De glazen doodskist


Cỗ quan tài thủy tinh


Laat niemand zeggen dat een arme kleermaker het niet ver brengen kan en niet heel belangrijk kan worden; het ene nodige is dat hij bij de goede smid terecht komt en wat de hoofdzaak is, dat het hem lukt. Juist zo'n handig en flink kleermakersjongetje ging eens op een zwerftocht; en toen kwam hij in een groot bos, en omdat hij de weg niet wist, verdwaalde hij. De nacht viel, en er bleef niets anders over, dan in die gruwelijke eenzaamheid een plek te zoeken om te slapen. Wel zou hij in 't zachte mos een goed bed gevonden hebben, alleen, de angst voor wilde dieren liet hem geen ogenblik met rust, en tenslotte moest hij in een boom overnachten. Zo zocht hij een hoge eik, klom er tot de top in, en dankte God, dat hij zijn strijkijzer bij zich had, want anders had de wind, die door de boomtoppen joeg, hem meegevoerd.
Nadat hij zo een paar uur, bevend en sidderend, in de duisternis had doorgebracht, zag hij in de verste verte een lichtje schitteren en, omdat hij dacht dat dat wel een huisje kon zijn, waar hij beter kon zitten dan in een boomtop, klom hij voorzichtig naar beneden en ging op het schijnsel af. Het bracht hem bij een klein huisje, van riet en stro gevlochten. Moedig klopte hij aan, de deur ging open, en bij 't schijnsel van 't naar buiten komend licht zag hij een oud, grauwig mannetje staan, gekleed in een grote jas van bonte lappen. "Wie ben je, en wat wil je?" vroeg hij met een knarsende stem. "Ik ben een arme kleermaker," zei hij, "en ik ben overvallen door het donker, terwijl ik in de wildernis was, en ik smeek u om me tot morgen in uw hut op te nemen." - "Ga je eigen gang maar," knarste de stem van de oude man, "met landlopers wil ik niets te maken hebben, zoek maar ergens anders." Na deze woorden wilde hij weer in zijn huis glippen, maar het kleermakertje hield hem bij zijn jas vast en smeekte hem zo roerend, dat de oude man, die zo kwaad nog niet was, als hij zich voordeed, eindelijk vermurwd werd en hem in z'n huisje opnam, waar hij hem te eten gaf en dan in een hoek hem een heel goede slaapplaats aanwees.
Doodmoe was het kleermakertje en hij had geen slaapliedje nodig, maar sliep heerlijk tot de morgen, en hij zou nog niet wakker geworden zijn als er geen luid geschreeuw was geweest. Een hevig gillen en brullen drong door de dunne wanden van het hutje, en het kleermakertje, plotseling door een grote moed bezield, sprong op, vloog in de kleren en sprong naar buiten. Daar zag hij vlakbij 't huisje een grote zwarte stier en een prachtig hert die samen geweldig aan 't vechten waren. Ze stoven woedend op elkaar af, de bodem dreunde van het getrappel en de lucht weerklonk van hun geschreeuw. Lang bleef het onzeker, wie van de twee de overwinning zou behalen, maar eindelijk stootte het hert zijn tegenstander 't gewei in de buik, de stier zonk met een ontzettend gebrul ter aarde en werd door een paar slagen van het hert tenslotte gedood.
