En toen gaven ze hem de laarzen aan. Toen hij nu alles had, dacht hij aan niets dan aan vrouw en kind en hij zei zo voor zich: "Was ik maar op de Gouden Berg," en meteen verdween hij voor 't oog van de reuzen zodat hun erfenis verdeeld was. Hij kwam vlak bij zijn slot, hoorde vreugdekreten, violen en fluiten en de mensen zeiden, zijn vrouw trouwde met een ander. Nu werd hij boos en zei: "Die valse vrouw, ze heeft me bedrogen en verlaten, toen ik was ingeslapen." Hij hing zijn mantel om en ging onzichtbaar het kasteel binnen. Toen hij de zaal in kwam, was er een grote tafel, met kostelijke spijzen erop; gasten aten en dronken en lachten en praatten. En zij zat in 't midden, prachtig gekleed in koningsgewaad en de kroon op 't hoofd. Hij ging achter haar staan: niemand zag hem. Toen men haar een stuk vlees op haar bord legde, nam hij het weg en at het op, en toen men haar een glas wijn inschonk, nam hij het weg en dronk het uit; men gaf haar steeds wat, en toch kreeg ze nooit iets, want bord en glas waren meteen leeg. Toen begon ze na te denken en schaamde zich, stond op en ging naar haar kamer en schreide, maar hij volgde haar. Daar zei ze: "Is de duivel over mij gekomen? Of is mijn verlosser er nooit geweest?" Hij sloeg haar in 't gezicht en sprak: "Kwam je verlosser niet? Hier is hij, hij is bij je, bedriegster. Heb ik dat aan je verdiend?" Nu maakte hij zich weer zichtbaar, ging de zaal in en riep: "De bruiloft is voorbij, de koning is terug!" De koningen, vorsten en raadsheren die daar bijeen waren, bespotten hem en lachten hem uit; maar hij gaf een kort weerwoord en sprak: "Wilt u gaan, of niet?" Ze wilden hem gevangen nemen en drongen op hem in, maar hij trok het zwaard en sprak: "Koppen af, slechts de mijne niet!" en toen rolden alle hoofden op de grond, en hij was alleen de heer, en hij was weer de koning van de Gouden Berg.
古时候,有一个商人的两只船载满了货物,正从海上航行归来。 他的全部财产都投到这两只船上了,希望能赚更多的钱。 但不幸的消息传来说它们都在海上失踪了,所以他一下子由一个有钱的人变成了一个非常贫穷的人,除了剩下的一小块土地,他已一无所有。 商人有一儿一女,两个小孩都还很小,还不能离家到外面去玩耍。 为了排遣心中的忧愁和烦恼,商人经常去那块土地上散心。
