De ganzenhoedster aan de bron


井边的牧鹅女


Er was eens een stokoud moedertje dat met haar troep ganzen op een eenzame plek in de bergen woonde waar zij een klein huisje had. Die eenzame plek was door een groot bos omgeven en iedere morgen nam de oude vrouw haar kruk en strompelde naar het bos. Daar was het moedertje dan heel bedrijvig bezig, veel bedrijviger dan je van iemand van haar hoge leeftijd zou verwachten. Zij sneed gras voor haar ganzen, plukte wilde vruchten voor zover haar handen erbij konden en droeg alles op haar rug naar huis. Je zou denken dat zij onder die zware last wel moest bezwijken maar het gelukte haar steeds haar vrachtje veilig thuis te brengen. Als zij iemand tegenkwam groette zij heel vriendelijk: "Goedendag, beste man, wat is het mooi weer vandaag. Ja, het verbaast u dat ik met dat gras sjouw, maar ieder moet zijn last op zijn rug torsen." Maar de mensen kwamen haar niet graag tegen en maakten liever een omweg en wanneer een vader met zijn zoontje langs haar kwam, dan zei hij zachtjes tegen hem: "Pas op voor die oude, die heeft het flink achter de ellebogen, het is een heks."
Eens op een morgen liep er een knappe jongeman door het bos. De zon scheen helder, de vogels zongen, een koel windje streek door het lover en hij was welgemoed. Tot nog toe was hij niemand tegengekomen maar plotseling zag hij de oude heks, die op haar knieën op de grond lag en met een sikkel gras sneed. Zij had al een hele vracht in haar doek geknoopt en daarnaast stonden twee manden die met wilde appels en peren waren gevuld. "Maar moedertje," zei hij, "hoe krijg je dat allemaal naar huis?" - "Ik moet het dragen, heer," antwoordde zij, "rijkeluis kinderen hoeven dat niet te doen, maar bij de boeren zegt men:
Kijk niet om
Je rug is krom."
"Wilt u mij helpen?" vroeg zij toen hij bij haar bleef staan, "u hebt nog een rechte rug en jonge benen, het zal u niet zwaar vallen. Mijn huis is ook niet zo ver hier vandaan. Het staat ginds achter die berg op de heide. U bent in een ommezientje boven." De jongeman had medelijden met de oude vrouw en antwoordde: "Mijn vader is weliswaar geen boer maar een rijke graaf, maar om u te laten zien dat boeren niet de enigen zijn die zware lasten kunnen dragen, zal ik uw bundel op mijn rug nemen." - "Als u dat wilt proberen," zei zij, "zou ik dat erg prettig vinden. Een uur zult u wel moeten lopen maar wat maakt dat voor u uit? Die appels en peren moet u ook dragen." De jonge graaf keek wel een beetje bedenkelijk toen hij van een uur gaans hoorde, maar de oude liet hem niet meer los, laadde de bundel op zijn rug en hing de beide manden aan zijn arm. "Ziet u wel, het gaat heel gemakkelijk," zei zij. "Nee, het gaat helemaal niet gemakkelijk," antwoordde de graaf en trok een pijnlijk gezicht, "de bundel drukt zo zwaar alsof er louter keistenen in zitten en de appels en peren hebben een gewicht alsof ze van lood zijn. Ik kan bijna niet ademen." Hij had zin alles weer neer te zetten, maar de oude liet het niet toe. "Kijk eens aan," zei zij spottend, "de jonge heer wil niet eens dragen wat een oude vrouw als ik al zo vaak heeft gesjouwd. Met mooie woorden staan zij altijd klaar, maar als het ernst wordt maken zij dat zij weg komen. Wat staat u daar te talmen," viel zij uit, "vooruit, til uw benen op. Er is toch niemand die u die bundel weer afneemt." Zolang hij op vlak terrein liep was het nog uit te houden, maar toen zij bij de berg kwamen en moesten klimmen en de stenen achter zijn voeten wegrolden alsof ze levend waren, ging het zijn krachten te boven. De zweetdruppels stonden op zijn voorhoofd en liepen nu eens warm, dan koud langs zijn rug naar beneden. "Moedertje," zei hij, "ik kan niet meer, ik moet even rusten." - "Niets daarvan," zei de oude, "als wij er zijn mag u uitrusten, maar nu moet u verder. Wie weet waar het goed voor is." - "Oude, je wordt brutaal," zei de graaf en wilde de bundel afwerpen maar tevergeefs, de bundel zat zo stevig op zijn rug alsof hij er aan vastgegroeid zat. Hij draaide en keerde zich maar kon hem niet kwijtraken. De oude lachte erom en sprong vrolijk op haar kruk in het rond. "Niet boos worden mijnheer," zei zij, "u wordt zo rood als een kalkoense haan. Draag uw bundeltje