De jongen, die bij de strijd met verbazing had toegekeken, stond nog verbijsterd stil, toen het hert in volle ren op hem toe kwam en hem voor hij kon ontwijken, op de horens van zijn groot gewei tilde. Hij kon niet meer denken over zijn toestand, want vliegensvlug ging het verder over stok en steen en berg en dal en weide en bos. Met beide handen hield hij zich aan de punten van het gewei vast en gaf zich verder over aan zijn lot. Maar hij dacht niet anders of hij vloog de wereld uit. Eindelijk hield het hert stil bij een rotswand en hij liet de jongen zachtjes op de grond vallen. Het kleermakertje, meer dood dan levend, bleef een poos versuft liggen en het duurde enige tijd voor hij weer bij zijn positieven was. Toen hij enigszins hersteld was, stootte het hert, dat naast hem was blijven staan, zijn gewei met zo'n geweld tegen een deur in de rotswand, dat die openging. Vurige vlammen laaiden daaruit, toen kwam er een dikke damp, die 't hert aan zijn ogen onttrok. De jongen wist niet wat hij doen moest en waarheen hij gaan moest, om uit deze woestenij weer bij de mensenwereld te komen. Terwijl hij zo besluiteloos bleef staan, kwam er een stem uit de rots, die hem toeriep: "Kom zonder angst maar binnen, er zal u geen verdriet gedaan worden!" Wel aarzelde hij nog, maar, door een heimelijke drang gedreven, luisterde hij naar de stem en kwam door de ijzeren deur in een ruime zaal, waarvan zoldering, wanden en vloer uit glanzend geslepen vierkante tegels bestond, en in elke tegel waren onbekende tekens gehakt. Vol bewondering bekeek hij alles en hij wilde er juist weer weggaan, toen hij de stem nog eens hoorde, die sprak: "Ga op de middelste tegel van de zaal staan, en een groot geluk zal je deel zijn." Hij had gaandeweg weer zoveel moed gekregen, lat hij gevolg gaf aan het bevel. De tegel week onder zijn voeten en zonk langzaam. Toen hij weer stuitte en het kleermakertje omkeek, was hij in een zaal die even groot was als de vorige. Maar hier was er nog meer te zien en te bewonderen. In de wanden waren nissen uitgehouwen, waarin allerlei vaatwerk stond van doorzichtig glas, en dat was gevuld met een kleurig vocht of een blauwe damp. Op de vloer stonden, tegenover elkaar, twee grote glazen kisten, die dadelijk zijn nieuwsgierigheid opwekten. Toen hij naar de één keek, zag hij daarin een prachtig gebouw, met een kasteel, met bijgebouwen en stallen en schuren en allerlei andere dingen eromheen. Alles was klein maar zeer zorgvuldig en sierlijk bewerkt, en scheen door een zeer kunstvaardige hand met grote nauwkeurigheid te zijn gesneden. Hij zou z'n ogen nog niet van al deze heerlijkheden hebben afgewend, als die stem zich niet weer had laten horen. De stem zei, dat hij zich om moest draaien en de kist die ertegenover stond, bekijken. Wat steeg zijn verbazing, toen hij daar een zeldzaam mooi meisje in zag. Ze scheen te slapen, en haar lange, blonde haar omhulde haar als een mantel. Haar ogen waren vastgesloten, maar haar frisse kleur en een band die door haar adem op en neer werd bewogen, lieten beide geen twijfel dat ze leefde. Met kloppend hart bekeek de jongen het prachtige meisje, toen ze opeens haar ogen opsloeg en op 't zien van de jongen in gelukkige schrik ineenkromp. "Goede Hemel!" riep ze, "mijn bevrijding zal komen! Gauw, gauw, help me uit deze gevangenis; als je de grendels van deze glazen kist wegschuift, dan ben ik vrij!" Zonder aarzeling deed het kleermakertje wat ze zei, weldra ging het glazen deksel omhoog, zij kwam eruit en snelde naar de hoek van de zaal, waar ze zich in een wijde mantel hulde. Dan ging ze op een steen zitten, liet de jongen bij zich komen, en nadat ze hem een hartelijke kus had gegeven, zei ze: "Lang verwachte bevrijder, de hemel heeft u naar mij toe gevoerd en aan mijn lijden een doel gegeven. Op dezelfde dag dat mijn lijden een einde neemt, zal uw geluk beginnen. U bent de echtgenoot, mij door de hemel toebedeeld, en u zult, door mij bemind en met aardse goederen gezegend, in ongestoorde vreugde uw leven leiden. Ga daar zitten en hoor het verhaal van mijn lotgevallen. Ik ben de dochter van een rijke graaf. Mijn ouders zijn gestorven, toen