De groente-ezel


Yabani Ot


Er was eens een jonge jager die op weg ging naar zijn jagershuis in het bos. Hij had een vrolijk humeur en toen hij er heen ging en op een grashalm liep te fluiten, kwam er een oud lelijk vrouwtje voorbij, en zij sprak hem aan: "Goedendag beste jager, jij bent vrolijk en tevreden, maar ik moet honger en dorst lijden, geef me toch een aalmoes." De jager had medelijden met het arme oudje, hij greep in zijn knapzak en gaf haar zoveel hij maar kon missen. Hij wou toen weer verder gaan, maar het oude vrouwtje hield hem nog tegen, terwijl zij zei: "Hoor eens, beste jager, ik zou je voor je goede hart graag belonen; vervolg je weg, na een poosje kom je bij een boom, daar zitten negen vogels op, ze hebben een mantel in hun klauwen en vechten erom. Richt dan je buks op hen en schiet er midden tussenin. Dan laten ze de mantel zeker vallen; maar één van de vogels zal ook geraakt worden en dood neervallen. Neem de mantel mee, dat is een tovermantel; als je die om je schouders draagt, hoef je maar de wens te doen om ergens te zijn, en je bent er al. Neem het hart van de dode vogel en eet het in zijn geheel op. Dan zul je elke morgen bij het opstaan een goudstuk onder je kussen vinden."
De jager bedankte het vrouwtje en dacht bij zichzelf: "Mooie dingen die ze me daar heeft beloofd! Maar of het uit zou komen?" Maar toen hij zowat honderd passen gelopen had, hoorde hij boven zich in de takken zo'n geschreeuw en gekwetter, zodat hij opkeek: daar zag hij een hoop vogels, ze pikten en scheurden met hun snavels aan een grote lap, schreeuwden, trokken eraan en vochten, alsof ieder het alleen wilde hebben. "Nu," zei de jager, "dat is vreemd, het is net als het oudje gezegd had." En hij nam de buks van de schouder, legde aan en schoot er midden tussenin, zodat de veren rondvlogen. Meteen namen ze met veel geschreeuw de vlucht, maar één viel er dood neer, en de mantel daalde eveneens. Nu deed de jager wat het oudje hem bevolen had, hij sneed de vogel open, zocht het hart, slikte het in en nam de mantel mee naar huis.
Toen hij de volgende morgen wakker werd, herinnerde hij zich de belofte en hij wilde eens kijken of die óók was uitgekomen. En jawel: toen hij z'n hoofdkussen optilde, blonk het goudstuk hem al tegen en de volgende morgen vond hij er weer één, en zo telkens als hij opstond. Hij verzamelde zo een hele hoop goud bij elkaar, maar tenslotte dacht hij: "Wat moet ik met al dat goud, als ik thuis blijf zitten? Ik wil erop uittrekken en eens een kijkje nemen in de wereld."
Hij nam afscheid van zijn ouders, hing zijn jagerstas en geweer over de schouder en trok de wijde wereld in. Op een dag kwam hij door een geweldig groot bos, en toen hij daar door was gekomen, lag er in de vlakte vóór hem een geweldig groot kasteel. Een oude vrouw stond aan het venster en keek naar beneden, naast haar stond een wonderschoon meisje. Maar het oude mens was een heks, en ze zei tegen het meisje: "Daar komt iemand het bos uit, hij heeft een zeldzame schat in zijn lichaam; we moeten hem het hoofd op hol brengen, mijn hartelapje! Want wij kunnen het beter gebruiken dan hij. Hij heeft een vogelhart opgegeten, daarom ligt er elke morgen een goudstuk onder zijn hoofdkussen!" Ze vertelde haar, hoe het daarmee gesteld was, en hoe ze hun spel moesten spelen, en tenslotte dreigde ze haar met boze ogen: "En als je niet doet wat ik zeg, dan is 't je eigen ongeluk!" De jager kwam dichterbij, zag het meisje en zei tegen zichzelf: "Nu ben ik al zo lang aan 't zwerven, nu wil ik ook eens wat rusten en in dat mooie kasteel komen, geld heb ik immers genoeg." Eigenlijk was zijn beweegreden dat hij het meisje had gezien. Hij trad 't kasteel binnen en werd vriendelijk ontvangen en allerhoffelijkst opgenomen. Het duurde niet lang, of hij was verliefd op het heksenkind, zo, dat hij nergens anders meer aan dacht en alleen maar haar in de ogen zag, en alles wat ze wilde, deed hij graag voor haar. Toen zei de oude: "Nu moeten we dat vogelhart zien te krijgen, hij zal niet merken dat hij 't mist." Ze bereidden een drank, en toen de gekookt was, goot ze die in een beker en gaf die aan het meisje en zij moest hem aan de jager geven. Ze sprak: "Liefste, drink mij eens toe!" Hij nam de beker en toen hij hem geledigd had, werd hij misselijk en gaf het hele vogelhart over. Het meisje moest het stilletjes wegruimen en het dan zelf opeten, want dat wilde de oude heks zo. Van nu af vond hij geen goud meer onder zijn hoofdkussen, maar het lag onder het kussen van het meisje, en de oude heks haalde het iedere morgen weg: maar hij was zo verliefd, dat hij aan niets anders dacht dan maar bij dat meisje te zijn.