maar geduldig, als wij thuis zijn geef ik u een flinke beloning." Wat moest hij doen? Hij kon niet anders dan zich in zijn lot schikken en zich geduldig achter de oude voortslepen. Zij scheen steeds monterder te worden en zijn last werd steeds zwaarder. Opeens nam zij een sprong, kwam op de bundel terecht en ging er bovenop zitten en hoe broodmager zij ook was, zij woog meer dan de dikste boerenmeid. Zijn knieën knikten maar als hij niet doorliep sloeg de oude hem met een takje en met brandnetels tegen zijn benen. Hijgend en steunend klom hij de berg op en eindelijk, net toen hij op het punt stond in elkaar te zakken, kwam hij bij het huis van de oude vrouw aan. Toen de ganzen het oudje zagen staken ze hun vleugels in de lucht, strekten hun halzen vooruit en kwamen snaterend van woele, woele, woele, op haar af. Achter de troep liep een oude meid met een roede in de hand. Zij was groot en flink, maar lelijk als de nacht. "Moeder," zei zij tegen de oude, "is u iets overkomen, u bent zo lang weggebleven?" - "Welnee, mijn dochtertje," zei de oude vrouw, "er is mij niets kwaads overkomen, integendeel, deze vriendelijke jongeman hier heeft mijn zware last gedragen en stel je voor, toen ik moe was heeft hij mij ook nog op zijn rug genomen. De weg is ons ook helemaal niet lang gevallen, wij waren opgewekt en vrolijk en hebben de hele tijd grapjes met elkaar gemaakt." Eindelijk gleed de oude vrouw op de grond en nam de jonge man de bundel van zijn rug en de manden van zijn arm. Zij keek hem heel vriendelijk aan en zei: "Ga nu maar op de bank voor de deur zitten en rust uit. U hebt uw beloning eerlijk verdiend en dat zal dan ook niet uitblijven." Daarna zei zij tegen de ganzenhoedster: "Ga jij naar binnen, dochtertje, het past niet dat je met een jonge heer alleen bent; men moet geen olie op het vuur gooien, hij zou verliefd op je kunnen worden." De jonge graaf wist niet of hij moest lachen of huilen. Zó'n schatje, dacht hij, zou zelfs als zij dertig jaar jonger was, mijn hart niet kunnen beroeren. Intussen liefkoosde en streelde de oude vrouw haar ganzen alsof het kinderen waren en daarna ging zij met haar dochter het huis binnen. De jongeling strekte zich uit op de bank die onder een wilde appelboom stond. De lucht was zacht en rondom strekte zich een groene weide uit, bezaaid met sleutelbloemen, wilde tijm en duizenden andere bloemetjes. Daar doorheen ruiste een heldere beek waar de zon in glinsterde en de witte ganzen stapten er rond en poedelden in het water. "Wat is het hier liefelijk," zei hij, "maar ik ben zó moe dat ik mijn ogen niet kan openhouden, ik ga een beetje slapen. Als er maar geen windvlaag komt want die zou mij de benen van het lijf blazen, ze zijn week als zwammen."
Toen hij een tijdje had geslapen kwam de oude vrouw hem wakker schudden. "Sta op," zei zij, "je kunt hier niet blijven. Ik heb het je wel moeilijk gemaakt, maar het heeft je toch het leven niet gekost. Nu zal ik je je beloning geven. Geld en goed heb je niet nodig, maar hier heb ik iets anders voor je." Ze stopte hem een doosje in de hand dat uit één enkele smaragd was gesneden. "Bewaar het goed," voegde zij eraan toe, "het zal je geluk brengen." De jonge graaf sprong op en daar hij voelde dat hij weer helemaal opgeknapt was, bedankte hij de oude vrouw voor haar geschenk en ging op weg zonder ook maar éénmaal om te kijken naar het mooie dochtertje. Toen hij al een heel eind weg was hoorde hij nog het vrolijk gesnater van de ganzen.
De graaf moest drie dagen in de wildernis ronddwalen eer hij eruit kon komen. Toen kwam hij in een grote stad en aangezien niemand hem kende werd hij naar het koninklijk slot gebracht waar de koning en de koningin op de troon zaten. De graaf maakte een knieval, nam het smaragden doosje uit zijn zak en legde het aan de voeten van de koningin. Zij vroeg hem op te staan en haar het doosje aan te reiken. Maar nauwelijks had zij het geopend en erin gekeken of zij viel als dood op de grond neer. De graaf werd door de dienaren van de koning gegrepen om in de gevangenis geworpen te worden maar toen sloeg de koningin de ogen op en riep dat zij hem moesten vrijlaten en dat iedereen weg moest gaan want zij wilde in het geheim met hem spreken.