ik nog heel jong was; en in hun laatste wilsbeschikking brachten zij mij in de hoede van mijn oudere broer, bij wie ik dan ook ben opgevoed. We hielden veel van elkaar en dachten altijd gelijk, zodat we allebei besloten om nooit te trouwen, maar altijd, tot 't eind van onze dagen, bij elkaar te blijven. In ons huis ontbrak het nooit aan gezelschap, buren en vrienden kwamen dikwijls bij ons, en wij waren altijd zeer gastvrij. Zo gebeurde het op een avond, dat er een vreemdeling naar 't slot kwam gereden, en zeggend dat hij die avond niet meer verder kon, vroeg hij om 's nachts te mogen blijven. Hoffelijk namen wij hem op, en tijdens het avondeten had hij aardige verhalen en gesprekken. Mijn broer vond hem zo aardig, dat hij hem uitnodigde nog een paar dagen te blijven, en na enig aarzelen willigde hij dat verzoek in. Pas laat in de nacht stonden we van tafel op, de vreemdeling kreeg een kamer, en ik ging, vermoeid, dadelijk naar bed. Nauwelijks was ik even ingesluimerd of ik werd weer wakker door zachte, lieflijke muziek. Ik kon niet begrijpen waar die vandaan kwam, en ik wilde het kamermeisje roepen dat naast mij sliep, maar tot mijn verbazing merkte ik, dat me, alsof er een drukkende last op mijn borst lag, de spraak ontnomen was en ik geen kik kon geven. Bij het licht van de nachtlamp zag ik de vreemde mijn kamer binnentreden, die door twee deuren gesloten was. Hij kwam dichter bij mij en zei dat hij door toverij zulke heerlijke muziek kon teweegbrengen, om me wakker te roepen, en hijzelf kon door alle sloten komen met de bedoeling om mijn hart en hand te winnen. Maar ik had zoveel tegenzin in zijn toverkunsten, dat ik hem niet eens antwoordde. Een poos bleef hij roerloos staan, waarschijnlijk met de bedoeling, een gunstig antwoord af te wachten, maar toen ik bleef zwijgen, verklaarde hij op boze toon dat hij zich wreken zou, en wel een middel wist te vinden om mijn hoogmoed te straffen en toen verliet hij de kamer. Zeer onrustig bracht ik de nacht door, en pas tegen de morgen sliep ik in. Toen ik wakker werd, snelde ik naar de kamer van mijn broer om hem alles te vertellen, maar ik vond hem daar niet en de bediende vertelde me dat hij al bij 't aanbreken van de morgen met onze gast op jacht was gegaan.
Ik dacht dadelijk aan boos opzet. Snel kleedde ik me aan, liet mijn trouwe paard zadelen en ik reed, slechts door een enkele knecht vergezeld, spoorslags naar het bos. De bediende viel van zijn paard, hij kon mij, daar 't paard een been gebroken had, niet meer begeleiden en ik ging zonder ophouden verder. Na korte tijd zag ik de vreemdeling met een prachtig hert, dat hij aan een lijn had, naar mij toekomen. Ik vroeg hem, waar hij mijn broer had gelaten en hoe hij aan dat hert kwam, dat tranen met tuiten huilde. In plaats van mij te antwoorden, begon hij te lachten. Daarom werd ik woedend; ik trok mijn pistool en richtte het op de schurk. Maar de kogel ketste terug en ging door 't hoofd van mijn eigen paard. Ik stortte neer, en de vreemdeling prevelde enige woorden, die me buiten kennis brachten. Toen ik weer tot bezinning kwam, lag ik in een onderaards hol in een glazen kist. Nog eens verscheen de tovenaar; zei, dat hij mijn broer in een hert had veranderd, mijn slot met alles wat erbij behoorde, tot een kleine maat had omgetoverd en in een tweede glazen kist had gesloten en al mijn dienaren in rook had doen opgaan en die rook in glazen flessen had gebannen. Als ik nu zijn wil deed, zou het hem geen moeite kosten, alles weer in de vorige toestand terug te brengen, hij hoefde alleen de vaten te openen en alles kwam weer in de natuurlijke toestand. Ik antwoordde hem even weinig als de eerste keer. Hij verdween en liet mij in mijn gevangenis liggen, en ik raakte in een diepe slaap. Onder de droombeelden die in mijn geest gestalte kregen, was ook het troostbeeld, dat er een jonge man kwam, die mij bevrijdde, en nu ik vandaag mijn ogen open doe, zie ik je staan en mijn droombeeld is werkelijkheid geworden. Help mij volbrengen, wat ik in dat droomgezicht nog heb gezien. Het eerste wat we doen is, dat we de glazen kist, waar ons kasteel in staat, op die brede tegel zetten."