Nu zei de oude heks: "Het vogelhart hebben we nu tenminste, maar de wensmantel moeten we nog zien te krijgen." Het meisje zei: "Die moet hij maar houden, hij is z'n rijkdom nu toch al kwijt." Het oude mens werd boos en zei: "Zo'n mantel is een kostelijk ding, dat maar zelden op de wereld voorkomt, ik zal en ik moet hem hebben." Ze gaf het meisje slaag, en zei, als ze niet gehoorzaam was, dan zou 't slecht met haar aflopen. Toen deed ze wat de oude bevolen had, ging aan 't venster staan en keek over de velden alsof ze heel treurig was. De jager vroeg: "Wat sta je daar zo te treuren?" - "Ach, mijn liefste," zuchtte ze, "hier tegenover ligt de granaatberg, en daar groeien de kostbaarste edelstenen. Ik heb er zo'n groot verlangen naar; als ik eraan denk word ik al treurig; maar wie kan ze er halen? Alleen vogels kunnen het, want ze vliegen, maar een mens komt er nooit." - "Als het anders niet is," zei de jager, "dan wil ik die druk wel van je afnemen." En hij nam haar vast onder zijn mantel, wenste zich op de granaatberg, en in een oogwenk zaten ze er allebei op. Van alle kanten fluisterden de edelstenen, het was heerlijk om te zien en ze zochten de mooiste en kostbaarste stenen bij elkaar. Maar de oude heks bewerkte met haar hekserij, dat de jager z'n ogen zwaar voelde worden. Hij zei tegen 't meisje: "Laten we daar een beetje gaan rusten, ik ben zo moe, dat ik niet op mijn benen kan staan." Zo gingen ze zitten, hij legde zijn hoofd in haar schoot en sliep in. En zodra hij sliep, maakte ze de mantel van zijn schouders los, hing hem zelf om, nam de granaten en stenen bij elkaar en wenste zich naar huis. Toen nu de jager uit zijn dutje ontwaakte, zag hij dat zijn liefste hem bedrogen had en op het woeste gebergte alleen gelaten. "O," zei hij, "hoe groot is de ontrouw in de wereld!" en hij zat in zorg en had verdriet en wist niet, wat hij moest beginnen. Nu was de berg van wilde, verschrikkelijke reuzen, die er woonden en rondspookten, en hij zat nog niet lang of hij zag er drie aankomen. Hij deed dadelijk of hij sliep. De reuzen gingen langs hem heen; één stootte hem met de voet aan en sprak: "Wat ligt daar voor een aardworm zichzelf van binnen te bekijken?" De tweede zei: "Trap hem dood!" De derde zei smalend: "'t Is de moeite niet waard! Laat hem maar leven. Hier kan hij niet blijven, en als hij op de top van de berg klimt, nemen de wolken hem immers mee." Zo pratend liepen ze hem voorbij, maar de jager had goed geluisterd, en zodra ze weg waren, stond hij op om de top te gaan beklimmen. Daar zat hij een poosje. Dan kwam er een wolk aan, nam hem op, droeg hem weg en zeilde een poosje met hem de hemel langs; dan zakte hij en liet hem neer in een grote, ommuurde moestuin, zodat hij tussen kool en wortelloof heel zacht neerkwam.