Toen hij met de koningin alleen was begon zij bitter te schreien en zei: "Wat heb ik aan alle pracht en praal waarmee ik omringd ben, als ik iedere morgen vol kommer en verdriet wakker word? Ik heb drie dochters gehad waarvan de jongste zo mooi was dat de hele wereld het voor een wonder hield. Zij was zo wit als sneeuw, zo rood als appelbloesem en haar haar glansde als zonnestralen. Als zij huilde vielen er geen tranen uit haar ogen maar louter parels en edelstenen. Toen zij vijftien jaar was liet de koning de drie zusters voor zijn troon komen. U had moeten zien wat voor ogen de mensen opzetten toen de jongste binnentrad. Het was alsof de zon opging. De koning sprak: 'Mijn lieve dochters, ik weet niet wanneer mijn laatste uur zal slaan en daarom wil ik vandaag bepalen wat ieder van jullie na mijn dood zal krijgen. Jullie houden alle drie van mij, maar degene die het meest van mij houdt krijgt het beste deel.' Iedere dochter zei dat zij het meeste van hem hield. 'Kunnen jullie niet op de een of andere wijze uitdrukken hoe lief je mij hebt?' antwoordde de koning, 'daaraan zal ik dan kunnen zien hoe je het bedoelt.' De oudste zei: 'Ik houd van mijn vader als van de zoetste suiker.' De tweede: 'Ik houd van mijn vader als van mijn mooiste jurk.' Maar de jongste zweeg. Toen vroeg de vader: 'En jij mijn liefste kind, hoeveel houd jij van mij?' - 'Ik weet het niet,' antwoordde zij, 'ik kan mijn liefde met niets vergelijken.' Maar de vader stond erop dat zij iets zei. Toen zei zij tenslotte: 'De beste spijs smaakt mij niet zonder zout, daarom houd ik van mijn vader als van zout.' Toen de koning dat hoorde werd hij boos en zei: 'Als je van mij houdt als van zout dan zal je liefde ook met zout beloond worden.' Daarna verdeelde hij het rijk onder de twee oudste zusters maar de jongste liet hij een zak met zout op haar rug binden en twee knechten moesten haar naar het donkere woud brengen. Wij hebben allen gesmeekt en gebeden voor haar," zei de koningin, "maar de toorn des konings was niet te verzachten. Wat heeft zij gehuild toen zij ons moest verlaten. De hele weg was bezaaid met parels die als tranen uit haar ogen vielen. Niet lang daarna kreeg de koning berouw van zijn hardvochtigheid en hij Het door het hele bos naar het kind zoeken, maar niemand kon haar vinden. Ik moet er niet aan denken dat zij door wilde dieren is opgegeten, want dan weet ik van droefenis niet wat te doen. Dikwijls troost ik mij met de hoop dat zij nog leeft en zich in een hol heeft verstopt of bij medelijdende mensen bescherming heeft gevonden. Maar zie, toen ik uw smaragden doosje opende, lag daar net zo'n parel in als die welke uit de ogen van mijn dochter vloeiden. U kunt zich voorstellen hoe de aanblik daarvan mi] ontroerde. U moet mij zeggen hoe u aan die parel bent gekomen." De graaf vertelde haar dat hij de parel van de oude vrouw m het bos had gekregen. Hij had al gedacht dat het niet helemaal pluis was, die vrouw was zeker een heks. Maar van haar kind had hij niets gezien of gehoord. De koning en de koningin besloten de oude vrouw op te zoeken. Zij dachten: waar die parel vandaan kwam, daar moesten zij ook iets over hun dochter te weten kunnen komen.
Daarbuiten op de eenzame plek zat de oude vrouw aan haar spinnewiel en spon. Het was al donker geworden en een spaander die onder in de haard lag te branden, gaf een spaarzaam licht. Opeens klonk buiten gerucht en daar kwamen de ganzen terug van de weide en lieten hun hees gekrijs horen. Kort daarop trad ook de dochter binnen. Maar de oude begroette haar nauwelijks en knikte alleen wat met haar hoofd. De dochter ging naast haar zitten, nam haar spinnewiel en spon de draad zo vlug als een jong meisje. Zo zaten zij twee uur lang en spraken geen woord met elkaar. Eindelijk ritselde er iets aan het venster en twee vurige ogen staarden naar binnen. Het was een oude nachtuil die driemaal oehoe schreeuwde De oude keek even op en zei toen: Nu is het tijd dochtertje dat je uitgaat, doe je werk."
De dochter stond op en ging naar buiten. Waar ging zij naar toe? Over de weiden, steeds verder, tot in het dal. Eindelijk kwam zij bij een bron waar drie oude eiken stonden. De maan was intussen groot en rond boven de bergen opgekomen en het was zo licht dat men een speld had kunnen vinden Zij trok het vel af dat over haar gezicht lag bukte zich over de bron en begon zich te wassen. Toen zij klaar was doopte zij ook het vel in het water en legde het daarna op de weide in het maanlicht om te bleken en te drogen. Maar wat was dat meisje veranderd! Zoiets hebben jullie nog nooit gezien Toen de grijze vlecht afviel kwam het gouden haar als zonnestralen te voorschijn en spreidde zich als een mantel over haar hele gestalte uit. Alleen haar ogen schitterden er zo glanzend als sterren aan de hemel doorheen en over haar wangen lag een zachte blos als van appelbloesem.
Maar het mooie meisje was heel bedroefd. Zij ring zitten en begon bitter te schreien. De ene traan na de andere viel uit haar ogen en rolde door haar lange haren op de grond. Zo zat zij daar en zij zou er zeker lang zijn blijven zitten als er in de takken van de dichtstbijzijnde boom niet iets had geritseld en "kraakt. Zij sprong op als een ree die het schot van de jager hoort. De maan was juist door een zwarte wolk bedekt en m een oogwenk was het meisje weer in het oude vel gekropen en zij verdween als een licht dat door de wind wordt uitgeblazen.
