De raaf


Karga


Er was eens een koningin en die had een dochtertje; ze was nog klein en moest op de arm worden gedragen. Eens was 't kind stout, en de moeder kon zeggen wat ze wilde, ze werd niet zoet. Toen werd de moeder ongeduldig, en omdat er juist raven om het slot vlogen, opende ze 't venster en zei: "Ik wou dat je een raaf was en wegvloog, dan had ik rust." Nauwelijks had ze dat gezegd of het arme kind was in een raaf veranderd en vloog van haar arm af 't raam uit. Maar ze vloog naar een donker bos en daar bleef ze lang, en de ouders hoorden niets van haar. Eens reisde een man door het bos, hij hoorde de raaf krassen en ging zoeken waar de stem vandaan kwam, en toen hij dichter bij kwam, zei de raaf: "Ik ben als koningsdochter geboren, en ik ben vervloekt, maar u kunt mij verlossen." - "Wat moet ik dan doen?" vroeg hij. En ze zei: "Ga dieper het bos in, dan zult u een huis vinden, daar zit een oude vrouw in. Ze zal u eten en drinken aanbieden, maar u mag niets nemen; als u iets eet of drinkt, valt u in een diepe slaap en dan is er geen verlossing mogelijk. Maar in de tuin achter het huis is een runton, daar moet u op gaan staan en op mij wachten. Drie dagen lang kom ik elke middag om twee uur met een rijtuig bij u, de wagen is eerst bespannen met vier witte hengsten, dan met vier rode en tenslotte met vier zwarte, maar als u niet wakker bent, maar slaapt, word ik toch niet verlost." De man beloofde alles te doen, wat ze verlangd had. Maar de raaf zei: "Och, ik weet het al, u zult me niet verlossen, u neemt toch iets van die oude vrouw." Nog eens beloofde de man toen, dat hij werkelijk niets aan zou raken, noch van 't eten, noch van 't drinken. Maar toen hij bij het huis was, kwam de oude vrouw op hem toe en zei: "Arme man, wat bent u afgemat, kom binnen en ik heb wat voor u, eet wat en drink." - "Neen," zei de man, "ik wil niet eten en niet drinken." Maar ze liet hem niet met rust en zei: "Maar als u dan niet eten wilt, neem dan een teug uit dit glas: eenmaal is geenmaal." Zo liet hij zich overreden en dronk toch. 's Middags tegen tweeën ging hij de tuin in op de runton en wilde op de raaf wachten. Maar terwijl hij daar stond, werd hij opeens zo moe, en hij kon er geen weerstand aan bieden en hij ging even liggen: inslapen wilde hij niet. Maar nauwelijks had hij zich uitgestrekt, of z'n ogen vielen vanzelf dicht, hij sliep in, en zo vast sliep hij, dat niets ter wereld hem had kunnen wekken. Om twee uur kwam de raaf met vier witte hengsten aan gereden, maar ze was al vol droefheid en zei: "Ik weet, dat hij toch slaapt." Ze kwam in de tuin en ja, hij lag te slapen op de runton. Ze kwam het rijtuig uit, schudde hem en riep hem, maar wakker werd hij niet. De volgende dag, 's middags, kwam de oude vrouw weer om hem eten en dringen te brengen, maar hij wilde niets hebben. Maar ze hield steeds aan en eindelijk nam hij weer een teug uit het glas. Tegen tweeën ging hij weer naar de tuin en wilde op de raaf wachten, maar opeens werd hij weer zo moe, dat zijn benen hem niet meer dragen konden; hij kon er niets aan doen, hij moest gaan liggen en viel weer in een diepe slaap. Toen de raaf kwam aangereden met vier rode hengsten, was ze al in rouwgewaad en riep: "Ik weet dat hij slaapt." Ze ging nog naar hem toe, maar hij sliep vast. De volgende dag zei de oude vrouw wat er toch was? Hij at niet en hij dronk niet: wou hij sterven? Hij antwoordde: "Ik wil en ik mag niet eten en niet drinken." Maar zij zette de schotel eten en het glas wijn voor hem neer, en toen de reuk daarvan bij hem kwam, kon hij 't niet weerstaan en nam een flinke teug. Het werd weer tijd en hij ging de tuin in en wachtte op de prinses, maar hij werd nog vermoeiender dan de vorige dag en hij ging liggen en sliep als een blok. Om twee uur kwam de raaf met vier zwarte hengsten, en de koets en alles was zwart. Maar zij was in rouwgewaad en sprak: "Ik weet, dat hij slaapt en mij niet kan verlossen." Ze kwam bij hem, maar hij lag vast te slapen, ze schudde hem, ze riep hem, maar wakker krijgen kon ze hem niet. Toen legde ze brood naast hem neer en een stuk vlees en tenslotte een fles wijn, en hij kon van alles nemen zoveel als hij wou, het werd toch niet minder. Dan nam ze een gouden ring van haar vinger en