Le clair soleil fera éclater la vérité au grand jour


De heldere zon brengt het aan het licht


Un ouvrier tailleur voyageait de ville en ville pour se perfectionner dans son état. Les temps devinrent si difficiles, qu'il ne put plus trouver d'ouvrage, et qu'il tomba dans une misère profonde. Dans cette extrémité, il rencontra un juif au milieu d'un bois touffu; et chassant de son cœur la pensée de Dieu, il le saisit au collet et lui dit:
- La bourse, ou la vie!
Le juif répondit:
- De grâce, laissez-moi la vie; je ne suis d'ailleurs qu'un pauvre juif, et je n'ai que deux sous pour toute fortune.
Le tailleur crut que le juif lui en imposait; et il reprit:
- Tu ments; je suis sûr que ta bourse est bien garnie.
En achevant ces mots, il fondit sur le pauvre juif et lui asséna des coups si violents, que le malheureux tomba expirant contre terre. Sur le point de rendre le dernier soupir, le juif recueillit le peu qui lui restait de forces pour prononcer ces paroles:
- Le soleil qui a vu ton crime, saura bien en rendre témoignage!
Et le pauvre juif avait cessé d'exister.
Aussitôt l'ouvrier tailleur se mit à fouiller dans les poches de sa victime, mais il eut beau les retourner en tous sens, il n'y trouva que les deux sous annoncés par le juif.
Alors, il souleva le corps et alla le cacher derrière un buisson; après quoi, il poursuivit sa route, à la recherche d'une place.
Quand il eut voyagé longtemps de la sorte, il finit par trouver à s'employer dans une ville chez un maître tailleur qui avait une très-belle fille. Le jeune apprenti ne tarda pas à en devenir épris, la demanda en mariage, et l'épousa. Et ils vécurent heureux.
Longtemps après, son beau-père et sa belle-mère moururent, et le jeune couple hérita de leur maison. Un matin, tandis que notre tailleur était assis, les deux jambes croisées sur la table, et regardait par la fenêtre, sa femme lui apporta son café. Il en versa une partie dans sa soucoupe, et comme il se disposait à boire, un rayon de soleil vint se jouer à la surface de la liqueur, puis remonta vers les bords en traçant des dessins fantastiques.
Le tailleur, à qui sa conscience rappelait sans cesse les dernières paroles du juif, marmotta entre ses dents:
- Voilà un rayon qui voudrait bien rendre témoignage, mais il lui manque la voix!
- Que murmures-tu là dans ta barbe? lui demanda avec étonnement sa femme.
Le tailleur fort embarrassé par cette question, répondit:
- Ne le demande pas; c'est un secret.
Mais la femme reprit:
- Entre nous il ne doit pas y avoir place pour un secret. Tu me confieras celui-ci, ou je croirai que tu ne m'aimes pas.
Et la femme accompagna cette réponse insidieuse des plus belles promesses de discrétion: elle ensevelirait ce secret dans son sein; elle ne lui en parlerait même jamais plus. Bref, elle fit si bien, que le tailleur lui avoua que jadis, dans ses années de compagnonnage, un jour, égaré par la misère et la faim, il avait fait tomber sous ses coups, pour le dévaliser, un malheureux juif; et qu'au moment de rendre le dernier soupir, ce juif lui avait dit:
- Le soleil qui a vu ton crime saura bien en rendre témoignage!
- Et c'est à quoi je faisais allusion tout à l'heure, poursuivit le tailleur, en voyant le soleil s'évertuer à faire des ronds dans ma tasse; mais je t'en supplie, veille bien sur ta langue; songe qu'un seul mot pourrait me perdre.
La femme jura ses grands dieux qu'elle se montrerait digne de recevoir un secret.
Or, son mari s'était à peine remis au travail, qu'elle courut en toute hâte chez sa marraine, à qui elle raconta ce qu'elle venait d'apprendre, en lui recommandant bien de n'en souffler mot à qui que ce soit. Le lendemain, ce secret était celui de la ville entière; si bien, que le tailleur fut cité à comparaître devant le juge, qui le condamna à la peine qu'il méritait.
Et c'est ainsi que le soleil, qui voit tous les crimes, finit toujours par en rendre témoignage.
Ooit lang geleden in een land hier ver vandaan, of misschien wel gisteren in een stad hier vlak bij, was er eens een kleermakersleerling die de wereld rondreisde voor zijn beroep. Hij kon geen werk vinden en was zo arm dat hij geen cent meer had om uit te geven. In die tijd kwam hij onderweg een rondtrekkende marskramer tegen, en toen dacht hij: die kon wel veel geld bij zich hebben, en hij verstootte God uit zijn hart, ging op hem af en zei:
"Geef me je geld, of ik sla je dood."
Toen zei de marskramer:
"Laat me toch leven, geld heb ik niet, alleen acht centen."
Maar de kleermaker zei:
"Geld heb je toch, en dat moet ik hebben ook,"
En hij sloeg erop los en sloeg zo lang tot hij bijna dood was. En toen de marskramer ging sterven, was zijn laatste woord:
"De heldere zon zal het aan het licht brengen!"
Een toen stierf hij. De kleermakersleerling zocht in zijn zak en zocht naar geld, maar hij vond niet meer dan de acht centen waarover de marskramer gesproken had. Toen pakte hij hem op, droeg hem achter een paar struiken en trok verder om werk te zoeken. Toen hij lang gereisd had, kwam hij in een stad bij een meester en die had een mooie dochter, en daar werd hij verliefd op en hij trouwde haar en leefde met haar in een goed en gelukkig huwelijk.
Lang daarna, ze hadden al twee kinderen, stierven de schoonvader en de schoonmoeder, en het jonge paar had het huis voor zich alleen.
Op een morgen, de man zat op tafel voor het venster, bracht de vrouw hem koffie, en toen hij die op het schoteltje had gegoten en juist wou uitdrinken, scheen de zon erop, en de weerschijn blonk op de muur en maakte daar kringetjes op. Toen keek de kleermaker naar boven en zei:
"Ja, die wil het graag aan het licht brengen en het kan niet!"
De vrouw zei:
"Maar lieverd, wat is dat? Wat bedoel je daar mee?"
Hij antwoordde:
"Dat mag ik je niet zeggen."
Maar zij zei:
"Als je echt van me houdt, moet je het me zeggen."
En ze beloofde hem met de liefste woordjes dat zij het aan niemand zou vertellen, en ze liet hem niet met rust.
Tenslotte vertelde hij dan toch, hoe hij jaren geleden als zwerver helemaal zonder geld en zonder eten was geweest, en dat hij toen een marskramer beroofd had, en hoe de man in doodsnood gesproken had:
"De heldere zon zal het aan het licht brengen."
En nu had de zon het juist aan het licht willen brengen, en had op de muur geschenen en daar kringetjes gemaakt, maar het was haar tcoh niet gelukt. En daarna smeekte hij haar nog in het bijzonder, dat ze het niemand zou zeggen, anders kostte het hem zijn leven, en dat beloofde ze hem ook.
Maar toen hij aan het werk was gegaan, ging zij naar haar peettante en vertrouwde haar het hele verhaal toe, maar zij mocht het aan niemand verder vertellen; maar voor er drie dagen voorbij waren, wist de hele stad het, en de kleermaker werd aangeklaagd en veroordeeld.
Zo had de heldere zon het toch aan het licht gebracht.