Trillend als een espenblad holde zij naar huis terug. De oude vrouw stond voor de deur en het meisje wilde haar vertellen wat haar was overkomen maar de oude lachte vriendelijk en zei: "Ik weet alles al. Zij nam haar mee naar de kamer en stak nog een nieuwe spaander aan. Maar zij ging met meer aan het spinnewiel zitten doch nam een bezem en begon te schrobben en te vegen. "Alles moet helder en schoon zijn, zei zij tegen het meisje. "Maar moeder," zei het meisje, "waarom begint u op dit late uur te werken? Wat bent u van plan?" - "Weet je dan niet hoe laat het is?" vroeg de oude. "Nog geen middernacht," antwoordde het meisje, "maar al over elven." - "Heb je er dan niet aan gedacht," ging de oude verder, "dat het vandaag drie jaar geleden is dat je bij mij kwam? Je tijd is om, wij kunnen niet langer bij elkaar blijven." Het meisje schrok en zei: "Och lieve moeder, wilt u mij verstoten? Waar moet ik heen? Ik heb geen vrienden en geen thuis waar ik heen kan gaan. Ik heb alles gedaan wat u van mij verlangde en u bent altijd tevreden over mij geweest, stuur mij niet weg!" De oude vrouw wilde niet aan het meisje zeggen wat haar te wachten stond. "Ik kan hier niet langer blijven," zei zij tegen haar, "maar voordat ik wegga moet het huis en de kamer schoon zijn. Houd mij dus niet langer van mijn werk. Over jezelf hoef je je geen zorgen te maken, je zult een dak boven je hoofd hebben en met het loon dat ik je geef zal je ook tevreden zijn." - "Maar zeg mij toch, wat gaat er dan gebeuren?" vroeg het meisje verder. "Ik zeg je nog eens, stoor mij niet in mijn werk. En nu geen woord meer, ga naar je kamer, neem het vel van je gezicht, trek de zijden jurk aan die je droeg toen je bij mij kwam en blijf in je kamer wachten tot ik je roep."
Maar nu moet ik weer van de koning en de koningin vertellen die er met de graaf op uitgetrokken waren om de oude vrouw op de eenzame plek in het bos te zoeken. De graaf was hen 's nachts in het bos kwijtgeraakt en moest alleen verder gaan. De volgende dag kwam het hem voor dat hij op de goede weg was. Hij liep verder en verder tot de duisternis inviel. Toen klom hij in een boom en wilde daar overnachten want hij was bang te zullen verdwalen. Toen de maan de hele omtrek verlichtte zag hij een gestalte de berg afkomen. Zij had geen roede in haar hand maar hij kon toch zien dat het de ganzenhoedster was die hij bij het huis van de oude vrouw had gezien. "Kijk eens aan," riep hij uit, "daar komt zij aan; als ik eerst maar de ene heks heb, dan ontkomt de andere mij ook niet." Maar wat was hij verbaasd toen zij bij de bron het vel afdeed en zich begon te wassen en haar gouden haar om haar heen viel. Zij was zó mooi als hij nooit iemand ter wereld gezien had. Hij durfde nauwelijks te ademen maar rekte zijn hals zover hij maar kon tussen de bladeren uit en keek onafgebroken naar haar. Maar of hij zich nu te ver vooroverboog of wat er ook gebeurde, plotseling kraakte de tak waarop hij zat en op hetzelfde ogenblik kroop het meisje weer in het vel en sprong weg als een ree. En daar de maan ook net schuil ging, was zij aan zijn blikken onttrokken.
Nauwelijks was zij verdwenen, of de graaf klom uit de boom en snelde haar ijlings achterna. Hij had nog niet lang gelopen of hij zag in de schemering twee gestalten op de weide wandelen. Dat waren de koning en de koningin die in de verte het licht van het huisje van de oude vrouw hadden gezien en erop af waren gegaan. De graaf vertelde hun wat voor wonderlijks hij bij de bron had gezien en zij twijfelden er niet aan of dat was hun verloren dochter geweest. Vol vreugde gingen zij verder en weldra kwamen zij bij het huisje aan. De ganzen zaten er omheen, ze hadden de kop in de veren gestoken en sliepen en bewogen zich niet. De koning en de koningin en de graaf keken door het venster naar binnen. Daar zat de oude vrouw heel stil te spinnen, knikte met haar hoofd en keek niet op. Het was keurig netjes in de kamer alsof de nevelmannetjes daar woonden, die geen stof aan hun voeten hebben. Hun dochter zagen zij echter niet. Zij keken er een poosje naar, toen vatten zij moed en klopten zachtjes aan het venster. De oude scheen hen te verwachten want zij stond op en riep vriendelijk: "Kom toch binnen, ik ken u reeds." Toen zij de kamer waren binnengetreden zei de oude vrouw: "Die verre tocht had u zich kunnen besparen als u uw kind dat zo lief en goed is, drie jaar geleden niet ten onrechte had verstoten. Haar heeft het geen kwaad gedaan, zij heeft drie jaar lang de ganzen moeten hoeden. Daar heeft zij niets verkeerds van geleerd maar haar zuivere hart behouden. U bent echter door de angst die u hebt uitgestaan, voldoende gestraft." Toen ging zij naar de kamer en riep: "Kom maar naar buiten, mijn dochtertje!" Daar ging de deur open en de koningsdochter kwam te voorschijn in haar zijden gewaad met haar gouden haar en schitterende ogen. Het was alsof er een engel uit de hemel binnenkwam.
