Uparte dziecko


Het eigenzinnige kind


Było sobie nigdyś uparte dziecko, a nie robiło nic, czego chciałaby matka. Dlatego nie miał w nim Bóg upodobania, zesłał nań chorobę i żaden lekarz nie umiał mu pomóc. Wnet leżało na łożu śmierci. Gdy opuszczono je do grobu i przykryto ziemią, nagle wyłoniła się z niej rączka i sięgała w górę, a przysypywanie jej świeżą ziemią nic nie dawało. Rączka ciągle wychodziła na wierzch. Matka musiała tedy podejść do grobu i chłostać rączkę rózgą, a gdy to uczyniła, rączka schowała się i dziecko odnalazło swój pokój pod ziemią.
Er was eens een kind dat nooit naar rede wou luisteren, en het deed niet wat zijn moeder zei. Daarom had onze Lieve Heer geen plezier aan hem en hij liet het kind ziek worden. Geen dokter kon er iets aan doen en kort daarop lag het op 't doodsbed. Het werd begraven en toen er aarde over hem was geworpen, kwam opeens het armpje te voorschijn en stak omhoog, en toen zij het er weer inlegden en er verse aarde overheen wierpen, hielp dat niets; en altijd kwam dat armpje weer naar boven steken. Tenslotte moest de moeder zelf naar het graf gaan en met een tak op het armpje slaan; en toen ze dat gedaan had, trok het armpje naar binnen en nu had het kind pas rust in het graf.



Tłumaczył Jacek Fijołek, © Jacek Fijołek