Op reis gaan


旅にでる


Er was eens een arme vrouw die een zoon had die zo graag wou reizen; toen zei de moeder: "Hoe kun jij op reis gaan? Wij hebben toch helemaal geen geld dat je mee kunt nemen." Toen zei de zoon: "Ik kan me best redden, ik zal aldoor zeggen: Niet veel, niet veel, niet veel."
昔、息子が一人いる貧しい女がいました。息子はとても旅にでたがりましたが、母親は、「お前はどうやって旅ができるの?お前が持って行くお金がうちにはないんだよ。」と言いました。すると息子は「自分で何とかするよ。いつも、あまり無い、あまり無い、あまり無い、と言うことにする。」と言いました。

Zo liep hij een tijdlang en zei aldoor: "Niet veel, niet veel, niet veel." Toen kwam hij bij een groep vissers en zei: "God helpe jullie! niet veel, niet veel, niet veel." - "Wat zeg je daar, kerel, niet veel?" En toen ze het net ophaalden, hadden ze inderdaad niet veel vis gevangen. Meteen met een stok op de jongen af en: "Heb je mij ooit zien dorsen?" - "Wat moet ik dan zeggen?" zei de jongen. "Je moet zeggen: Vang veel, vang veel."
そこで息子はしばらく歩いていき、いつも「あまり無い、あまり無い、あまり無い」ととなえていました。すると、漁師たちが集まっているところを通りかかり、「ご幸運を!あまり無い、あまり無い、あまり無い」と言いました。「何だと?若造、あまり無い、だと?」そして網が引き出されるとあまり魚が入っていませんでした。そこで漁師の一人が若者を棒でなぐり、「どうだ、二度となぐられたいと思わないだろう。」と言いました。「じゃ、何て言えばいいんですか?」と若者は尋ねました。「いっぱいつかまえろ、いっぱいつかまえろ、と言うんだ」

Dan loopt hij weer een hele tijd en zegt: "Vang veel, vang veel," tot hij bij een galg komt, daar zijn zij bezig een arme drommel terecht te stellen. Dan zegt hij: "Goedemorgen, vang veel, vang veel." - "Wat zeg je, kerel, vang veel? Moeten er nog meer booswichten in de wereld komen? Is het zo nog niet genoeg?" Hij krijgt weer een pak ransel. "Wat moet ik dan zeggen?" - "Je moet zeggen: God trooste de arme ziel."
そのあと、若者はしばらく歩き、「いっぱいつかまえろ、いっぱいつかまえろ」と言っていましたが、首つり台のところにさしかかりました。そこでは可哀そうな罪人がいて、しばり首になるところでした。それで若者は、「お早う、いっぱいつかまえろ、いっぱいつかまえろ」と言いました。「何だと、この野郎、いっぱいつかまえろ、だと?悪い奴が世の中にもっといると言いたいのか?これでたくさんじゃないのか?」そうしてまたまた背中をさんざんなぐられました。「じゃ、何て言ったらいいんですか?」と若者は言いました。「神様、あわれな魂にお慈悲を、と言うんだ」

De jongen loopt weer een hele poos en zegt: "God trooste de arme ziel!" Dan komt hij bij een sloot, daar staat een vilder een paard de huid af te stropen. De jongen zegt: "Goedemorgen, God trooste de arme ziel!" - "Wat zeg je, lelijke kerel?" En slaat hem met zijn vildersbijl om de oren dat hij niet meer uit zijn ogen kan kijken. "Wat moet ik dan zeggen?" - "Je moet zeggen: Daar lig je dan in de sloot, kreng."
また若者はしばらく歩いていき、「神様、あわれな魂にお慈悲を」ととなえていました。すると、みぞにさしかかり、そこでは解体人が立って馬を解体していました。若者は「お早う、神様、あわれな魂にお慈悲を」と言いました。「何だと?この意地の悪い悪党め」と言って解体人は横っ面を強くひっぱたいたので、若者は目がくらみました。「じゃ、何と言えばいいんですか?」「腐った肉はみぞに入ってろ、と言うんだ」

Dan loopt hij weer verder en zegt aldoor: "Daar lig je dan in de sloot, kreng!" Nu komt hij bij een wagen vol mensen en zegt: "Goedemorgen, daar lig je dan in de sloot, kreng!" Dan kantelt de wagen en valt in een sloot, de knecht pakt de zweep en tuigt de jongen zo af, dat hij weer naar zijn moeder terug moet kruipen. En hij is van zijn leven niet meer op reis gegaan.
それで若者はまた歩いていき、いつも「腐った肉はみぞに入ってろ、腐った肉はみぞに入ってろ」ととなえていました。そうして人がいっぱいのっている馬車のところに来ました。そこで若者は「お早う、腐った肉はみぞに入ってろ」と言いました。すると馬車がみぞに落ち、御者はむちをとり若者をうちすえました。若者はしかたなくやっとこさ歩いて母親のところへ戻り、死ぬまで二度と旅に出ませんでした。