stak die aan de zijne, en haar naam stond erin. Tenslotte legde ze een brief neer en daar stond in wat ze hem gegeven had, en dat het nooit op zou raken, en ook stond er: "Ik zie wel in dat je me hier niet kunt verlossen, maar als je het nog zou willen, kom dan naar het gouden slot van Stroomberg; want je hebt het in je macht, daar ben ik zeker van." En toen ze hem dat alles gegeven had, ging ze weer in haar rijtuig zitten en reed naar het gouden slot van Stroomberg. De man werd wakker en begreep, dat hij geslapen had, en hij werd bedroefd en zei: "Ze is hier zeker langs gegaan, en ik heb haar niet verlost!" Toen kreeg hij de dingen in het oog, die naast hem lagen, en hij las de brief, waarin geschreven stond hoe alles in zijn werk was gegaan. Hij maakte zich nu op om weg te gaan, hij wilde naar het Gouden Slot van Stroomberg, maar waar dat lag, wist hij niet. Lang zwierf hij in de wereld rond, toen kwam hij in een donker bos en liep daar veertien dagen in te zoeken, maar de uitweg kon hij niet vinden. En weer werd het avond, en toen werd hij zo moe, dat hij in een bosje ging liggen en insliep. De volgende dag trok hij weer verder, maar toen hij 's avonds weer in een bosje wou gaan liggen, hoorde hij iets, het was net huilen en jammeren en hij kon er niet van slapen. En toen de tijd kwam, dat de mensen 's avonds licht aansteken, zag hij er één in de verte schijnen, hij stond op en liep op het schijnsel af, en nu kwam hij voor een huis dat heel klein leek, want er stond een grote reus voor. Nu overwoog hij bij zichzelf: "Als je daar binnengaat en de reus ziet het, dan kan 't met je gedaan zijn." Eindelijk had hij toch moed gevat en kwam dichterbij. De reus zag hem en sprak: "Goed dat je komt, ik heb lang niets te eten gehad; je bent goed voor bij de avondboterham." - "U zou dat ook kunnen laten," sprak de man, "ik houd er niet van, te worden opgegeten, als je eten wilt heb ik genoeg bij me." - "Als dat zo is," zei de reus, "dan hoefje je niet bang te maken; ik wou jou alleen maar nemen, omdat ik niets anders heb." Ze gingen samen aan tafel zitten, en de man haalde het brood, de wijn en het vlees dat nooit opraakte. "Dat lijkt me wel," zei de reus en hij at naar hartelust. En nu vroeg de man hem: "Kun je me soms zeggen, waar het Gouden Slot van Stroomberg is?" De reus zei: "Ik zal eens op mijn landkaart kijken. Daar staan alle steden en alle dorpen en alle huizen op." Hij haalde de kaart die in de kamer was, en hij zocht het slot, maar het stond er niet op. "Dat doet er niet toe," zei hij, "boven, in de kast heb ik nog grotere landkaarten: daar zullen we eens op kijken," maar ze zochten vergeefs. De man wilde nu verder gaan, maar de reus vroeg hem, nog een paar dagen te wachten, want dan kwam zijn broer en die was op proviand uit geweest. De broer kwam thuis en nu vroegen ze hem naar het Gouden Slot van Stroomberg, en hij zei: "Als ik gegeten heb en ik heb genoeg, dan zal ik eens op de kaart gaan kijken." En hij liep mee de trap op naar zijn kamer, en ze zochten op de kaart, maar vinden konden ze het niet; en toen haalde hij nog andere, oude kaarten, en ze hielden niet op met zoeken tot ze 't eindelijk vonden, dat Gouden Slot van Stroomberg – maar 't was heel veel duizenden mijlen ver daarvandaan. "Hoe moet ik daar komen?" vroeg de man. De reus zei: "Ik heb twee uur de tijd, ik zal je dragen tot dicht in de buurt, maar dan moet ik weer naar huis, want we hebben een kind en dat moet dan te eten hebben." Nu droeg de reus de man tot hij zowat honderd uur van het slot verwijderd was, en zei: "Verder kun je 't wel alleen." Hij keerde terug, maar de man liep dag en nacht, tot, eindelijk, hij aankwam bij het Gouden Slot van Stroomberg. Het slot stond op een glazen berg, en de betoverde jonkvrouw reed in een wagen rond het slot en ging dan naar binnen. Hij was heel verheugd haar te zien en hij wilde naar haar toe gaan, maar hoe hij het ook probeerde, hij gleed aldoor weer naar beneden. Hij zag nu in dat hij haar niet kon bereiken, en hij was heel bedroefd en zei in zichzelf: "Dan zal ik maar hier beneden op haar blijven wachten." Dus ging hij een hutje bouwen voor zichzelf, zat daar een heel jaar in, en zag de prinses elke dag boven rondrijden, maar bereiken kon hij haar niet.