Zodra de steen de last te dragen kreeg, ging hij met het meisje en de jongeling omhoog en door de zoldering kwam hij in de bovenste zaal, vanwaar ze gemakkelijk buiten kwamen. Hier opende de jonkvrouw het glazen deksel, en het was een wonder om te zien hoe het slot, de huizen en schuren groter werden en met buitengewone snelheid tot natuurlijke grootte aangroeiden. Daarna keerden ze terug naar het onderaardse hol en lieten de met rook gevulde glazen pullen door de steen omhoog voeren. Nauwelijks had zij de pullen geopend, of de blauwe rook wolkte naar buiten, en 't verdichtte zich tot mensen van vlees en bloed, waarin het meisje haar dienaren en knechts herkende. Haar vreugde werd nog groter toen haar broer, die de tovenaar in de stier had gedood, in zijn menselijke gedaante uit het bos kwam, en nog diezelfde dag reikte de jonkvrouw, volgens haar belofte, voor het trouwaltaar haar hand aan de gelukkige kleermakersjongen.
Bạn đừng nói với ai rằng, một người thợ may nghèo khó không bao giờ đạt được tới những vinh hạnh cao sang. Người đó chỉ có thể là một người thợ cả tài ba. Nhưng vấn đề chính ở đây là gặp may.
Xưa có anh thợ may nghèo, tính tình dễ thương, sống ngăn nắp đi hành nghề khắp mọi nơi. Tới cánh rừng rộng bao la kia, vì không biết đường nên anh bị lạc. Bóng đêm rủ xuống khắp cánh rừng, giữa chốn hoang vu lạnh lẽo ấy, anh chỉ còn cách cố tìm lấy một chỗ trú thân. Chắc chắn là anh ta có thể nằm trên thảm rêu mà ngủ nhưng thú dữ đâu có để cho yên. Cuối cùng anh quyết định trèo lên cây trú cho qua đêm. Anh trèo lên một cây sồi cao và trèo lên tận ngọn. Anh khấn vái nhờ ơn chúa mà anh không bị gió thổi mạnh ào ào cuốn đi.
Ngồi run rẩy và lo sợ khoảng mấy giờ trong bóng tối, chợt anh nhìn thấy ánh đèn ở cách đấy không bao xa. Anh nghĩ bụng, chắc trong nhà có người ở, ta đến đấy ngủ nhờ thì tốt hơn là ngủ trên cành cây. Anh tụt từ từ xuống đất và đi tới phía có ánh đèn. Tới nơi, anh thấy đó là một ngôi nhà nhỏ ghép bằng phên lau sậy. Anh mạnh dạn gõ cửa. Cửa mở, qua ánh đèn chiếu ra, anh thấy một ông già tóc hoa râm, mặc cái áo vá bằng những miếng vải màu sặc sỡ. Ông cụ cất giọng khàn khàn hỏi:
- Anh là ai, đến có việc gì không?
Anh đáp:
- Tôi chỉ là một người thợ may nghèo. Gặp tối giữa rừng, xin ông cho trú nhờ đêm nay.