一天,他正独自在那儿徘徊,一个毛茸茸的小矮人站在了他面前。 小矮人问他为什么这么悲伤,是什么事使得他心情如此沉重。 商人回答说:"要是你能给我一些帮助,我就告诉你。""谁知道呢?说不定只有我能帮助你,"小矮人说道,"告诉我,到底是怎么回事,也许我能为你做点什么。"于是,商人告诉小矮人说他的全部财产都沉到了海底,他现在已成了一个穷光蛋,除了这一小块土地外,他已一无所有了。 听完之后,小矮人说道:"嗨!这有什么可烦恼的。你只要答应我,在十二年后,把你今日回家时所遇到的第一件东西送到这里给我,我就送给你许多许多的金子,让你心满意足。"商人心想,这并不是什么大的要求,最有可能遇到的是他的狗,也可能是其它某种东西,却并没有想到可能会遇到自己的小孩,所以他同意了这约定,并按要求签字画押,完成了交易。
但是当商人回家快要进屋时,他的小儿子看到了他,小家伙非常高兴,从房间后面爬上前来,牢牢地抱住了他的腿。 父亲吃了一惊,到这时,他才开始担心起来,才意识到自己做了些什么,才知道自己已经被自己所做的交易给套住了。 不过他并没有得到金子,于是就自己安慰自己,心想这也许只是小矮人戏弄他,不过是与他开了一个玩笑而已。 一个月过去了。 一天,他上楼到一个堆废旧破烂的房子去找一些废铁,准备卖掉换回几个钱来用,可他在楼板上看到的竟是一大堆金子,他欣喜万分,又开始重操旧业,开始经商。 慢慢地他变得越来越富有,成了比以前更有名的商人。
随着岁月的流逝,他的儿子长大了,十二年的期限也快要到了,商人非常忧虑,变得心事重重 ,烦恼和懊悔就像写在脸上一样。 一天,儿子问他出了什么事,父亲闭着嘴不肯吐露真情。 最后,经不住儿子的反复询问,他将一切都告诉了儿子:自己当初与一个丑陋的小矮人订了一个交易,因为没有料到回家首先遇见的是自己的儿子,结果成了用儿子换大量金子的交易。 十二年就要到了,他必须按照协定来执行,但自己又不愿把儿子送去,所以才一天到晚愁眉苦脸。 听了父亲的话,儿子说道:"爸爸,你用不着为这件事而烦恼,我自会对小矮人有所交待的。"
到了小矮人约定的日子,父子俩一起前往指定的地方,儿子在地上画了一个圆圈,自己和父亲都站在圆圈中间。 不一会小矮人来了,他对商人说:"你答应我的东西带来了吗?"商人没有做声,但他儿子回答道:"你要什么东西?"小矮人说:"我来这儿是和你父亲谈话,不是与你谈话。"儿子说:"你用心计欺骗了我爸爸,你应该放弃你们的协约。"小矮人回答说:"不行,我不会放弃我的权力。"他们就这样争辩了很久,最后双方都同意,把这个儿子放进一条敞篷小船里,先让船紧靠在河岸边,由父亲亲手把船推开,任由载着他的船自己去漂流。 商量完毕,儿子向父亲告别,自己上了船,船被推开了,它摇晃着向河中漂去。 由于摇摆幅度太大,船竟翻了过去。 商人认为自己的儿子已经淹死,怀着悲痛的心情回家去了。
但是那条船并没有沉下去,它仍然平稳地漂流在水面上,尽管船翻了,少年躲在船里面同样很安全。 他漂呀! 漂呀! 最后船漂到一块陌生的地方搁浅了。 发现船不动了,少年潜出水面,登上河岸,看到眼前是一座漂亮气派的城堡。 他走进去才发现许多房屋都是空的,整座城堡空无一人,显得很凄凉。 然而,他并不知道这是一座被人施了魔法的城堡,最后,他终于在一间房子里发现了一条白蛇。
这条白蛇是一个被施了魔法的公主,她看见他来了非常高兴,说道:"我的救星,你终于来了吗?我等你等了十二年之久!因为只有你才能解救我。今天晚上,有十二个人要来 ,这些人脸色漆黑,脖子上带着铁链。 他们会问你到这儿来干什么,你要一声不吭,不管他们如何待你--或打你或折磨你,你都要忍着,千万别说一个字,到十二点钟他们就会离去。 第二天晚上,又会来另外十二个人,第三天晚上又会来二十四个人,他们甚至会砍下你的头,但一到晚上十二点,他们的魔力就会消失,我也就恢复自由了,到那时,我会给你带来生命之水,还你一个活泼健康的身体。 "少年答应了她的要求。接连发生的一切都如白蛇所说的一样。商人的儿子没有说一个字。第三个晚上,公主变回了人形,她来到他面前救活了他,又亲吻着他,整个城堡里便充满了欢声和笑语。他俩举行了隆重的结婚庆典,少年当上了金山王。