Zij ging naar haar vader en moeder toe en viel hen om de hals en kuste hen en zij konden er niets aan doen, zij moesten allemaal huilen van vreugde. De jonge graaf stond ernaast en toen zij hem zag werd zij zo rood als een mosroosje, zij wist zelf niet waarom. De koning sprak: "Mijn Hef kind, ik heb mijn koninkrijk weggeschonken, wat moet ik jou nu geven?" - "Zij heeft niets nodig," zei de oude vrouw. "Ik schenk haar de tranen die zij om u heeft vergoten, dat zijn louter paarlen, schoner dan die in zee worden gevonden en ze zijn meer waard dan uw hele koninkrijk. Als beloning voor haar diensten geef ik haar mijn huisje." Toen de oude vrouw dat gezegd had verdween zij voor hun ogen. Er knetterde iets in de muren en toen zij opkeken was het huisje in een prachtig paleis veranderd en een koninklijke tafel stond gedekt en bedienden liepen af en aan.
Het verhaal gaat nog verder, maar het geheugen van mijn grootmoeder die het mij vertelde, was wat zwak geworden en zij was de rest vergeten. Ik geloof toch dat de schone koningsdochter getrouwd is met de graaf en dat zij in het paleis zijn gebleven en daar gelukkig hebben geleefd, zolang God het wilde. Of de sneeuwwitte ganzen die bij het huisje gehoed werden, allemaal jonge meisjes waren (en dat hoeft niemand zich aan te trekken) die de oude tot zich genomen had en of zij toen hun menselijke gedaante weer terugkregen en als dienaressen bij de jonge koningin zijn gebleven, weet ik niet precies, maar ik vermoed van wel. Eén ding is zeker, de oude vrouw was geen heks, zoals de mensen dachten maar een wijze vrouw die het goed meende. Waarschijnlijk was zij het ook, die de koningsdochter bij haar geboorte de gave verleende parels te schreien in plaats van tranen. Tegenwoordig komt dat niet meer voor, de armen zouden anders gauw rijk kunnen worden.
从前有一个老婆婆,她和一群鹅住在大山之间的荒野里,荒野的四周环绕着一片大森林。 每天清晨,老婆婆都要拄着拐杖,颤颤巍巍地走到森林中去,她在那儿不停地忙着,别人真无法相信她这么大的年纪了还能做这么多事:她要替自己的鹅打草,用手采摘野果,还要把所有的这些东西背回家去。 别人一定以为这么重的东西一定会把她压倒在地,可是她却总是能够把它们全都背回去。 如果她碰到别人,她都会十分和蔼地向他打招呼:"你好呀,亲爱的老乡,今天天气可真不错哩。是的,你看见我拖着这么多草准会吃惊,可是每个人都得背起他自己的负担啊。"不过,人们宁可绕弯路也还是不愿遇见她。 如果一位父亲带着他的儿子从她身边经过,他便会悄悄地对儿子说:"小心这个老太婆,她是一个非常狡猾的女巫。"
