Knoest en zijn drie zonen


Knoist and his three sons


Tussen Werrel en Soest woonde eens een man, en die heette Knoest en die had drie zoons. De ene was blind, en de tweede was lam en de derde was poedelnaakt. En ze gingen eens door het land, en toen zagen ze een haas. De blinde schoot hem, de lamme ving hem op, en de poedelnaakte stak hem in zijn zak. En toen kwamen ze bij een machtig groot meer, en daar voeren drie scheepjes op, en 't ene voer en 't tweede zonk, en het derde, daar zat geen bodem in. En in 't scheepje waar geen bodem in zat, daar gingen ze alle drie in. En toen kwamen ze bij een machtig groot bos, en daar stond een machtig grote boom in, en in die boom was een machtig grote kapel gebouwd, en in die kapel stonden een koster van beukenhout en een dominee van bukshout, en die deelden wijwater uit met knuppels.
Between Werrel and Soist there lived a man whose name was Knoist, and he had three sons. One was blind, the other lame, and the third stark-naked. Once on a time they went into a field, and there they saw a hare. The blind one shot it, the lame one caught it, the naked one put it in his pocket. Then they came to a mighty big lake, on which there were three boats, one sailed, one sank, the third had no bottom to it. They all three got into the one with no bottom to it. Then they came to a mighty big forest in which there was a mighty big tree; in the tree was a mighty big chapel in the chapel was a sexton made of beech-wood and a box-wood parson, who dealt out holy-water with cudgels.

Zalig is de man
"How truly happy is that one

die dat wijwater ontlopen kan.
Who can from holy water run!"