Toen keek de jager rond en zei: "Als ik maar wat te eten had, ik heb zo'n honger dat ik niet verder kan; maar ik zie hier geen appel en geen peer en helemaal geen fruit, niets dan groente." Eindelijk dacht hij: "In geval van nood kan ik sla eten, 't is wel niet zo lekker maar 't zal me opfrissen." Dus zocht hij een mooie krop uit en at er wat van, maar hij had pas een paar happen genomen, of hij voelde zich zo wonderlijk; er veranderde iets. Er groeiden vier poten, een dikke kop en twee lange oren, met schrik merkte hij, dat hij in een ezel veranderd was. Maar hij had nog aldoor geweldige honger en nu hem de sappige sla, zo van de grond, naar zijn ezelsaard best smaakte, at hij maar door, en slokte alles op. Zo begon hij een ander bed sla af te grazen, maar pas had hij daar wat van op, of hij voelde zich opnieuw veranderen van gedaante, en zie, zijn menselijke gestalte kwam weer terug. Nu ging de jager liggen en sliep eens heerlijk uit. De volgende morgen werd hij wakker. Hij plukte een krop van de goede sla en één van de verkeerde sla af, en dacht: "Zo kom ik weer bij de mijnen terug en de trouweloosheid zal ik straffen." En hij stak de kroppen in zijn zak, klom de muur over en ging het slot, waar zijn liefste woonde, zoeken. Een paar dagen zwierf hij rond, dan vond hij de weg erheen. Snel verfde hij zijn gezicht bruin, zo, dat z'n eigen moeder hem niet herkend zou hebben, hij ging het slot in en vroeg een nachtverblijf. "Ik ben zo moe!" zei hij, "ik kan niet verder." De heks vroeg: "Landgenoot, wie ben je en wat doe je voor de kost?" Hij antwoordde: "Ik ben een bode van de koning. Ik was uitgezonden om de beste sla te zoeken die onder de zon moet groeien. Ik ben ook zo gelukkig geweest, hem te vinden; en ik heb hem bij me, maar de hitte is zo groot, ik ben bang dat de kroppen slap worden en ik weet niet of ze niet bederven onderweg."
Toen het oude mens hoorde van die kostelijke sla, werd ze begerig en sprak: "Brave vriend, laat mij die wondersla eens proeven." - "Waarom niet?" antwoordde hij. "ik heb twee kroppen meegebracht en ik zal er u één van geven," en hij maakte z'n zak open en gaf haar de ezelsla. De heks was nergens op verdacht, ze watertandde al van dat nieuwe gerecht, en ze ging zelf in de keuken om hem aan te maken. Toen het klaar was kon ze niet meer wachten tot het op tafel stond, maar ze stak meteen een paar blaadjes in haar mond, maar nauwelijks had ze ze ingeslikt of haar menselijke gedaante was verloren, en ze liep als een ezeltje naar de tuin toe. De meid kwam de keuken binnen, zag de sla klaar staan en wilde hem opdienen, maar op weg naar de eetzaal overviel haar haar oude gewoonte om wat te proeven en ze at een paar blaadjes. Meteen deed de wonderkracht zich gelden; ze werd ook een ezelin en liep naar buiten naar de heks, en de schotel sla viel op de grond. Intussen zat de bode bij het mooie meisje, en toen er niemand met sla kwam, en zij er toch ook zo'n trek in kreeg, zei ze: "Ik begrijp niet, waar die sla blijft." De jager dacht: het zal z'n werk al gedaan hebben! en hij zei: "Ik zal eens in de keuken gaan kijken." Toen hij beneden kwam, zag hij twee ezeltjes in de tuin lopen, en de sla op de grond.
"Goed," dacht hij, "die twee hebben hun portie," en hij nam de andere slabladen bijeen, deed ze op een bord en gaf ze aan het meisje. "Ik breng het je zelf maar," zei hij, "dan hoef je niet langer te wachten." Ze at ervan en was weldra, net als de anderen, van haar menselijke gedaante beroofd en ze liep als een ezeltje in de tuin.
