Iepurele si ariciul


De haas en de egel


Intr-o zi frumoasa de toamna, se intalni iepurele si ariciul. De cum vazu iepurele, ariciul se grabi spre el sa-i dea buna dimineata.
Iepurele ingamfat, se uita de sus la arici si-l intreba:
- Tu ce alergi de zor asa de dimineata?
- Ma plimb – raspunse politicos ariciul.
- Te plimbi? – zise razand iepurele. Daca nu ma insel ti-ai putea folosi picioarele pentru lucruri mai importante decat plimbarea.
Ingamfarea iepurelui il jigni pe arici. Nu ajunge ca s-a nascut cu picioare strambe, dar iepurele mai si glumeste pe seama lui.
- Stii ceva – spuse ariciul – hai sa ne luam la intrecere! Pun pariu ca te intrec, daca alergam!
- Esti tare glumet – spuse iepurele. Cum vrei sa ma intreci cand ai picioarele asa strambe? Dar fie, daca asta vrei. Pe ce punem pariu?
- Pe un ban de aur si o sticla de tuica – zise ariciul.
Iepurele se uita batos la arici, iti rasuci mustata. Dupa care intinse laba catre arici si spuse:
- Bine, fie, sa ne intrecem!
- Ei, pai nu-i asa de urgent! Cine a mai vazut asa ceva, sa ma iau la intrecere cu stomacul gol. Mai intai merg acasa sa mananc ceva, si ne intalnim peste jumatate de ora.
Iepurele nu spuse nimic, asa ca, ariciul o lua spre casa.
De cum ajunse acasa, striga:
- Femeie, unde esti? Vino degraba, mergem impreuna pe camp!
- La ce treaba? – intreba femeia arici.
- Am pus pariu cu iepurele ca-l intrec la fuga!
- Vai de capul tau, nenorocitule, cum sa-l intreci tu pe iepure? Ti-ai pierdut mintile;
- Lasa asta pe seama mea. Hai, fuguta, vino cu mine.
Cum mergeau ei pe camp, ariciul asa grai:
- Vezi aratura asta?
- O vad – zise nevasta ariciului.
- Acolo vom alerga cu iepurele. Eu alerg intr-o brazda, iepurele alearga in cealalta brazda. Tu n-ai alta treaba, decat sa stai aici, la capatul brazdei, iar cand iepurele ajunge aici, tu sa zici: Eu am ajuns deja!
Femeia dadu din cap ca a inteles, si porni spre capatul araturii.
Ajunse si iepurele:
- Incepem?
- Incepem! zise ariciul.
Iepurele numara:
- Unu, doi, trei si!
Iepurele porni in goana, ariciul abia iti ridica picioarele. Dupa cativa pasi, se piti in brazda si nici nu mai misca.
Iepurele ajunse la capatul brazdei, dar femeia arici ridica, capul din brazda si spuse: Eu am ajuns deja. Iepurele ramase mut de uimire, nu-i venea sa creada ca ariciul a ajuns inaintea lui. Nici nu banuia ca ariciul il pacali, stiut fiind ca ariciul nu se deosebeste de femeia arici cu nimic.
- Nu-mi vine sa cred – zise iepurele. Sa alergam inca o data!
Si fara sa astepte raspunsul o lua la fuga spre celalalt capat al araturii. Acolo insa il astepta ariciul. Cand ajunse, ariciul il intampina din nou.
- Inca o data! - striga iepurele, si o lua iar la goana.
- Din partea mea, putem alerga de cate ori vrei – spuse ariciul.
Iepurele alerga cat il tineau picioarele, de vreo saptezeci de ori, dar de fiecare data ariciul era acolo inaintea lui. Cand a simtit ca nu-l mai tin picioarele, se dadu batut. Nu intelegea cum e posibil, dar asta e. Ii dadu ariciului banul de aur si sticla cu tuica, dupa care se prabusi la marginea araturii.