一天早晨,一个英俊的少年在林中漫步。 清晨的森林,阳光明媚,鸟儿欢唱,阵阵凉风轻拂着树叶,此时的少年心情舒畅极了。 就在这时,他突然看见了那个老太婆,她正跪在地上用镰刀割草哩。 她已经割了一大捆草,她的身旁还放着两个装满了野梨和苹果的篮子。 "嗨,老太太,"少年说,"你一个人怎么搬得动这么多东西呢?""我不搬不行啊,亲爱的先生,"她回答道,"有钱人家的少爷不用干这个。可是有句俗语说得好:'别东张西望,你的背像弯弓一样。'"
"你愿意帮帮我吗?"老太婆看到少年还站着没走,便问道,"你的背还是直直的,腿脚还很利落,干这个并不难。再说我家离这儿并不太远,就在这座山后面的荒原上,很快就能走到。"这时少年对这个老太婆充满了同情,便说:"虽然我的父亲不是农民而是一位富有的伯爵,可是为了让你看看并不是只有农民才能干重活儿,我愿意帮你把这些东西背回去。""如果是这样的话,那我太高兴了,"她说,"你得走上一小时,可这对你又算得了什么呢?对了,那边的梨子和苹果你也得背上。"年轻的伯爵听说要走上一小时的路,变得有些犹豫了。 可是老太婆并不放过他,而是马上把草捆放在了他的背上,再把两只篮子挎在他的手腕上。 "你瞧,这不是挺轻松的吗?"她说。 "不,并不轻松。"小伯爵愁容满面地说道,"这些草捆在背上非常沉,好像里面尽是装的大石头。苹果和梨子也重得像灌了铅一样,我被压得都快要憋不过气来了。"他很想把东西全都放下,可是老太婆不让他这么干。 "瞧,"她嘲讽地说道,"你这位年轻的先生连我这个老太婆经常搬的东西都搬不动。你说起漂亮话来倒是蛮厉害的,真要干起来的时候却想逃之夭夭,你还站在那儿干嘛呢?"她继续说道,"走吧,快抬腿!没有人会替你背的。"只要走的是平路,年轻人还顶得住,可是当他们来到山前,不得不往上爬,而脚下的石头又一个个像是活了似的往下滚的时候,他就吃不消了。 只见他不仅额头上挂着一颗颗的汗珠儿,身上也是汗流浃背的,让他觉得一会儿冷,一会儿热。 "老婆婆,"他说,"我不行了,想休息休息。""不行!"老太婆回答说,"我们到了以后,你才可以休息,现在你还得往前走。谁知道你打的是什么主意呢?""老太婆,你好不讲理!"小伯爵说着就想放下背上的草捆,可他是白费心机,因为那个包袱牢牢地挂在了他的背上,像是长在了他身上一样。 他急得转过来,又转过去,可是怎么也摆脱不掉。 见此情形,老太婆高兴得哈哈大笑,在那儿拄着拐棍乱蹦乱跳。 "别生气,亲爱的先生,"她说,"你的脸红得像一只火鸡。耐心一点背你的包袱吧,到家后我会多多给你赏钱的。"小伯爵无可奈何,只好认命,耐着性子跟在老太婆的身后慢慢地走着。 老太婆好像变得越来越矫健,而他的负荷却变得越来越沉重。 突然,她往上一跳,跳到草捆上坐了下来。 虽然她骨瘦如柴,却比那种最胖的乡下姑娘还要重。 年轻人两膝打颤,可是他要是不往前走,老太婆便会用树枝和麻杆抽打他的腿。 他就这么气喘嘘嘘地爬上了山,终于到了老太婆的家,这时他累得差不多快要倒下去了。 那些鹅一看见老太婆便竖起它们的翅膀,伸长脖子嘎嘎嘎地朝她跑了过来。 一个妇人手里拿着一根树枝,跟在那群鹅的后面走了过来。 她又高又壮,丑得像个母夜叉。 "妈妈,"她对老太婆说,"怎么啦,你怎么才回来?""没什么,我的女儿,"老太婆回答说,"我没遇到什么坏事,恰恰相反,这位好心的先生帮我把东西背回来了哩。当我走累了,他还连我也一起背了上来。这段路对我们来说根本不算远,我们一路上非常高兴,还一直闹着玩儿呐。"终于,老太婆走了过来,从年轻人的背上把草捆取了下来,并接过他手腕上的篮子,非常和蔼地看着他说,"现在你坐到门口的长凳上去好好休息一下吧。你应该得到的那一份报酬,我是不会少你的。"然后她对牧鹅女说,"我的女儿,你进屋去,你不适合同一位年轻的先生单独待在一起。咱们不应该火上浇油,否则他会爱上你的。"伯爵听了哭笑不得,心想:"这样一个活宝,哪怕她再年轻三十岁,也打动不了我的心。"这时,只见那老太婆像抚摸自己的孩子一样抚摸着她的那群鹅,随后便同女儿一道进屋去了。 于是,少年便在野苹果树下的一条长凳上躺了下来。 山上的空气清新宜人,周围是一大片绿色的草地,草地上开满了樱草、野麝香和各色各样的花儿;一条清清的小溪从草地间流过,水面上波光鳞鳞;那些白白的鹅,有的在水中漫步,有的在水中嬉戏玩耍。 "这儿可真美啊!"少年说道,"可是我累得连眼皮都抬不起来了,我得先睡一会儿才行。但可千万别起风呀,因为风儿一定会把我这双软得像火绒似的腿给吹跑的。"
刚刚睡着不一会儿,那老太婆就走了过来把他摇醒说:"起来,你不能留在这儿。是的,我把你累坏了,可是你不还是活得好好的吗?我现在就把你应得的报酬给你。金银财宝你不需要 ,我要给你一件别的东西。 "说着,她便把一只用一整块绿宝石雕刻而成的精制的小匣子放到了他的手中。然后又接着说:"好好保管它,它会给你带来幸福的。 "伯爵一听自己可以走了,便高兴得跳了起来,这时他人也清醒了,精神也好了,于是谢了那个老太婆便头也不回地朝山下走去,身后传来鹅群阵阵欢快的叫声。