Van zijn hut uit zag hij eens hoe drie rovers aan het vechten waren en hij riep hun toe: "God zal u helpen!" Ze hielden bij die roep op, maar toen ze niemand zagen, begonnen ze weer te vechten, en dat was niet mis. Toen riep hij weer: "God zal u helpen!" en weer hielden ze even op, en ze keken om, maar toen ze niemand zagen, gingen ze voort met hun vechtpartij. Toen riep hij voor de derde keer: "God zal u helpen!.".. en hij dacht: "je moest eens gaan kijken wat die drie eigenlijk in 't schild voeren," en hij ging ernaar toe en vroeg, waarom ze zo vochten. Toen vertelde de één: hij had een stok gevonden, en als hij daarmee op een deur sloeg, dan sprong die deur open; de tweede vertelde, dat hij een mantel gevonden had, en als hij die aantrok, was hij onzichtbaar; en de derde zei, dat hij een paard gevangen had, en daarop kon je overal heen rijden, tot op de glazen berg. En nu wisten ze niet, of ze die drie dingen samen als gemeenschappelijk eigendom zouden houden, of dat ze elk met één stuk uit elkaar zouden gaan. Toen zei de man: "Die drie dingen neem ik graag van jullie over; wel heb ik geen geld, maar ik heb wat anders dat heel wat meer waard is, maar eerst moet ik die drie dingen op de proef stellen: om te zien of jullie de waarheid hebben gezegd." Nu zetten ze hem op het paard, hingen hem de mantel om en gaven hem de stok in de hand, en toen hij dat alles bij elkaar had, konden ze hem niet meer zien. En hij gaf hun flinke klappen en zei: "Nou? jullie weerwolven! Daar heb je watje verdiende loon is: ben je nu tevreden?" En meteen reed hij de glazen berg op, en toen hij boven bij het kasteel kwam, was het gesloten: toen sloeg hij met zijn stok op de poort: open sprong de deur. Hij trad binnen, ging de trap op tot boven in de zaal, en daar zat het prinsesje met een gouden beker wijn voor zich. Maar zij kon hem niet zien, omdat hij de mantel nog aanhad. En terwijl hij voor haar ging staan, trok hij de ring, die ze hem gegeven had van zijn vinger en wierp die in de gouden beker, zodat het rinkelde. Ze riep uit: "Daar is mijn ring, dan moet de man die mij verlossen zal, er ook zijn!" Ze zochten het hele kasteel door en ze vonden hem niet, maar hij was naar buiten gegaan, was weer op het paard gestegen en had de mantel afgeworpen. Toen ze dus bij de poort kwamen, werden ze hem gewaar en ze juichten van vreugde. En nu steeg hij af en nam het prinsesje in zijn armen, en zij kuste hem en zei: "Nu heb je me verlost, en morgen zal de bruiloft zijn!"
