Luie Hein


Den dovne Henrik


Hein was lui. En ofschoon hij niets anders te doen had, dan elke dag de geit naar de wei te brengen, zuchtte hij toch nog diep, als hij na zijn volbrachte dagtaak 's avonds thuiskwam. "Het is stellig een zware taak," zei hij, "een moeitevolle arbeid, zo'n geit jaar in jaar uit tot diep in de herfst te hoeden. En als je dan tenminste nog eens kon gaan liggen en een tukje doen! Maar nee. Overal moetje ogen hebben, anders knabbelt hij aan de jonge boompjes, of hij loopt door een hek een tuin binnen, of hij probeert weg te lopen. Hoe kun je dan nog een ogenblik rust hebben of plezier hebben in je leven!" Hij ging zitten, liet zijn gedachten gaan, en overlegde hoe hij die zware last van zijn schouders kon wentelen. Lang was z'n nadenken vergeefs, maar opeens vielen hem de schellen van de ogen. "Ik weet het al!" riep hij uit, "ik trouw met dikke Trien, die heeft ook een geit, en dan kan ze de mijne erbij hoeden, dan heb ik er geen last meer van." Dus stond Hein op, zette z'n vermoeide leden in beweging, ging dwars de straat over, want verder was het niet, – waar de ouders van dikke Trien woonden, en vroeg de hand van hun ijverige en deugdzame dochter. De ouders hoefden er niet lang over te denken. "Soort zoekt soort," meenden ze en gaven hun toestemming. Zo werd dikke Trien de vrouw van Hein, en ze hoedde beide geiten. Hein beleefde goede dagen; hij hoefde nergens meer van bij te komen dan van z'n eigen luiheid. Alleen ging hij nu en dan mee naar buiten en zei: "Dat doe ik alleen om later meer van mijn rust te genieten, anders zou je 't gevoel ervoor nog verliezen."
Maar dikke Trien was niet minder lui. "Heinlief," zei ze op een keer, "waarom zouden we ons 't leven zonder noodzaak moeilijk maken en onze beste tijd verzuren? Zou het niet veel beter zijn, als we allebei de geiten, die ons elke morgen met hun geblaat wakker maken, eens aan onze buurman gaven, en hij gaf er een bijenkorf voor in de plaats? Die bijenkorf zetten we op een zonnig plekje achter 't huis, en daar hoeven we verder niet meer naar om te zien. Bijen hoef je niet te hoeden, je hoeft er niet mee uit, ze vliegen uit, ze vinden de weg naar huis vanzelf, en ze maken honing, zonder dat het ons enige moeite kost." - "Jij bent nog eens een verstandige vrouw," antwoordde Hein, "je voorstel zullen we zonder mankeren meteen ten uitvoer brengen; bovendien is honing lekkerder en voedzamer dan geitenmelk, en je kunt het langer bewaren ook." De buurman gaf voor de twee geiten graag een bijenkorf. De bijen vlogen onvermoeid van de vroege morgen tot de late avond uit en in, en vulden de raat met de mooiste honing, zodat Hein er in 't najaar een kruik vol uit kon halen.
Ze zetten de kruik op de plank, die boven aan de wand op hun slaapkamer was gemaakt, en omdat ze bang waren dat hij gestolen werd, of dat de muizen eraan konden knabbelen, haalde Trien een stevige hazeltak en legde die bij haar bed, zodat ze, zonder te hoeven opstaan, met de hand de plank kon bereiken en ongenode gasten van haar bed uit kon verjagen.
Luie Hein kwam voor de middag niet uit bed. "Vroeg opgestaan is je goed verdaan," zei hij. Op een ochtend dat hij bij heldere zonneschijn nog in de veren lag, en uitrustte van 't lange slapen, zei hij tegen zijn vrouw: "Vrouwen houden van zoetigheid, jij snoept voortdurend van de honing; het is beter om, voor je alles hebt opgegeten, er een gans voor te kopen met een jong gansje erbij." - "Maar dan toch niet," zei Trien, "voor we een kind hebben om die gans te hoeden. Denk je dat ik me met jonge ganzen ga vermoeien en m'n krachten zonder noodzaak inspannen?" - "Dacht je," zei Hein, "dat die jongen ganzen zou hoeden? Vandaag de dag zijn de kinderen niet meer gehoorzaam; ze doen wat ze zelf willen, want ze denken dat ze wijzer zijn dan hun ouders; net als die knecht die een koe moest zoeken en drie merels ging vangen." - "Nou," zei Trien, "het zou hem anders slecht bekomen, als hij niet deed wat ik zei: een stok zal ik nemen en hem met ongetelde slagen z'n huid blauw slaan. Kijk maar eens Hein!" en in haar ijver pakte ze de stok, waarmee ze de muizen zou verjagen, "zie je, zó zal ik erop los slaan!" en ze zwaaide de hazeltak, maar ongelukkigerwijze sloeg ze de kruik honing boven het bed van de plank af. De kruik sloeg tegen de muur, viel in scherven, en de kostelijke honing stroomde over de grond. "Daar liggen nu de gans en het gansje," zei Hein, "en hij hoeft ook niet gehoed te worden. Alleen is 't een geluk, dat die kruik niet op m'n hoofd is gevallen, en we hebben alle reden om tevreden te zijn met ons lot. En omdat hij in één van de scherven nog wat honing zag, reikte hij daarnaar en zei heel tevreden: "Wat er over is, vrouw, zullen we toch nog heerlijk opeten, en dan zullen we voor de schrik eens lekker gaan slapen; wat geeft 't als we eens een beetje later dan gewoonlijk op zijn; de dag is werkelijk lang genoeg." - "Ja," antwoordde Trien, "alles komt toch nog op tijd terecht. Weet je, de slak was eens op de bruiloft gevraagd, en hij ging op weg, maar hij kwam aan met het doopmaal. En voor 't huis viel ze nog over de heg en zei: "Haastige spoed is zelden goed."