Ông già xẵng giọng nói:
- Bước ngay đi chỗ khác mà xin trọ. Ta không muốn dây với những đứa lang thang cầu bơ cầu bất.
Nói xong ông cụ định quay vào, nhưng anh thợ may níu gấu áo cụ, năn nỉ xin cụ cho trọ. Ông cụ vốn tính thương người nên rồi cũng cho anh vào trọ, lại còn cho anh ăn và dọn cho một chỗ nằm tươm tất ở góc nhà.
Mệt mỏi nên nằm xuống là anh thợ may đánh ngay một giấc thẳng cho đến sáng. Tiếng hươu kêu, bò rống lọt qua phên vách mỏng vào nhà làm anh giật mình thức giấc. Không biết sao lúc ấy anh thợ may lại bạo thế. Anh nhảy phắt dậy, mặc vội quần áo xông ra. Anh thấy ngay cạnh nhà có con bò mộng đen đang quần nhau dữ dội với một con hươu đẹp, chúng quần nhau làm cả một khu đất bị cày xới lên, tiếng kêu rống vang cả một khoảnh rừng. Hai con vật quần húc nhau thục mạng nhưng không phân thắng bại. Rồi con hươu đưa sừng húc móc vào bụng con bò, bò rống lên khủng khiếp, rồi ngã quỵ. Hươu bồi thêm mấy sừng nữa, bò chết hẳn.
Thấy hai con vật quần nhau dữ dội, anh thợ may lạ lắm nên cứ đứng đờ đẫn cả người. Hươu nhảy tới, xốc anh lên cặp sừng lớn. Anh chưa kịp hoàn hồn, hươu lao vun vút trong rừng, chạy qua núi, thung lũng và thảo nguyên. Anh thợ may chỉ còn biết cố nắm cho chắc cặp sừng và phó mặc số phận mình như đang bay bổng trong không trung. Rồi hươu dừng lại trước vách núi và thả nhẹ anh xuống đất.
Anh thợ may, tưởng chết nhiều hơn là hy vọng sống, lúc lâu sau mới tỉnh lại. Đợi anh tỉnh hẳn con hươu mới lấy sừng húc mạnh vào một cánh cửa trong vách núi làm cho cửa bật tung ra. Lửa bén ra ngoài cửa, tiếp đến là làn nước thốc mạnh bay ra làm chẳng còn trông thấy hình thù hươu đâu nữa. Anh thợ may không biết mình phải làm gì, đi hướng nào để ra khỏi cảnh hoang vu này, về với mọi người.
Trong lúc anh còn đang phân vân, bỗng nghe từ trong vách núi có tiếng gọi:
- Cứ bước vào, đừng sợ! Không ai hại anh đâu!
Anh thợ may choáng váng cả người, nhưng như có sức mạnh vô hình thúc giục, anh đẩy cổng sắt bước vào gian phòng lớn, trần, tường và nền nhà đều lát đá vuông cạnh một mét, đá được mài nhẵn thín, phiến nào cũng khắc một dấu hiệu rất kỳ lạ. Anh bàng hoàng ngạc nhiên đứng ngắm, trong lòng nghĩ định đi ra, thì nghe thấy tiếng gọi lần nữa:
- Hãy bước lại chỗ phiến đá giữa phòng, vận may lớn đang chờ ngươi!
Anh mạnh dạn bước tới làm theo lời dặn. Phiến đá dưới chân anh đang ở trong một gian phòng khác, cũng rộng như gian trên. Nhưng ở đây có nhiều thứ kỳ lạ hơn. Tường có nhiều chỗ lõm vào, ở đó để những bình pha lê trong suốt đựng rượu màu hoặc có khói xanh biết ở trong đó. Trên nền nhà có hai cái quan tài thủy tinh kê đối diện nhau, anh tò mò lại xem. Ở trong quan tài anh đang ngắm là mô hình một lâu đài rất đẹp, xung quanh là nhà phụ, nhà kho, chuồng gia súc và nhiều thứ khác nữa. Mọi vật đều nhỏ xinh, được bàn tay tài nghệ chính xác cao mới tạo nên được.