结婚后,他们在一起生活非常幸福,王后还生了一个儿子。 八年过去了,金山王想起了自己的父亲,心情不能平静下来,他渴望再次见到他的父亲,可王后不让他去,说道:"我知道会有不幸发生的。"可他仍坚持要去,这闹得王后终日寝食不安,王后没办法,只好同意了。 临别之际,王后送给他一只如意戒指说:"拿着这个戒指,戴在你的手指上,无论你想要什么时,它都会带给你的。但你要答应我,千万不可用这个戒指把我带到你父亲面前。"金山王答应了她的要求,将戒指戴在手指上,接着他发愿希望自己能马上到父亲生活的城市附近,一刹那间,他发现自己已经站在了老家的城门口。 卫兵见他穿着非常奇怪的衣裳,不让他进城,他只好爬上附近的一座山头,找到一户牧羊人,向房东借了一件旧外套穿在身上,才顺利地进了城。
他来到父亲的家里见到了父亲,并向他说明自己是他的儿子,商人却不相信他的话。 他说他确实有过一个儿子,但儿子在多年前已经死去。 看见他的衣着就像是一个贫穷的牧羊人,商人甚至连一点东西也不拿给他吃。 金山王坚持称自己是他的儿子,说道:"如果我没有你儿子身上你们所熟悉的特有标记,你们不认我也不迟嘛。"他母亲插上来说:"对,对!我儿子的右臂下有一块像山莓样的胎记。"于是,金山王马上把右臂下的胎记给他们看,他们这才相信他所说的是实话。 接着他告诉父母自己现在是金山王,并和一位公主结了婚,还有了一个七岁的儿子。 他父亲却说道:"这不可能是真的,一个英俊的国王是不可能穿着牧羊人的外套外出旅行的。"听到这话,儿子很气恼,竟忘了他对王后的承诺,转过戒指,发愿希望自己的王后和儿子都来这儿。 一刹那间,他们都站在了他的面前,但王后却哭泣着说他违背了自己的诺言,不幸很快就会降临。 他尽量地安慰她,劝了一会儿,王后表面看起来似乎已经平静下来,但实际上她已心存芥蒂,而且正考虑着如何采取报复的手段。
一天,金山王带着王后一起出城到了商人的那块地头。 他指给她看那块地,看翻船的地方,看船漂流的宽阔水面。 走着走着,他在岸边坐了下来 ,说道:"我太累了,挨着我坐下吧,让我的头枕在你的腿上休息一下,睡一会儿觉。"公主依言坐下,他很快就睡着了。 但这时公主却趁机把他手指上的戒指取了下来,又慢慢地抽出身来。 接着,她发愿希望自己和儿子马上都回到自己王国的家里,她如愿以偿了。
金山王醒来后,发现只有自己一人孤零零地躺在地上,妻子不见了,手指上的戒指也已不知去向。 他自言自语说道:"我还有什么脸面回去见我父亲呢?他们会说我是一个巫师,看来我只有向前走了,我要回到自己的王国去。"说罢,他直接动身上路了。 他走呀,不停地走呀! 一天来到了一座山边,看见有三个巨人正在分遗产。 巨人们看到他走过去,忙叫住他说道:"小人儿头脑灵活聪明,请你来为我们分配这遗产吧。"他一了解,原来他们的遗产是三样宝物:第一件是一把宝刀,拿着这把宝刀只要说一声"砍下他的头!"敌人的头就会被砍下来;第二件是一件披风,披在身上后,除了自己以外,任何人都看不到自己,并且想变什么就变什么;第三件是一双鞋子,穿上鞋子后,你想到什么地方,它马上可以带你到那个地方。 金山王眼珠一转,说他们应该让他先试一试这三件东西到底是不是有这样奇妙,试过了之后才可能知道它们的价值,才好为他们公平分配。 于是他们先给他试披风,他穿上后希望自己能变成一只苍蝇,刚发过愿,他就真的变成了一只苍蝇。 试过后他说道:"这件披风是很灵的,现在把宝刀给我试一试。""不行!"他们说,"除非你答应我们不说'砍下他的头',要不然我们把刀给你后,你一念咒语,我们岂不都变成死人了。"金山王说好,他拿刀来试一试旁边的那棵小树,看看这刀的威力。 他拿着刀试过之后又要试那双鞋,他们只好把鞋也递给了他。 这一来,三件宝物都到了他手中,他发了一个愿,希望自己此时能到金山国去,一眨眼,他就到了那里。 那几个巨人怔在当地,争了老半天,结果什么遗产也没有分到。
当金山王来到金山国城堡附近时,他听到的尽是喜庆的音乐和欢快的笑声。 周围的人们告诉他,王后就要与另一个王子举行结婚盛典了。 听到这些,他非常气愤,马上披上披风,走进城堡,来到了王后身边,没有人能看见他。 他要捉弄王后,所以,每当有仆人把吃的东西放到王后的盘子上时,他就把那些东西拿起来吃掉。 当仆人端给王后一杯葡萄酒时,他也接过来喝掉。 因此,尽管不断有人给她送来吃的和喝的,但她的盘子却始终是空的。
到了这时,王后才感到恐惧,才有了懊悔之意,她走到自己的房间,伤心地哭了起来。 金山王跟着她来到了房间里 ,听到她自言自语地说道:"老天呀!难到救我的人还没有来吗?
为什么魔法还在缠着我呢? "
"你这个女骗子!"他说道:"救你的人实际上已经来了,现在就在你旁边,他这不是在惩罚你吗?"说完,他脱下披风,现出原形,走出去要遣散大伙,说婚典结束了,他这个国王已经回来了,但那些王公贵族和顾问们都嘲笑他。 他走进他们中间没有和他们多说,只是问他们是安安静静地自己离去,还是不。 这些人都很势利,平时也凶霸惯了,他们不仅不离去,而且还转过身来要抓他。 他便抽出宝刀,念了一句咒语,那些叛逆之人的头就都落在了他的面前。 一切结束后,他又成了金山王。