Bir zamanlar bir kraliçe vardı; biricik kızı henüz çok ufaktı, hep kucakta taşmıyordu. Ancak çocuk çok huysuzdu; annesi ne derse desin söz dinlemiyordu. Sonunda kadın bıktı ve sarayın etrafında uçmakta olan kargaları görünce pencereyi açtı ve buarada çocuğuna, "Keşke sen de bir karga olup uçsan da, ben de kurtulsam" diye söylendi. Bu sözler ağzından çıkar çıkmaz kız çocuğu kargaya dönüşüverdi ve annesinin kollarından sıyrılarak pencereden uçtu gitti. Karanlık bir ormana ulaştı ve orada çok uzun zaman kaldı; ailesi ondan hiçbir haber alamadı.
Derken bir adamın yolu bu ormana düştü. Karganın öttüğünü işitince sesin geldiği yöne doğru gitti.
Oraya varınca karga, "Ben doğuştan bir kral kızıyım; ailem beni reddetti. Bu büyüyü sen bozabilirsin ama" dedi. "Peki, ne yapmam gerekiyor?" diye sordu adam.
"Ormana dal, bir ev göreceksin; içinde yaşlı bir kadın oturmakta. Sana yiyecek içecek verecektir, ama sakın alma! Yoksa derin bir uykuya dalarsın ve büyüyü bozamazsın" dedi karga ve ekledi: "Evin arka bahçesinde büyük bir tümsek var. Orada durup beni bekle! Üç gün arka arkaya dört atlı bir arabayla saat tam ikide geleceğim; ilk günkü atların rengi beyaz, ikinci günküler kırmızı, sonuncular da siyah olacak. Ama uyanık kalmayıp da uyursan büyüyü bozamayız!"
Adam söylediklerini yerine getireceğine dair söz verdi.
Ama karga, "Ben yine de biliyorum ki, sen sözünü tutmayacaksın ve kadından mutlaka bir şeyler alacaksın; o zaman da bu büyü bozulmaz elbet" dedi.
Bu kez adam kadından kesinlikle ne yiyecek ne içecek, hiçbir şey almayacağına tekrar söz verdi. Ama eve girer girmez yaşlı kadın peşinden geldi ve "Zavallı adam, ne kadar da yorulmuşsun! Gel şöyle otur da bir şeyler ye, iç" dedi.
Adam, "Hayır" dedi. "Canım ne yemek istiyor, ne de içmek" diye cevap verdi.
Ama kadın onu rahat bırakmadı. "Madem ki yemiyorsun, hiç olmazsa şu bardaktan bir yudum iç" diye dayattı. Adam da onun sözüne uyarak içti. Öğleden sonra saat ikiye doğru dışarı çıkarak arka bahçedeki tümsekte beklemek istedi. Ama ayağa kalkar kalkmaz kendini çok yorgun hissetti, dayanamadı yere uzanıverdi. Aslında uyumak istemiyordu, ama yatar yatmaz gözleri kendiliğinden kapanıverdi ve uyudu. O kadar derin uyudu ki, hiçbir şey onu uyandıramazdı.
Saat ikide dört beyaz atlı arabasıyla karga çıkageldi; çok, ama çok üzüldü. "Uyuduğunu biliyorum" diye söylendi. Arka bahçeye vardığında onu tümseğin üzerinde uyur buldu. Arabadan inerek yanına yaklaştı; sarstı sarsaladı, ama adam uyanmadı.
Ertesi gün öğlene doğru yaşlı kadın yine çıkageldi ve adama yiyecek içecek getirdi. Adam almak istemedi. Ama kadın ona rahat vermedi ve yine bardaktan bir yudum su içirtene kadar konuştu durdu.
Adam saat ikiye doğru tümseğe gitti; kargayı beklemek niyetindeydi. Ama yine kendisini öyle yorgun hissetti ki, bacakları tutmaz oldu; yere oturmak zorunda kaldı. Derken derin bir uykuya daldı.
Karga bu kez dört kırmızı atla gelip de durumu görünce çok üzüldü ve "Uyuduğunu biliyorum" diye yakındı.
Üçüncü gün yaşlı kadın yine çıkagelince ne görsün? Adam yemiyor, içmiyordu. Yoksa ölmek mi istiyordu? Ona bunu sorduğunda adam, "Yemek ve içmek istemiyorum. Yiyemem, içemem" diye diretti. Yaşlı kadın bir kâse yemekle bir şişe şarabı adamın yanına koydu; burnuna yemek kokusu gelince adam dayanamadı ve bir lokma aldı. Vakit gelince yerinden kalkarak bahçedeki tümseğe giderek kralın kızını bekledi. Ama aynen kendini geçen günlerdeki gibi yorgun hissetti, yere uzandı ve başladı uyumaya! O kadar derin uyudu ki, sanki taş kesildi.