Nu ging de jager zijn gezicht wassen, zodat hij weer herkenbaar was, en hij ging de tuin in en zei: "Nu hebt u het loon voor uw ontrouw." Hij bond ze alle drie aan een touw en dreef hen voort tot de molen. Daar klopte hij aan 't venster, de molenaar stak z'n hoofd naar buiten en vroeg wat hij wilde. "Ik heb hier drie lelijke beesten," antwoordde hij, "ik wil ze zelf niet langer houden. Wilt u ze bij u nemen, voer en stro geven en ze houden, dan zal ik ervoor betalen wat u wilt." De molenaar zei: "Wel, waarom niet? Maar hoe zal ik het doen?" Toen zei de jager: de oude ezel - en dat was de heks - moest per dag driemaal slaag krijgen en eenmaal eten; de jongere, en dat was de keukenmeid, eenmaal slaag en driemaal voer, maar de jongste - en dat was het meisje - geen slaag en driemaal voer, want hij kon 't niet over z'n hart verkrijgen, dat het meisje geslagen werd. Daarop ging hij naar het slot terug, en hij vond er alles, wat hij nodig had. Na een paar dagen kwam de molenaar en zei, hij moest melden dat de oude ezelin, die het meest slaag had gekregen en maar eenmaal eten, dood was. "Die twee anderen," zei hij verder, "die zijn niet dood en ze krijgen dan ook driemaal voer, maar ze zijn zo droevig dat zij 't ook wel niet lang meer zullen maken." Nu kreeg de jager medelijden, hij liet zijn boosheid varen en zei tegen de molenaar dat hij ze weer hierheen moest drijven. Ze kwamen aan en hij gaf hen van de goede sla te eten, zodat ze weer mensen werden. Nu viel het mooie meisje voor hem op de knieën en sprak: "Ach, mijn lieveling, vergeef het mij, wat ik voor lelijks tegen je heb gedaan, mijn moeder heeft me gedwongen; het is tegen mijn wil gebeurd, want ik houd van je. Je wensmantel hangt in de kast, en voor 't vogelhart zal ik diezelfde drank innemen." Toen veranderde zijn gezindheid en hij sprak: "Houd het zelf maar, het komt toch op hetzelfde neer, want ik wil je tot mijn trouwe vrouw maken." En toen werd de bruiloft gehouden en ze leefden tevreden met elkaar tot aan hun dood.
Bir zamanlar genç bir avcı ormana avlanmaya gitti; neşesi yerindeydi, hem yürüyor hem şarkı söylüyordu. Derken karşısına çirkin bir anacık dikilerek, "Merhaba avcı, bakıyorum keyfin yerinde" dedi. "Bense açlıktan ve susuzluktan ölüyorum; bana biraz para versene!"
Avcı zavallı kadına acıyarak elini cebine attı ve biraz para verdi. Sonra yoluna devam etmek isterken kadın onu durdurarak şöyle dedi: "Dinle avcı, bak sana ne diyeceğim. Çok iyi kalpli olduğun için sana bir şey hediye edeceğim. Sen şimdi buradan yoluna devam et; bir süre sonra karşına bir ağaç çıkacak. Orada tünemiş ve pençeleriyle bir pelerini didiklemekte olan dokuz tane kuş göreceksin. Tüfeğini omuzlayarak onlara bir kez ateş et! Pelerin yere düşecek, bu arada senin vurduğun bir kuş da ölü olarak yere düşecek. O pelerini al! O bir istek pelerinidir. Onu omuzlarına attın mı, hangi yerde olmak istiyorsan anında o yerde olursun. Ölü kuşun yüreğini çıkar ve yut! O zaman sabah her kalkışında yastığının altında bir avuç altın bulacaksın."
Avcı bilge kadına teşekkür etti ve güzel şeyler anlattı, keşke gerçek olsa diye aklından geçirdi. Ancak yüz adım kadar ilerlediğinde kuş cıvıltıları ve bağırışları duyunca kafasını kaldırıp baktı. Bir ağaçta dokuz tane kuş gagaları ve ayaklarıyla bir pelerini çekiştirip duruyor, her biri onu kendine mal etmek istiyordu.
"Vay canına, aynen yaşlı kadının söylediği gibi" diye söylenen avcı, silahını omuzladığı gibi aralarına bir el ateş etti. Kuşlar uçuşarak havalandı ve dehşet çığlıkları atarak kaçıştılar. İçlerinden biri ölü olarak yere düştü, tabii pelerin de.
Avcı yaşlı kadının söylediği gibi yaptı. Kuşun yüreğini yuttu, pelerini de yanına alarak eve döndü.
