The flail from heaven


De dorsvlegel uit de hemel


A countryman was once going out to plough with a pair of oxen. When he got to the field, both the animals' horns began to grow, and went on growing, and when he wanted to go home they were so big that the oxen could not get through the gateway for them. By good luck a butcher came by just then, and he delivered them over to him, and made the bargain in this way, that he should take the butcher a measure of turnip-seed, and then the butcher was to count him out a Brabant thaler for every seed. I call that well sold! The peasant now went home, and carried the measure of turnip-seed to him on his back. On the way, however, he lost one seed out of the bag. The butcher paid him justly as agreed on, and if the peasant had not lost the seed, he would have had one thaler the more. In the meantime, when he went on his way back, the seed had grown into a tree which reached up to the sky. Then thought the peasant, "As thou hast the chance, thou must just see what the angels are doing up there above, and for once have them before thine eyes." So he climbed up, and saw that the angels above were threshing oats, and he looked on. While he was thus watching them, he observed that the tree on which he was standing, was beginning to totter; he peeped down, and saw that someone was just going to cut it down. "If I were to fall down from hence it would be a bad thing," thought he, and in his necessity he did not know how to save himself better than by taking the chaff of the oats which lay there in heaps, and twisting a rope of it. He likewise snatched a hoe and a flail which were lying about in heaven, and let himself down by the rope. But he came down on the earth exactly in the middle of a deep, deep hole. So it was a real piece of luck that he had brought the hoe, for he hoed himself a flight of steps with it, and mounted up, and took the flail with him as a token of his truth, so that no one could have any doubt of his story.
Eens ging een boer met een paar ossen ploegen. Toen hij op de akker kwam, begonnen bij beide dieren de horens te groeien, en ze bleven doorgroeien, en toen hij naar huis wilde waren ze zo groot, dat ze de poort niet meer in konden. Gelukkig kwam er juist een slager aan, en hij gaf hem de ossen, en ze spraken zo af, hij zou de slager een zak koolzaad brengen en dan zou de slager hem voor elke korrel een brabander daalder betalen. Dat noem ik goede zaken doen! De boer ging nu naar huis en droeg de zak koolzaad op zijn rug aan; onderweg verloor hij een korreltje. De slager betaalde hem prompt alles uit. Als de boer dat ene zaadje niet verloren had, dan had hij een daalder meer gehad. Maar toen hij weer dezelfde weg terug ging, was er uit het zaadje een boom gegroeid, en die reikte tot de hemel. Toen dacht de boer: "Nu de gelegenheid zich toch voordoet, moest je die toch eens waarnemen om te kijken wat de engeltjes boven doen, en ze eens goed bekijken." Dus klom hij de boom in en zag dat de engeltjes boven haver aan 't dorsen waren, en hij keek ernaar; en terwijl hij zo aan 't kijken was, merkte hij dat de boom waarin hij zat, begon te waggelen, en hij gluurde naar beneden en zag dat er iemand bezig was hem om te hakken. "Als je nu naar beneden viel, dan was dat een lelijk geval," dacht hij en in zijn nood wist hij geen betere redding dan dat hij wat haverstro nam die daar in hopen lag, en daar een strik van draaide; en hij pakte ook nog een houweel mee en een dorsvlegel, die lagen er toch overal in de hemel. En toen liet hij zich aan de strik neer. Maar op aarde kwam hij juist in een diep gat terecht, en toen was 't maar een geluk, dat hij een houweel had, want hij hakte zich daarmee een trap, steeg die op en bracht de dorsvlegel als bewijs mee. En toen twijfelde ook geen mens aan 't verhaal van zijn avontuur.