Saat ikide karga çıkageldi; bu kez siyah atlarla. Ama yine büyük bir üzüntüye kapıldı.
"Uyuduğunu biliyorum! Beni büyüden kurtaramayacak" diye söylendi. Adama yaklaştı; derin bir uykuya dalmıştı. Sarstı, seslendi, ama bir türlü onu uyandıramadı. Yanına biraz ekmekle et koydu; bir şişe de şarap. Şimdi adam istediği kadar yiyip içebilirdi. Sonra kendi isminin yazılı olduğu parmağındaki yüzüğü çıkararak adamın parmağına taktı. Bir de mektup bıraktı; bu mektupta ona verdiği şeyden ve daha başka şeyler de vereceğinden bahsederek şöyle yazıyordu: "Görüyorum ki, beni burada büyüden kurtaramayacaksın! Eğer hâlâ yardım etmek istiyorsan Stromberg Şatosu'na gel! Büyüyü bozmak senin elinde, bunu biliyorum!"
Ve karga, bunları bıraktıktan sonra arabasına atladığı gibi altın Stromberg Şatosu'nun yolunu tuttu.
Adam uyandığında uyuyakalmış oduğunu fark etti ve gerçekten çok üzüldü. "Yazık! Beklemedi, gitti. Ve ben onu büyüden kurtaramadım" diye söylendi. Derken mektup gözüne çarptı; alıp okudu.
Hemen yola koyuldu. Niyeti altın şatoya varmaktı, ama nerede olduğunu bilmiyordu.
Uzun zaman yollarda oyalandıktan sonra karanlık bir ormana vardı; on dört gün boyunca bu ormanı aradı taradıysa da hiçbir şey bulamadı.
Derken yine akşam oldu; o kadar yorgundu ki, bir fundalığın altına uzandı ve uyuyakaldı.
Ertesi gün yoluna devam etti; akşam olunca yine bir fundalığın altına uzanmak isterken kulaklarına bir ağlama sızlama sesi geldi. Öyle ki, uyku tutmadı. Evlerdeki ışıklar yanar yanmaz yerinden kalktı. Pırıl pırıl ışıyan ufacık bir eve yaklaştı; kapı önünde koskoca bir dev durmaktaydı. Kendi kendine, "İçeri gireceksin, ama dev fark ederse hapı yuttun" diye söylendi.
Sonunda cesaretini toplayarak içeri daldı. Ama dev onu görünce, "İyi ki geldin" dedi. "Bana iyi bir akşam yemeği olursun!"
"Boşversene sen! Ben kendimi öyle kolay kolay yutturmam! İlle de bir şey yemek istiyorsan, yanımda seni doyuracak kadar yemek var" diye cevap verdi adam.
"O zaman burda kalabilirsin! Başka yemeğim olmadığı için seni yutmak istemiştim" dedi dev.
Sonra birlikte sofraya oturdular; adam beraberinde getirdiği ekmeği, şarabı, eti ve işte daha ne varsa hepsini çıkardı.
"Bu hoşuma gitti" diyen dev hepsini silip süpürdü.
Daha sonra adam ona, "Altın Stromberg Şatosu nerede, biliyor musun?" diye sordu.
Dev, "Haritama bakayım; orada bütün şehirler, köyler ve evler çizili" diyerek odasından haritayı alıp getirdi; şatoyu aradı, ama bulamadı. "Bunda yok! Ama yukarıdaki dolapta daha büyük bir haritam var, ona bakalım" dedi. Ama onda da bulamadılar.
Adam yoluna devam etmek istedi; ancak dev, yiyecek aramaya giden ağabeyi dönünceye kadar birkaç gün daha kalmasını rica etti.
Ağabeyi geldiğinde altın Stromberg Şatosunun nerede olduğunu ona sordular. "Önce yemek yiyip karnımı doyurayım; ondan sonra haritada ararım" diye cevap verdi. Ve daha sonra kendi odasına çıkarak kendi haritasını getirdi.