Ertesi sabah uyandığında başına gelenleri düşündü ve bunun gerçek olup olmadığına emin olmak için yastığının altına baktı, bir avuç altın gözlerini kamaştırdı. Ertesi sabah bir avuç daha buldu ve bu hep böyle devam etti; her kalkışında bir avuç altın buluyordu. Onları biriktirdi, hepsi bir yığın altın oldu.
"Evde kaldığım sürece bu kadar altınım olmuş, neye yarar ki? Artık dışarı çıkmak ve bütün dünyayı gezmek istiyorum" diye söylendi.
Ailesiyle vedalaştıktan sonra avcı zembilini sırtladı, tüfeğini de boynuna asarak yola çıktı.
Bir gün balta girmemiş bir ormana daldı, tüm ormanı dolaştıktan sonra oradan çıkarken önüne çıkan ovada çok görkemli bir saray gördü. Bir penceresinde yaşlı bir kadınla şahane güzellikte bir genç kız oturmuş dışarı bakıyordu. Yaşlı kadın aslında bir büyücüydü, kıza:
"Ormandan biri çıkageldi, üstünde harika bir hazine taşıyor, onu kendine aşık etmelisin tatlım. O şey ona değil bize daha çok yakışır. Üzerinde taşıdığı o şey bir kuş yüreği, bu yüzden her sabah yastığının altında bir avuç altın buluyor" dedi ve sonra kıza neler yapması gerektiğini bir bir anlattı. Sonunda da gözlerinden şimşek çakarak, "Sözümü dinlemezsen mutsuz olursun" diye tehdit etti.
Avcı yaklaştığında genç kızı fark etti ve "Çok uzaktan geliyorum, onun için biraz dinlenip şu güzel sarayı görmek istiyorum. Param çok" dedi.
Aslında kızı çok beğenmişti.
Saraya girdi; güzel ve nazik karşılandı. Çok geçmedi ki, genç kıza vuruldu; artık ondan başka bir şey düşünmüyor, gözlerini ondan hiç ayırmıyor ve kız ne dese hemen yerine getiriyordu.
Neyse, cadı karı, "Şu kuş yüreğini ele geçirmeliyiz, kaybolduğunu fark bile etmeyecek" dedi.
Bir şurup hazırladılar; ısıtıp bir bardağa koydular. Kız bunu oğlana verecekti. Nitekim genç kız, "Hadi şekerim, benim şerefime iç" dedi.
Avcı bardağı alarak bir yudum içti ve içer içmez kuşun yüreğini söküp çıkardı. Kız o yüreği gizlice aldı ve cadı karının eline geçmeden kendisi yuttu. O günden sonra oğlan yastığının altında altın bulamadı, çünkü o altın artık kızın yastığının altından çıkıyordu; cadı karı da her sabah gidip o altını alıyordu. Ama avcı kıza öylesine âşık olmuştu ki, artık ondan başka kimseyi düşünmüyor ve vaktini hep kızla geçiriyordu.
Bir gün cadı karı şöyle konuştu: "Kuş yüreği bizde, ama pelerini de ele geçirmeliyiz."
Kız, "Bunu ona bırakalım, ne de olsa tüm servetini kaybetti" dedi.
Cadı karı çok kızdı. "Bu pelerin harika bir şey, dünyada bunun gibisine zor rastlanır, o benim olmalı!" Ve kıza nasıl davranacağını öğrettikten sonra sözünü dinlemediği takdirde fena yapacağını söyledi.
Cadı karının bu tehdidi üzerine kız pencere önüne oturarak uzaklara bakmaya başladı; sanki çok üzgünmüş gibi davranıyordu. Avcı:
"Neden öyle üzgün üzgün bakıyorsun?" diye sordu.
"Ah, tatlım" diye cevap verdi kız, "Ta karşıda bir granit dağı gözüküyor ya, orada çok güzel mücevherler çıkıyormuş. Onlar benim olsun isterdim, hep aklıma takılıyor; bu yüzden çok üzgünüm. Onları kim alıp bana getirecek ki! Oraya ancak kuşlar uçarak varabilir. Bir insanın yapacağı iş değil bu!"