Ariciul lua ce castigase, merse la capatul araturii isi lua femeia, dupa care mersera linistiti acasa. Baura cate un pahar de tuica, si traira linistiti, dar dupa aceasta intamplare, nici un iepure nu mai face glume pe seama picioarelor scurte ale aricilor.
Dit is een geschiedenis die je vertelt als een leugen, jongens, maar het is toch waar; want mijn grootvader, van wie ik ze heb, die zei altijd wanneer hij ze me liet horen, erbij: "Waar moet het toch zijn, m'n jongen, want anders zou ik je het toch niet vertellen." Maar het is zó gebeurd:
Het was op een zondagmorgen in de nazomer, juist toen de boekweit bloeide. De zon was heerlijk opgegaan, de morgenwind ging over de stoppelvelden, de leeuweriken stegen in de lucht, de bijen gonsden om de boekweit, en de mensen gingen in hun zondagse kleren naar de kerk, en alle schepselen waren tevreden en de egel ook.
De egel stond voor z'n deur, z'n armen over elkaar, hij keek naar de morgenwind en neuriede zo een liedje voor zich heen, zo goed en zo kwaad als nu eenmaal op een zondagmorgen een egel zingen kan. Terwijl hij nu zo heel zachtjes voor zich heen aan 't neuriën was, viel het hem opeens in, dat hij ondertussen wel, terwijl z'n vrouw de kinderen waste en aankleedde, 'n beetje in 't land kon gaan kuieren, om eens te gaan kijken hoe zijn koolraap er bij stonden. Zijn koolraap stond namelijk heel dicht bij zijn hol, en hij was altijd gewend daar met de hele familie van te eten en daarom sprak hij altijd van zijn mangelwortelen. Zo gezegd, zo gedaan. Het stekelvarken trok de huisdeur achter zich dicht en ging de weg naar de akker in. Hij was nog niet ver van huis, en wou juist langs de meidoornstruiken, die opzij van de akker stonden, z'n draai nemen naar de mangelwortelen, toen hij de haas tegenkwam die met soortgelijke bedrijfszorgen was uitgegaan, namelijk om eens te kijken hoe zijn kool er bij stond. Toen de egel de haas in 't vizier kreeg, boog hij zich bij wijze van een vriendelijk goedemorgen. Maar de haas, die op zijn manier een deftige meneer was, en bovendien gruwelijk trots, antwoordde niets op de groet van de egel, maar hij zei tegen hem, en hij keek verschrikkelijk spottend: "Wat doe jij hier op zo'n morgen in 't veld rond te lopen?" - "Ik was gaan wandelen," zei de egel. "Gaan wandelen?" lachte de haas, "ik vind dat jij je benen ook wel eens voor betere dingen kon gebruiken." Dit antwoord beviel het stekelvarken helemaal niet, want: alles kon hij verdragen, maar van z'n benen moesten ze niks zeggen, want die waren van nature scheef. "Dacht je soms," zei de egel tegen de haas, "dat jij met je benen meer kon uitrichten, dan ik?" - "Dat denk ik zeker," zei de haas. "Dat zouden we dan eerst moeten proberen," zei de egel. "Ik wed, dat als wij om 't hardst lopen, ik jou voorbijloop." - "Och jij, met je scheve poten, het is al te belachelijk; maar ik vind het best hoor, als jij daar zo'n uitzonderlijke zin in hebt. Waar zullen we om lopen?" - "Een gouden dukaat en 'n fles brandewijn," zegt de egel. "Aangenomen," spreekt de haas, "ik sla toe, dan kan 't meteen beginnen." - "Nou zo'n haast heeft dat niet," zegt de egel, "ik ben nog helemaal nuchter, ik moet thuis eerst nog wat ontbijten, over 'n half uurtje ben ik er weer."