小伯爵在荒野里转了三天才找到出去的路。 这时,他来到一个陌生的地方,因为当地没有人认识他,人们便把他带到了王宫里。 来到王宫,只见国王和他的王后正端坐在高高的宝座上。 于是他单膝跪地,从口袋里把绿宝石小匣子掏了出来,呈送给王后。 只见那王后还没等打开小匣子就昏倒在地了,国王的侍卫于是便把少年抓了起来,要把他送进牢房。 这时王后睁开眼睛并命令侍卫把他给放了,然后她让所有的人都退下,因为她要和小伯爵单独谈谈。
众人退下之后,只见王后伤心地哭了起来:"我虽然有享受不尽的荣华富贵,可是那又有什么用呢?我的生活里充满了忧愁和痛苦。我本来有三个女儿,其中最小的那个女儿最美丽,大家都说她美得像个天仙:她的皮肤像雪一样白,她的面庞像花儿一样娇艳,她的满头金发像阳光一样灿烂;她哭泣的时候,从眼睛里流下来的眼泪是一颗颗晶莹美丽的珍珠和宝石。她十五岁那年,国王把三个女儿全都叫到他的面前,你绝对想像不到当她像初升的太阳一般光彩照人地走进来时,在场的那些大臣们有多惊异!这时,国王问她们说,孩子们,我不知道自己什么时候会离你们而去,所以我要在今天决定你们每一个人在我死后能够得到些什么。你们三个都很爱我,但其中最爱我的那个却应得到最好的东西。三个女儿都说自己最爱他。于是国王就问,'你们能告诉我,你们是怎样爱我的吗?这样,我就知道你们是不是真心爱我了。'于是大女儿说,'我爱父亲就像爱最甜的甜点心。'接着,二女儿说,'我爱父亲就像爱我最漂亮的衣服。'可是最小的女儿却沉默不语,国王便问她,'你呢,我最亲爱的孩子,你是怎样爱我的呢?''我不知道,'她回答说,'没有任何东西能与我对你的爱相比。'可国王却坚持要她说,于是她终于说道,'您知道,没有盐,再好的美味佳肴我也不喜欢。所以,我爱父亲就像爱盐一样。'国王听了,非常生气地说,'既然你像爱盐一样爱我,那我就用盐来回报你对我的爱好了。'就这样,他把自己的王国分给了两个大女儿,却让侍从将一袋盐捆在小女儿身上,并命令他们把她扔到荒芜人烟的大森林里去。我们全都替她求情,可是国王还是没有回心转意。"王后哭着继续说道:"当小女儿不得不离开我们的时候,她哭得真伤心啊!整条路上都洒满了她的珍珠眼泪。没过多久,国王因自己这么严厉地惩罚了小女儿而深感后悔,便派人到森林中去寻找那可怜的孩子,可是找遍了整个大森林还是没有见到她的踪影。后来我只要一想到她有可能被野兽吃掉了,我就会伤心得不能自已。有时我又安慰自己,认为她也许还活着,要么藏在哪个山洞里了,要么被什么好心人收养了。可是,当我看到你给我的绿宝石小匣子,看见上面镶嵌着一颗珍珠,且它的形状和从我女儿眼睛里掉出来的珍珠眼泪一模一样的时候,你说我有多激动啊!你一定要告诉我,你是如何得到这颗珍珠的。"于是小伯爵便告诉她自己是从一个住在大森林中的老太婆那儿得到的。 国王和王后听了之后,便决定去寻找那个老太婆,因为他们认为她一定知道小公主的下落。
却说那个老太婆此时正坐在家里的纺车边纺纱织布,此时天已经黑了下来,她脚边的炉子里燃着的一块木炭发出了微弱的亮光。 这时,从远处突然传来一阵嘎嘎嘎的声音,原来是她的鹅群从草地上回来了 ,不一会儿,她的女儿也回来了。 可是老太婆却没怎么搭理她,只是对她点头示了意。 于是女儿便坐到她的身边,从她手中接过纺锤,像个年轻的姑娘一般灵巧地纺起线来。 她们就这样默默地干了两个小时,谁都没说一句话。 这时,她们听到有什么东西在窗外叫着,还看到有两只眼睛在忽闪忽闪地往里瞅着。 原来那是一只老猫头鹰在咕咕咕地叫哩。 于是老太婆抬头看了看天,然后说:
"时间到了,女儿,去干你的事儿吧。"
于是,姑娘便走了出去。 她到底要去哪儿呢? 只见她穿过草地然后继续朝前走去,一直走进山谷,最后她来到了三棵老橡树旁的井边。 这时,圆圆的月亮已经悄悄地爬上了山顶,皎洁的月光照在山谷里,一切都是那么明亮,仿佛针儿掉在地上也能找到。 只见她取下脸上的面皮,把头低下在井边洗了起来。 洗完脸后,她又把那张面皮浸到水里,然后再在草地上铺平凉干。 可是你绝对想像不到这个月光下的女孩是什么样子! 只见她那头花白的假辫子掉了下来,一头金发像阳光一样披散在肩头,仿佛像一件外套似的盖住了她的整个身躯。 她的两只眼睛像夜空中的星星一样晶莹剔透,娇嫩的双颊恰似那盛开的花儿。
可是美丽的少女却十分忧伤,她坐到地上,伤心地哭了起来,泪珠一颗颗地落到披散的头发间。 她就这样坐了很久,突然 ,附近的树林里发出了一阵沙沙的声音,她像一头听到猎人枪声的小鹿似的从地上一跃而起。 这时,月亮被一团星云遮住了,一眨眼,那姑娘又重新套上了她的面皮和假发,像一盏被风吹灭了的灯一样骤然消逝在树林之中。