Hep birlikte aradıkları halde şatonun yerini bulamadılar. Bu kez bir başka harita getirdi; sonunda şatoyu buldular, ama bulundukları yerden binlerce kilometre uzaktaydı.
"Oraya nasıl varacağım?" diye sordu adam.
Dev, "İki saat boş vaktim var; seni iki saatte o şatonun yakınında bir yere götürür bırakırım; ama benim hemen eve dönmem lazım çünkü çocuğumu emzireceğim" dedi.
Sonra da adamı şatoya yüz saatlik mesafede bir yere götürüp bıraktıktan sonra, "Bundan sonrasını kendin bulursun" diyerek geri döndü.
Adam gece gündüz yürüdü, yürüdü, sonunda altın Stromberg Şatosu'na geldi.
Şato camdan bir dağın üzerine kurulmuştu. Ve büyünün etkisindeki kız arabasıyla bu şatonun etrafında dönüp durmaktaydı.
Adam şatoya girdi, kızı görünce çok sevindi. Yanına yaklaşmak istedi, ama bayır yukarı çıkayım derken camda ayağı kayarak yine aşağı yuvarlandı. Ona ulaşamayacağını anlayınca bu kez çok üzüldü ve kendi kendine, ben burda kalır, onu beklerim diye söylendi.
Kendisine bir kulübe yaptı ve bütün bir yıl orada kaldı. Her gün kral kızının arabasıyla bir aşağı bir yukarı dolaştığını görse de bir türlü ona ulaşamadı.
Derken bir gün kulübesinden dışarı çıktı; gözünün önünde üç haydut kavga etmekteydi. Onlara "Tanrı yardımcınız olsun" diye seslendi. Bu sesleniş karşısında herifler kavgayı kesti, ama kimseyi göremedilerve tekrar boğuşmaya başladılar; hem de kıran kırana!
Adam yine "Tanrı yardımcınız olsun" diye bağırdı. Haydutlar yine bakındı, ama kimseyi göremeyince dalaşmayı sürdürdü. Adam üçüncü kez "Tanrı yardımcınız olsun" diye seslendikten sonra, "Git bak bakalım, niye kavga ediyorlar?" diye kendi kendine söylendi. Ve yanlarına vararak niye kavga ettiklerini sordu. Biri, bir değnek bulduğunu ve bunu bir kapıya karşı tuttuğunda kapının kendiliğinden açıldığını söyledi; İkincisi bir pelerin bulduğunu, ona sarınan kişinin bir anda görünmez olduğunu anlattı; üçüncüsü de bir at yakaladığını, onunla her yere gidilebileceğini, hatta cam dağın bile aşılabileceğini bildirdi. Ancak tüm bunları birlikte mi, yoksa ayrı ayrı mı kullanalım diye fikir ayrılığına düşmüşlerdi.
Adam, "Bu üç şeye karşı size para değil de başka şeyler veririm. Ama daha önce onları bir kere denemek isterim; bakalım doğru mu söylüyorsunuz?" dedi.
Bunun üzerine onu ata bindirdiler, pelerini sırtına attılar, değneği de eline tutuşturdular. Adam bunları alır almaz görünmez hale geliverdi. Onlara güzel bir sopa attıktan sonra, "Bunu hak ettiniz, haydut herifler" diye bağırdı ve daha sonra atıyla cam dağa doğru yola çıktı. Şatoya vardığında kapılar kapalıydı; bastonunu değdirir değdirmez ana kapı açılıverdi.
Adam içeri girip merdivenlerden çıkarak genç kızın bulunduğu salona daldı; kız önündeki altın kadehten şarap içmekteydi; ancak pelerinli olduğu için adamı göremedi.
Adam onun önüne gelerek kendisine verilen yüzüğü parmağından çıkarıp kadehin içine attı; kadeh çınladı.
O zaman genç kız, "Bu benim yüzüğüm" diye haykırdı. "Öyleyse büyüyü bozacak kişi de burada olmalı!"
Tüm şatoyu aradığı halde onu bulamadı; oysa adam dışarı çıkmıştı. Atına atlayıp gitmeden pelerinini yere attı. Tam çıkış kapısındayken genç kız onu görünce bir sevinç çığlığı attı. Bunun üzerine adam atından inerek kral kızını kolları arasına aldı.
Genç kız onu öptükten sonra, "Beni büyüden kurtardın; yarın düğünümüzü yapalım" dedi.