En daarmee liep de egel weg, want de haas vond het best. Onderweg dacht de egel bij zichzelf: "De haas vertrouwt op z'n lange benen, maar ik zal 'm wel krijgen. Hij doet wel erg voornaam, maar eigenlijk is hij dom, en hij zal 't gelag betalen!" En als de egel thuis komt, zegt hij tegen z'n vrouw. "Vrouw," zegt hij, "kleed je dadelijk aan, je moet met mij naar 't land." - "Wat is er dan?" zegt de vrouw. "Ik heb een weddenschap met de haas, om 'n gouden dukaat en 'n fles brandewijn, ik zal met 'm lopen om 't hardst, en jij moet erbij zijn." - "Maar man!" en de egel z'n vrouw begon al te huilen, "ben je dan niet goed wijs? Heb je je verstand helemaal verloren? Hoe kan je nou met de haas om 't hardst lopen?" - "Wijf," zei de egel, "hou je snater. Praat jij niet mee in mannenkwesties. Mars, kleed je aan, en ga mee." Wat zou de egel z'n vrouw nu nog doen? Ze moest wel mee, of ze nu wilde of niet. Toen ze nu met mekaar op weg waren, sprak de egel tegen z'n vrouw: "Nu moet je oppassen en goed luisteren. Zie je die lange akker? Daar gaan we de wedloop houden. De haas loopt namelijk in de ene voor, en ik in de andere. We beginnen van boven. Nu heb jij niets anders te doen, dan datje beneden aan in de voor gaat zitten, en als de haas van de andere kant aankomt, dan roep je: "Ik ben er al."
Intussen waren ze bij het land gekomen. De egel wees aan z'n vrouw haar plaats en liep de akker op. Toen hij bovenaan was, stond de haas er al. "Kan het er op los gaan?" zegt de haas. "Jawel," zegt de egel. "Vooruit dan maar!" En daarmee ging ieder in z'n voor zitten, De haas telde: "Eene, tweeje, drie!" en voort ging het, als een stormwind langs de akker naar beneden. De egel deed net drie passen, dan dook hij ineen in de voor en bleef stil zitten. Toen nu de haas in volle ren onder aan de akker was gekomen, riep de egel z'n vrouw hem toe: "Ik ben er al!" De haas stond stil en was een klein beetje verbaasd; want hij dacht natuurlijk dat het de egel zelf was, die dat riep, want je weet, de egel z'n vrouw ziet er precies zo uit als haar man.
Maar de haas dacht: "Dat gaat niet eerlijk toe." En hij riep: "Nog eens lopen. Omgekeerd!" En voort joeg hij weer als een stormwind, zodat de oren hem om z'n kop vlogen. Maar de egel z'n vrouw bleef rustig waar ze was. Toen nu de haas boven aankwam, riep de egel hem tegemoet. "Ik ben er al." Maar de haas, helemaal buiten zichzelf van boosheid, riep: "Nog eens gelopen! Omgekeerd!" - "'t Kan mij niet schelen," zei de egel, "om mijn part zo vaak als je maar wilt." Zo liep de haas nog drie en zeventig maal, en de egel hield het al door maar tegen hem vol. Elke keer dat de haas onderaan of bovenaan kwam, zeiden de egel of zijn vrouw: "Ik ben er al!"
Maar de vierenzeventigste maal kwam de haas niet meer aan het eind. Midden op het land stortte hij neer, het bloed vloog hem uit z'n keel, en hij bleef op de plaats dood. De egel echter nam z'n gewonnen gouden dukaat, en z'n fles brandewijn, riep z'n vrouw van de voor weg, en samen gingen ze tevreden naar huis en als hij niet gestorven is, dan leeft hij nog. Zo is het gebeurd dat op de Boksmeerse hei de egel de haas heeft doodgelopen en sinds die tijd is het geen enkele haas meer ingevallen, om met een Boksmeerse egel om 't hardst te lopen.
Maar de wijze les van deze historie is, dat niemand, al vindt hij zichzelf nog zo voornaam, zich moet laten verleiden, te spotten over iemand die niet zo deftig is, al is 't ook maar een egel. En ten tweede, dat het verstandig is als je uit vrijen gaat om een vrouw te nemen van je eigen stand, die er precies zo uitziet als jezelf. Wie dus een egel is, moet zorgen dat z'n vrouw ook een egel is, enzovoort!