De oude Rinkrank


Oll Rinkrank


Er is eens een koning geweest en die heeft een dochter gehad; en hij heeft een glazen berg laten maken en hij zei: wie daar overheen kon lopen zonder te vallen, die zou z'n dochter tot vrouw hebben. En nu was er iemand en die vond de koningsdochter zo aardig, en hij vroeg aan de koning of hij z'n dochter mocht hebben? "Ja," zegt de koning, "als je over die berg daar kan lopen, zonder te vallen, dan zal je haar hebben." Nu zei de prinses, ze zou dan samen met hem eroverheen lopen, en ze zou 'm vasthouden als hij zou vallen. En toen liepen ze er met elkaar overheen, en als ze er middenop zijn, glijdt de prinses uit, en ze valt, en de glazen berg gaat open, en ze schiet helemaal naar binnen, en de bruidegom kon niet eens zien waar ze erin gekomen is, want de berg ging meteen weer dicht. En hij aan 't jammeren en aan het schreien, en de koning had ook zo'n verdriet, en hij liet de berg op die plek wegbreken, en hij dacht dat hij haar er wel weer uit zou krijgen, maar hij kon de plaats niet vinden, waar ze er doorheen is gevallen. Intussen is de prinses heel erg diep in de grond gekomen in een groot hol. Toen kwam daar een oude kerel haar tegemoet, zo één met een hele lange, grijze baard, en die zei als ze hem dienen wou en alles doen wat hij beveelt, dan kon ze wel blijven leven en anders zal hij haar doden. Toen deed ze alles, wat hij haar zei. 's Morgens pakte hij een ladder uit de schuur en legde die tegen de berg en klom daarmee de berg uit, en dan haalt hij de ladder achter zich omhoog. En dan moet zij z'n eten koken en z'n bed opmaken en al het werk doen, en dan, als hij dan weer thuis komt, dan brengt hij altijd een hoop goud en zilver mee. Toen ze nu heel wat jaren bij hem geweest was en helemaal oud geworden was, toen noemde hij haar Vrouw Mansrot, en zij moest hem ouwe Rinkrank noemen. En hij was weer eens uit, en toen maakte ze z'n bed op en waste z'n schotels, en toen maakte ze de deuren en de vensters allemaal dicht, en dan is er ook een schuif geweest en daar scheen het licht binnen, en dat liet ze open. Toen de ouwe Rinkrank terugkwam, toen klopte hij aan de deur en riep: "Vrouw Mansrot, doe de deur open." - "Nee," zegt ze, "ik doe voor jou, Ouwe Rinkrank, de deur niet open." Dan zegt hij:
"Hier sta ik, arme Rinkrank,
Met mijn zeventien benen lank,
Op mijn ene vergulde voet,
Vrouw Mansrot, was me de vaat."
"Ik heb de vaat al gewassen," zegt ze. Toen zei hij weer:
"Hier sta ik, arme Rinkrank,
Op mijn zeventien benen lank,
Op mijn ene vergulde voet,
Vrouw Mansrot, maak m'n bed op."
"Ik heb je bed al opgemaakt," zegt ze. Toen zei hij weer:
"Hier sta ik, arme Rinkrank,
Op mijn zeventien benen lank,
Op mijn ene vergulde voet,
Vrouw Mansrot, doe open!"
Toen liep hij helemaal rond het huis en zag, dat daar een klein luik open stond, en toen dacht hij: "Je moest toch eens naar binnen kijken wat ze nu uitvoert, en waarom ze de deur niet open wil doen." Toen wou hij erdoor gluren, maar hij kon er z'n hoofd niet doorkrijgen om z'n lange baard. Toen stak hij er zijn baard eerst in, door het luik, en toen hij hem daar doorheen had, toen ging Vrouw Mansrot er meteen het luik voor doen, want ze had er een touw aangemaakt om het dicht te trekken. En zo bleef de baard vast zitten. Daar begon hij zo vreselijk te schreeuwen, dat het hem zo'n pijn deed, en hij smeekte haar, hem weer los te laten. Toen zei ze: "Niet eerder dan dat hij de ladder daar zet, waar hij mee de berg in- en uitkomt." En of hij nu wil of niet, hij moet wel zeggen waar de ladder is. Dan bindt ze een heel lang touw aan de schuif en toen zette ze de ladder neer en steeg omhoog, de berg uit, en pas toen ze boven was, trok ze de schuif open. Toen ging ze naar haar vader toe en vertelde hem, hoe dat allemaal gegaan was. Toen was de koning toch zo blij – en haar bruidegom was er ook nog, en toen gingen ze de berg opgraven, en ze vonden de oude Rinkrank met al zijn goud en zilver. En toen liet de koning de oude Rinkrank doodmaken, en hij nam al zijn zilver en zijn goud. En toen kreeg de prinses haar bruidegom nog tot man, en ze leefde tevreden en blij en heerlijk en in vreugde.