Anh đang mải ngắm vật báu hiếm, bỗng có tiếng gọi bảo anh quay người lại xem chiếc quan tài thứ hai. Từ ngạc nhiên đến kinh ngạc khi nhìn thấy trong quan tài là một người con gái đẹp tuyệt vời. Nàng nằm nom như đang ngủ, làn tóc vàng dài như tựa cái áo cực kỳ quý giá quấn quanh người. Đôi mắt nhắm, nhưng sắc mặt hồng hào và dải băng lụa vẫn nhẹ rung bởi hơi thở nhịp nhàng, chứng tỏ nàng vẫn sống. Đang mãi ngắm người đẹp, trống ngực còn đang rộn ràng, bỗng anh thấy nàng mở mắt. Người con gái giật mình nhưng mừng lắm. Cô thốt lên:
- Trời thật công bằng, ta sắp thoát rồi! Mau mau giúp em ra khỏi ngục này. Chỉ cần chàng tháo chốt quan tài là giải thoát được em.
Anh bình tĩnh làm theo lời dặn. Nâng nắp quan tài lên, nàng bước ra, đi lại góc phòng lấy áo choàng khoác lên người. Rồi nàng ngồi trên một phiến đá, vẫy gọi chàng tới, hôn môi chàng rất âu yếm và bảo:
- Ân nhân ơi, em mong chờ chàng từ lâu. Lòng trời độ lượng đã khiến chàng đến cứu em. Hôm nay cũng là ngày hạnh phúc của chàng. Chàng là người chồng mà trời đã định sẵn cho em, được em yêu quý, được hưởng mọi của cải trên đời này, có một cuộc sống êm ấm và hạnh phúc. Chàng hãy ngồi hẳn xuống để em kể chuyện đời mình.
"Em là con một bá tước giàu có. Khi em còn nhỏ, bố mẹ em đã qua đời. Bố mẹ em có trối trăng dặn lại rằng, người anh cả sẽ nuôi em cho đến lúc khôn lớn. Hai anh em ăn ở rất hòa thuận, hợp nhau từ lối nghĩ tới sở thích đến mức, hai anh em quyết định không lập gia đình riêng để có thể sống bên nhau trọn đời. Trong nhà không mấy khi ngơi khách, hàng xóm, bạn bè thường xuyên tới chơi. Hai anh em luôn ân cần quý mến khách.
Câu chuyện xảy ra, khi có người khách lạ tới lâu đài, nói hôm nay không kịp tới được trạm sau, xin cho ngủ nhờ. Hai anh em bằng lòng và tiếp đón rất nồng hậu. Ba người ngồi ăn uống, trò chuyện, khách kể chuyện rất có duyên. Anh em rất hài lòng về việc được làm quen với người khách lạ và mời ở thêm vài hôm nữa. Khách lúc đầu từ chồi, nhưng rồi cũng nhận lời. Mãi khuya mới ăn xong. Khách được đưa về phòng. Lúc ấy em cũng đã thấm mệt, đặt người lên giường đệm là thiếp ngủ ngay.
Em vừa mới thiu thiu ngủ thì tiếng nhạc du dương quyến rũ làm em tỉnh. Em không biết tiếng nhạc từ đâu tới, em định gọi con hầu ngủ ở phòng bên, nhưng lạ thay em có cảm giác như núi Alp đè trên ngực em, có cái gì bóp họng làm em không thốt ra được tiếng nào. Trong khi ấy, qua ánh đèn, khuya em thấy rõ gã lạ mặt đi vào phòng em, mặc dù hai lần cửa vẫn khóa. Gã lại gần em và nói, nhờ có phép lạ nên gã đã tạo ra tiếng nhạc du dương kia để đánh thức em dậy, rồi gã chui qua lỗ khóa vào buồng em, nói những lời tỏ tình. Em thấy ghê tởm tới mức không sao nói được nên lời. Gã đứng yên lặng một lúc lâu đợi xem em có nói lời nào không, nhưng em vẫn im lặng. Gã nổi giận, dọa sẽ tìm cách trả thù, trừng phạt tính kiêu kỳ của em, rồi ngay sau đó gã đi khỏi phòng em. Lo sợ làm em thức suốt đêm mãi gần sáng mới chợp mắt được một lúc.