"Üzülme artık. Seni sıkıntıdan kurtaracağım ben" diyen avcı, kızı pelerininin altına aldıktan sonra granit dağında olmayı istedi. Aynı anda ikisi de kendilerini granit dağında buldular. Her yandaki kıymetli taşlar ve kayalar ikisinin de gözlerini kamaştırdı. Sevinçten uçuyorlardı, en güzel ve en pahalı mücevherleri topladılar. Ama cadı karı uzaktan büyü yapmıştı. Oğlanın gözkapakları kurşun gibi ağırlaşıverdi. Kıza, "Biraz oturup dinlenelim, ben çok yoruldum, artık ayaklarım tutmuyor" dedi.
Oturdular; oğlan başını kızın dizine dayayarak uyudu. O uyur uyumaz kız pelerini onun omuzlarından çekip alarak kendi kuşandı. Tüm mücevherleri ve granitleri toplayıp evinin yolunu tuttu.
Avcı uykusunu alıp da ayağa kalktığında, sevgilisi tarafından aldatıldığını, sarp ve ıssız kayalıklarda tek başına bırakıldığını anladı.
"Bu kadar nankörlük dünyada görülmemiştir" diye söylenerek üzgün ve kalbi kırgın oturup kaldı; ne yapacağını bilemiyordu.
Ama bu dağda vahşi ve korkunç devler oturuyordu. Nitekim çok geçmeden avcı onların yaklaştığını görünce derin bir uykuya dalmış gibi yaptı.
Uç dev gelmişti. Birincisi:
"Kim bu yerde kıvrılıp yatan solucan?" dedi.
ikinci dev:
"Ez onu, ölsün!" diye karşılık verdi.
Üçüncüsüyse onu aşağılayarak:
"Ezmeye değmez! Bırakalım yaşasın, ama burada kalamaz. En iyisi dağın tepesine götürürüz, bulutlar da alıp götürür onu" dedi.
Böyle konuşarak oradan ayrıldılar. Ama avcı konuşulanları duymuştu; devler gider gitmez ayağa kalkarak dağın ta tepesine tırmandı. Bir süre orada oturdu; derken bir bulut gelerek onu sarmaladı ve taşıyarak oradan alıp götürdü; bir süre gökyüzünden aşağıları seyrettikten sonra yavaşça alçaldı ve avcıyla birlikte yabani otların bürüdüğü koca bir bahçe duvarının üzerine indi, daha sonra da oğlanı bir bostan tarlasına usulca bıraktı.
Avcı etrafına bakarak söylendi:
"Biraz yiyecek bir şeyler bulsam, karnım öyle aç ki! Yoksa bundan sonra yola çıkmam çok güç olacak. Burada ne elma var, ne de armut; hiçbir meyve yok, nereye baksan yabani ot!"
Sonra "Bu otlardan salata yapayım bari, lezzetli olmasa da beni canlandırır" diye düşündü.
Bir büyük salata seçip yedi, ama ilk lokmalar boğazından geçer geçmez kendisini tamamen değişmiş hissetti. O anda dört bacaklı oluverdi, kafası büyüdü ve kulakları uzayıverdi. Bir eşeğe dönüştüğünü görünce dehşet içinde kaldı. Yine de karnı çok acıktığından ve de ağzındaki salata bu kez kendisine çok lezzetli geldiğinden büyük bir iştahla yemeye koyuldu. Sonunda başka bir salata buldu, ama onu yer yemez yine değişime uğradığını hissetti; tekrar insan olmuştu.
Derken yorgunluğunu çıkarmak üzere uykuya daldı. Ertesi sabah uyandığında bir iyi bir de kötü salata kopardıktan sonra, birisi bana yardım edecek, öteki de nankörleri cezalandıracak diye aklından geçirdi. Sonra salataları zembiline attı, duvarı tırmanıp aştıktan sonra oradan ayrılarak sevgilisinin sarayını aramak üzere yola çıktı. Birkaç gün avare dolaştıktan sonra şans eseri olarak sarayı yeniden buldu. Hemen suratını kahverengiye boyadı; öyle ki, annesi bile tanıyamazdı. Bu şekilde saraya girerek yatacak bir yer rica etti.
"Yorgunluktan ölüyorum! Artık yürüyemeyeceğim" dedi.
Cadı karı, "Hey, sen kimsin? Ne iş yaparsın?" diye sordu.
"Ben kral tarafından, güneş altında yetişen o leziz salataları aramak için gönderildim. Onları bulduğum için de çok mutluyum, hep yanımda taşıyorum, ama güneş yüzünden körpe salatalarım bozulmaya başladı. Bilmiyorum, daha fazla dayanabilecekler mi?"