Henrik var en rigtig doven fyr, og skønt han ikke havde andet at gøre end hver dag drive sin ged ud på engen, gav han sig dog af træthed, når han kom hjem om aftenen. "Det er et drøjt arbejde," sukkede han, "sådan år ud og år ind lige til sent på efteråret at vogte en ged. Hvis man så endda kunne lægge sig hen og sove, men nej, man må have øjne og ører med sig for at passe på, at den ikke river i de unge træer eller stikker af ind i en eller anden have. Hvordan skal man dog så kunne glæde sig over livet!" Han spekulerede og spekulerede på, hvordan han skulle slippe fri, og langt om længe fandt han på råd. "Nu ved jeg, hvad jeg gør," råbte han glad, "jeg gifter mig med den tykke Trine. Hun har også en ged, så kan hun passe dem begge to, og så slipper jeg."
Henrik rejste sig altså, satte sine dovne ben i bevægelse, gik den lange vej tværs over gaden, hvor Trines forældre boede, og friede til deres flittige datter. Forældrene betænkte sig ikke længe. "Lige børn leger bedst," sagde de. Nu blev den tykke Trine gift med Henrik og hun drev begge gederne ud på marken, så han havde ikke andet at bestille end at pleje sin egen magelighed. Af og til gik han med hende derud: "Så smager hvilen så meget desto bedre," sagde han.
Men den tykke Trine var akkurat ligeså doven, og en dag sagde hun til Henrik: "Hvorfor skal vi gøre os livet så surt. De geder forstyrrer os hver morgen i vor sødeste søvn med deres brægen. Det er meget bedre, at vi giver dem til naboen og får en bikube i stedet for. Den stiller vi så i solen bagved huset og lader den passe sig selv. Bierne behøver man ikke at stå på pinde for. De flyver ud og kommer hjem og laver honning uden at gøre os den ringeste ulejlighed." - "Du er en klog kone," sagde Henrik, "lad os straks gøre det. Honning smager også meget bedre end gedemælk og kan holde sig meget længere."
Naboen ville gerne bytte med en bikube og de to geder. Bierne fløj utrætteligt ud og hjem fra morgen til aften og samlede den dejligste honning, så at Henrik om efteråret fik en stor krukke fuld.
Derpå stillede de krukken på et bræt, som var slået op på væggen i deres sovekammer, og fordi de var bange for, at den skulle blive stjålet, eller at musene skulle slikke af den, lagde Trine en tyk kæp ved siden af sig i sengen, for at hun kunne jage de ubudne gæster væk uden at behøve at rejse sig.
Henrik holdt ikke af at stå op før middag. "Det er at spilde sine kræfter," sagde han. En morgen, da han ved højlys dag endnu lå i sengen sagde han til sin kone: "Kvinderne holder nu engang meget af søde sager, og jeg ved godt, at du går og slikker af krukken. Det er bedre, at vi ser at få det byttet for en gås, førend du har spist det hele." - "Lad os dog vente med det, til vi har fået et barn, som kan passe den," sagde Trine, "jeg har sandelig ikke lyst til at anstrenge mig dermed." - "Tror du virkelig vores søn gider vogte gæs?" sagde han. "Nu til dags følger børnene kun deres eget kloge hovede og bryder sig ikke om, hvad forældrene siger. De bærer sig ad akkurat som den dovne karl, der skulle lede efter en ko og i stedet for jagede efter tre drosler." - "Hvis han ikke lystrer, skal han nok få med mig at bestille," svarede Trine, "jeg tager bare en stok og slår løs på ham - sådan" - i sin iver greb hun stokken, som lå ved siden af hende, men var så uheldig at ramme krukken, der stod over sengen. Krukken sprang i mange stykker og al den dejlige honning flød ned ad væggen. "Der ligger gåsen," råbte Henrik, "nu behøver vi ikke at spekulere på, hvem der skal passe den. Og sikke et held, at krukken ikke faldt i hovedet på mig. Vi har rigtignok grund til at takke forsynet." Han fik øje på en lille smule honning, som sad på et skår, tog det op og sagde fornøjet: "Det skal smage godt ovenpå den forskrækkelse. Og så er det bedst, vi hviler os lidt. Det gør ikke noget, om det bliver lidt senere end sædvanligt, dagen er jo lang nok alligevel."
"Ja, man kommer såmænd altid tidsnok," sagde Trine, "kender du historien om en fugl, som var indbudt til bryllup og begav sig på vej, men kom først til barnedåb. Udenfor huset faldt den ovenikøbet ned fra gærdet og sagde: Hastværk er lastværk."