Sáng dậy em định chạy sang phòng anh, kể cho anh nghe những chuyện xảy ra khi đêm, nhưng chẳng thấy anh, người hầu nói, anh cưỡi ngựa đi săn cùng người lạ mặt từ mờ sáng.
Em cảm thấy có điềm không lành, mặc nhanh quần áo, sai thắng ngựa và nhảy ngay lên ngựa phi nước đại vào rừng, chỉ có một người hầu đi theo. Dọc đường, người hầu bị ngã ngựa gãy chân nên không thể theo em được nữa. Em đành phải phóng ngựa đi tiếp để kịp đuổi theo, chỉ mấy phút sau thì thấy gã kia, tay cầm sợi thừng buộc cổ một con hươu rất đẹp, đi lại phía em. Em hỏi hắn, hiện nay anh đang ở đâu và làm sao hắn lại có con hươu đẹp kia - mà mắt con hươu đương ngấn lệ. Thay vì trả lời em, hắn cười rộ lên. Em nổi giận, rút súng ngắn và bắn con quỷ một phát, viên đạnm bật trở lại và bay trúng vào đầu ngựa em. Em ngã ngựa, thấy hắn mồm lẩm bẩm câu gì đó và em ngất đi.
Lúc tỉnh lại em thấy mình đang nằm trong cỗ quan tài thủy tinh ở một cái hầm mồ. Thằng yêu đạo kia lại xuất hiện lần nữa, nó bảo, nó đã biến anh thành con hươu. Tòa lâu đài với cả cơ nghiệp của em bị nó dùng phép thu nhỏ lại và giam vào trong một hòm thủy tinh khác, gia nhân bị nó biến thành khói và nhốt trong một bình thủy tinh. Nếu em làm theo ý muốn của nó, nó sẽ giải phép cho ngay như trò chơi, nó chỉ cần mở nắp bình và nắp hòm và mọi vật sẽ trở lại nguyên hình như cũ. Cũng như lần trước, em chẳng nói gì cả. Nó biến mất và để mặt em bị giam cầm trong ngục và thiếp đi trong giấc ngủ triền miên. Trong lúc hồn phách mơ màng, em thấy hình ảnh một chàng trai đến cứu mình, hình ảnh ấy đã an ủi em nhiều. Lúc em hé mắt nhìn thấy anh tức là giấc mơ kia hôm nay đã thành sự thực. Giờ hãy giúp em thực hiện nốt những hình ảnh khác hiện trong giấc mơ. Việc đầu tiên là chúng ta hãy khuân cái hòm thủy tinh chứa lâu đài của em ở trong đó đặt lên phiến đá lớn này.
Khi hòm đặt lên, phiến đá từ từ chuyển động, đưa cả người lẫn hòm thủy tinh vượt miệng hầm lên tầng trên. Ở tầng này có phòng ăn thông ra ngoài. Ra tới ngoài, người con gái mở nắp hòm. Và kỳ lạ thay: lâu đài, nhà cửa, sân vườn cứ to dần ra, chẳng mấy chốc to bằng thật. Họ lại quay xuống hầm, khuân nốt cát bình khói lên. Người con gái nhận ra, đó chính là gia nhân của cô khi trước.
Cô gái vui mừng, khi thấy người anh bị hóa thành hươu cũng trở lại hình người và từ trong rừng đi ra. Cũng ngay trong ngày hôm ấy, giữ đúng lời hứa khi xưa, cô gái đưa tay để chàng thợ may trao nhẫn cưới trước bàn thờ chúa.


Dịch: Lương Văn Hồng, © Lương Văn Hồng