Leziz salata lafını duyan cadı karı dayanamadı:
"Bırak da o güzel salatanın bir tadına bakayım" dedi.
"Neden olmasın? Yanımda iki tane var, birini sana vereyim" diyerek çıkınını açtı ve kötü salatayı ona uzattı.
Cadı karının aklına kötü bir şey gelmedi; salatayı görünce ağzı sulandı, hemen mutfağa giderek yemeği kendisi hazırladı. Daha sofra kurulmadan salatadan birkaç yaprak alarak ağzına attı. Tam yutmuştu ki, insan kılığını kaybederek bir dişi eşeğe dönüştü ve avluya koştu. Bu sırada hizmetçi kız mutfağa geldi, yemeği alıp taşıdı, ama bu arada eski alışkanlığını bırakamayarak salatadan biraz tattı. Salata gücünü hemen gösterdi ve kız bir dişi eşeğe dönüştü; salata tabağı yere düştü. O sırada güzel kızlar arasında oyalanan kralın elçisi, salata tabağının hâlâ servis edilmediğini görünce ve de karnı iyice acıktığı için, "Nerde kaldı şu salata, anlamadım gitti!" diye söylendi.
Bu arada avcı, salata, etkisini göstermiş olmalı; gidip mutfağa bir bakayım diye düşündü. Ve oraya giderken avluda iki tane dişi eşeğin dolaşmakta olduğunu gördü; salata tepsisiyse yerdeydi. "Tamam, ikisi de layığını buldu işte" diye mırıldanarak artık kalan salata yapraklarını yerden topladı, bir tabağa koyarak sevgilisine getirdi.
"Daha fazla beklemeyesin diye sana bu nefis yemeği kendim getirdim" dedi.
Kız onu yiyince aynen ötekiler gibi eşek oluverdi ve avluya koştu.
Avcı yüzünü iyice yıkadıktan, yani ötekiler tarafından tanınacak bir hale geldikten sonra avluya çıktı.
"Şimdi nankörlüğünüzün cezasını çektiniz işte!" diyerek her üçünün de boyunlarına birer ip geçirerek değirmene varıncaya kadar yürüttü.
Değirmene gelince evin penceresini tıkırdattı; değirmenci başını dışarı çıkararak gelenin kim olduğunu sordu.
Avcı, "Yanımda üç tane huysuz hayvan var, onlara daha fazla bakamayacağım" diye cevap verdi. "Onlar sizin olsun, alın, besleyin, karşılığında da - daha önce söylediğim gibi - ne para istiyorsanız vereyim."
"Neden olmasın?" dedi değirmenci. "Ama onlara nasıl davranacağım?"
Avcı, "Bu eşeklerden en yaşlısı bir cadı karıdır; onu günde üç kez döveceksin, sadece bir öğün yem vereceksin; ortancasını -ki hizmetçi kızdır o- bir kere dövüp üç öğün vereceksin; en gencin hiç dövme, sadece üç öğün yem ver!" dedi. Ne de olsa o kızın dayak yemesine gönlü razı olmamıştı.
Daha sonra saraya döndü ve ihtiyacı olan şeylerin hepsini buldu.
Birkaç gün sonra değirmenci çıkarak tekmil verdi. Günde üç kez dayak attığı ve bir öğün yem verdiği eşek ölmüştü. "Öbür ikisine gelince" diye devam etti, "Onlar ölmedi, günde üç kez besleniyorlar, ama o kadar üzgünler ki, bu böyle devam edemez."
Avcı onlara acıdı, öfkesini yendi ve değirmenciden onları yine saraya getirmesini istedi. Daha sonra saraya geldiklerinde avcı onlara iyi salatadan yedirdi; ikisi de yine insan oluverdi.
Güzel kız onun ayaklarına kapanarak, "Ah, sevgilim, beni affet! Ben ettim sen eyleme; tüm bunlara beni annem zorladı ve ben her şeyi istemeyerek yaptım. Senin pelerinin benim dolabımda asılı duruyor; kuş yüreği için de şurup içmeye hazırım" dedi. Oğlan olanları unutmuştu. "Hepsi sende kalsın, ben sadece seninle evlenmek istiyorum" dedi. Ve düğün yapıldı, ölünceye kadar mutlu yaşadılar.