姑娘像一片白杨树叶似的全身颤慄着跑回了家。 那老太婆这时正站在门边,姑娘想把发生的事情告诉她,可是她却笑着说:"我已经全知道了。"老太婆把姑娘带进屋里,然后在火炉里再加上了一块木头,可是她却没有坐到纺车前去,而是拿来一把扫帚,开始打扫屋子。 "一切都要弄得干干净净的才行。"她对姑娘说道。 "可是,妈妈,"姑娘说,"你为什么这么晚才开始干呢?你怎么啦?""你知不知道现在是几点钟?"老太婆问道。 "还没到午夜,"姑娘回答说,"可是已经过了十一点了。""你不记得了吗?你就是三年前的今天到我这儿来的呀!"老太婆继续说道,"你在我这儿的时间已经够久的了,你不能再待在这儿了。"姑娘吃了一惊,问:"唉,亲爱的妈妈,你难道想赶我走吗?你叫我去哪儿呢?我既没有朋友,也没有了家,我能上哪儿去呢?凡是你叫我做的活儿我都做了,你也对我挺满意,别赶我走吧!"老太婆不愿告诉她真正的原因,只是说:"我不再待在这儿了,可我搬走的时候,要把这儿打扫得干干净净的,所以不要妨碍我干活,你也不用担心,你会找到住处的。而且我将要给你的报酬你也会很满意的。""可是请你告诉我,到底会发生什么事呢?"姑娘继续问道。 "我再对你说一遍,不要妨碍我干活。不要再问了,回你的房间去,把脸上的面皮取下来,再穿上你当初来我这儿时穿的那件丝绸衣服,然后呆在你自己的房间里,直到我叫你出来为止。"
却说国王和王后以及小伯爵一起出了王宫,准备到荒野上去找那个老太婆。 夜里,小伯爵在森林里掉了队,只好一个人继续朝前走。 第二天,他才找到了那条上山的路,便不停地朝前赶路,一直走到天黑才爬到一棵树上,准备在那儿过夜。 当月亮出来的时候,他发现了一个人影从山上走了下来,虽然这人的手里没有拿鞭子,可是他却一眼认出这个人就是那个牧鹅女。 "呀,"他差点失声叫了出来,"是她,我刚刚才从一个巫婆的魔掌中逃出来,莫非现在又要落入另一个巫婆的魔掌?"可是,当他看到牧鹅女走到井边取下面皮,一头金色的长发披散在肩上的时候,他大吃了一惊,因为他一生也没见过像她那么美丽的女孩。 他大气都不敢出,却竭力伸长脖子,目不转睛地盯着这个美丽的姑娘。 也许是因为他的身体太往前倾,或是别的什么原因,'喀嚓'一声,一根树枝突然断了下来。 就在这时,只见姑娘飞快地套上面皮和假发,像小鹿似的跳了起来,在月亮被乌云遮住的一刹那,姑娘就在他的眼皮底下消失了。
她刚逃走,他便从树上飞快地跳了下来,紧跟在她身后。 没多久,他便看见夜色中有两个人影穿过草地,原来那是国王和王后。 他们远远地看见了老太婆屋里的亮光 ,便朝着这边走了过来。 这时,伯爵上前把他在井边见到的怪事告诉了他们,他们很快就确认那一定是他们失踪多年的女儿。 于是他们就兴高采烈地朝前走,很快便到了那个有亮光的小屋前。 只见那些鹅蹲成一圈,脑袋全都插进它们的翅膀里在睡觉哩。 他们三人朝窗户里看去,只见那老太婆一个人正坐在屋里纺线,又点了点头,却没有回头看。 屋子里打扫得干干净净,仿佛这儿住的全都是些脚上不会粘上灰尘的小雾人似的。 他们看了好一会儿,却没看见那个姑娘。 于是他们鼓足勇气,轻轻地敲了敲窗户。 这时,那个好像是一直在等着他们的老太婆站了起来,非常和蔼地说:"只管进来好了,我早就知道你们来了。"于是,他们走了进去,那老太婆又说:"要是你们三年前不把自己善良可爱的孩子赶出家门,那今天也不用走这么远的路了。只是她在这儿对她也没什么坏处,因为三年来,她只管放鹅,因此她那小小的心灵并没受到什么创伤,倒是你们却一直生活在焦虑不安之中,得到了应有的惩罚。"说完,她便走到另一扇门前,大声说:"出来吧,我的女儿。"这时,门儿打开了,从里面走出来一位身着袍子的美丽姑娘。 只见她一头金发披散在肩头,两只眼睛扑闪扑闪的,恰似一位下凡的仙女。
她朝着自己的父母走去,搂住他们不停地亲吻着,大家全都高兴得哭了起来。 这时,姑娘看见了站在他们身旁的这位年轻的伯爵,她的脸儿就像原野上那羞答答地绽开着的玫瑰。 这时,国王说:"亲爱的孩子,我的王国已经给了你的两个姐姐,我该拿什么送给你呢?""她什么都不需要,"老太婆说道,"我要把她为你们流的眼泪还给她,那全是一颗颗比从海里采撷出来的珍珠还要美、比你的整个王国还更珍贵的宝贝。还有,我要把这间小屋留给她,作为她在这儿放鹅的报酬。"话音刚落,那个老太婆便在他们面前消失了。 这时,他们听见四周的墙壁正在嘎嘎作,转头一看,原来这间小屋已变成了一座华丽的宫殿,御膳桌也已摆好,还有许多仆人正在忙着上菜哩!
故事到这儿还没完,可是给我讲这个故事的祖母已经记不清楚后面的情节了。 可我总认为,美丽的公主一定和伯爵结了婚,他们一定住在那座宫殿里,过着美满幸福的生活,一直到老。 而当初在小屋前饲养的那群小白鹅,是否是那些被老太太收养的少女--她们现在有没有恢复人形,并留在年轻的王后身边当侍女,我都不清楚,可是我想一定是这样的。 不过有一点是确信无疑的,那就是那个老太太不是人们所说的老巫婆,而是一位好心肠的女术士,并且让公主一生下来,哭出来的就不是眼泪,而是一颗颗珍珠的人,也多半是这位老太太。