De boer en de duivel


百姓と悪魔


Er was eens een verstandig, slim boertje; van zijn streken zou veel te vertellen zijn, maar het mooiste verhaal is toch dit, hoe hij de duivel eens te pakken had en hem voor de gek heeft gehouden.
Eens op een dag was het boertje aan het werk geweest op de akker en hij maakte zich juist klaar om weer naar huis te gaan, toen de schemering al gevallen was. Daar zag hij ineens middenop zijn land een hoop gloeiende kolen, en toen hij er vol verbazing naar ging kijken, toen zat er boven op die gloed een klein zwart duiveltje.
"Zit jij soms op je schat?" zei het boertje. "Jawel," antwoordde het duiveltje, "op een schat waar meer goud en zilver inzit, dan jij van je levensdagen gezien hebt." - "Die schat ligt op mijn land en is dus van mij," zei het boertje. "Zeker, hij is van jou," antwoordde de duivel, "als je me twee jaar lang de helft geeft van de opbrengst van je akker: geld heb ik genoeg, maar mijn verlangen gaat uit naar de vruchten der aarde."
Het boertje ging er op in. "Maar om te voorkomen, dat er ruzie komt bij het verdelen," zei hij, "krijg jij, wat boven de grond is, en ik, wat er onder is." Dat vond de duivel best, maar 't slimme boertje had rapen gezaaid.
Toen de oogsttijd kwam, verscheen de duivel om zijn aandeel te halen, maar wat z'n deel was, was niets dan gele verwelkte blaren, en het boertje, in z'n schik, groef z'n rapen op. "Nu ben je in 't voordeel geweest," zei de duivel, "maar dat gebeurt geen tweede keer. Nu is jouw aandeel, wat boven de grond is, en het mijne, wat eronder is." - "Ook al goed!" antwoordde het boertje.
En toen het zaaitijd was, toen zaaide het boertje geen rapen, maar tarwe. Het koren rijpte, het boertje ging naar de akker en sneed de volle halmen tot de grond af. Toen de duivel kwam, vond hij niets dan de stoppels, en hij ging woedend door een rotsspleet omlaag. "Zo moet je vossen beetnemen," zei het boertje en hij ging z'n schat halen.
昔、先見の明があり抜け目のないお百姓がいました。その人のいたずらはたくさん人の話になっていますが、一番の話しは、悪魔を手玉にとりばかにした話です。お百姓はある日畑で働いていました。夕闇が広がりだし、家へ帰る支度をしていると、畑の真ん中に燃えている炭の山が見えました。びっくりして、それに近づいていくと、小さな黒い悪魔が燃えている炭の上に座っていました。「あんたは宝の上に座っているのか?」とお百姓は言いました。「そうだよ。実は」と悪魔は答えました。「お前が生まれてこのかた見たこともないほどたくさんの金銀のある宝物の上さ。」「その宝物はわしの畑にあるんだから、わしのものだ。」とお百姓は言いました。「お前のものにしていいよ。」と悪魔は答えました。「もしお前が二年間お前の畑でできるものの何でも半分おれにくれるなら。おれには金はたくさんある。だが、おれは土の実りが欲しいのさ。」お百姓はその取引を承知しました。「だけど、分け方にケンカが起きないように、地面の上にあるものは全部あんたのもので、土の下のはおいらのものにしよう。」とお百姓は言いました。悪魔はこの取り決めに全く満足でした。しかし、ずる賢いお百姓はかぶを播いていたのです。
さて収穫の時期になると、悪魔が現れて、自分の作物を持っていこうとしましたが、黄色くしなびた葉っぱの他は何もありませんでした。片や、お百姓は、喜び勇んでかぶを掘り上げていました。「お前は一度はうまくやってのけたな。」と悪魔は言いました。「だが、次はこうはいかないぞ。地面の上に育つものはお前ので、下のはおれのものにしよう。」「いいとも。」とお百姓は答えました。しかし、播く時期になると、お百姓はまたかぶを播かないで、小麦を播きました。穀物が熟し、お百姓は畑へ行って、根元から茎を全部刈り取りました。悪魔は来てみると切り株しかなかったので、かんかんに怒って、岩の割れ目に去っていきました。「こうやって悪魔をだますもんさ。」とお百姓は言い、宝物をとっていきました。