Es war einmal ein König, und der hatte eine Tochter; der hatte er einen gläsernem Berg machen lassen und hatte gesagt: Wer darüber laufen könne, ohne zu fallen, der sollte seine Tochter zur Frau haben. Nun war da auch einer, der mochte die Königstochter von Herzen gern leiden. Der fragte den König, ob er seine Tochter nicht haben könnte? "Ja," sagte der König; wenn er über den Berg laufen könnte, ohne zu fallen, dann könnte er sie haben. Da sagte die Königstochter, sie wollte mit ihm hinüberlaufen und ihn halten, wenn er fallen sollte. Da lief sie nun mit ihm hinüber; wie sie aber mitten drauf waren, glitt die Königstochter aus und fiel, und der Glasberg öffnete sich, und sie stürzte da hinein, und der Bräutigam konnte nicht sehen, wo sie geblieben war; denn der Berg hatte sich gleich wieder geschlossen. Da jammerte und weinte er so sehr; und der König war auch so sehr traurig und ließ den Berg wieder wegbrechen und meinte, er könnte sie wieder herauskriegen; aber sie konnten die Stelle nicht finden, wo sie hinuntergefallen war.
Unterdessen war die Königstochter ganz tief auf den Grund in eine große Höhle gekommen. Da kam ihr so ein alter Kerl mit einem ganz langen grauen Bart entgegen; und er sagte, wenn sie seine Magd werden wollte und alles täte, was er ihr befehle, dann sollte sie am Leben bleiben; sonst würde er sie umbringen. Da tat sie alles, was er ihr sagte. Am Morgen nahm er seine Leiter aus der Tasche, legte sie an den Berg und stieg damit aus dem Berg heraus; und dann zog er die Leiter oben zu sich herauf. Und dann mußte sie sein Essen kochen und sein Bett machen und alle Arbeit tun; und dann, wenn er wieder nach Hause kam, brachte er immer einen Haufen Gold und Silber mit.
Als sie viel Jahre bei ihm gewesen und ganz alt geworden war, da nannte er sie 'Frau Mansrot', und sie mußte ihn 'Oll Rinkrank' nennen. Als er wieder einmal hinaus war, da machte sie ihm sein Bett und wusch seine Schüsseln. Und dann machte sie die Türen und Fenster alle dicht zu, und da war nur ein Schiebefenster, wo Licht hineinschien; das ließ sie offen. Als der alte Rinkrank nun wiederkam, da klopfte er an die Tür und rief: "Fro Mansrot, mach mir die Türe auf!"
"Nein," sagte sie, "ich tu' dir, oll Rinkrank, die Türe nicht auf." Da sagte er:
"Hir sta ik arme Rinkrank
up min söventein Benen lank,
up min en vergüllen Vot (vergoldeten Fuß),
Fro Mansrot, wask mi d'Schöttels!"
"Ich habe deine Schüsseln schon gewaschen!" sagte sie. Da sagte er wieder:
"Hir sta ik arme Rinkrank
up min söventein Benen lank,
up min en vergüllen Vot,
Fro Mansrot, mak mi't Bedd!"
"Ich habe dein Bett schon gemacht," sagte sie. Da sagte er wieder:
"Hir sta ik arme Rinkrank
up min söventein Benen lank,
up min en vergüllen Vot,
Fro Mansrot, do mi d'Dör apen!"
Da lief er rund um sein Haus und sah, daß die kleine Luke offen war; da dachte er: "Du mußt doch einmal nachgucken, was sie da wohl macht und warum sie die Tür nicht aufmachen will." Da will er nun durch die Luke hindurchgucken und kann den Kopf nicht durchkriegen wegen seinem langen Bart. Da steckt er seinen Bart erst durch die Luke, und als er ihn da hindurch gesteckt hatte, da kam die Frau Mannsrot herbei und zog die Luke grade mit einem Band zu, das sie daran gebunden hatte, und so blieb der Bart fest darin sitzen. Da fing er jämmerlich an zu schreien, das täte ihm so weh. Und da bat er sie, sie möchte ihn doch wieder loslassen. Da sagte sie: Eher nicht, als bis er ihr die Leiter gäbe, mit der er zum Berg heraussteige. Da mochte er nun wollen oder nicht, er mußte ihr sagen, wo die Leiter wäre. Da band sie ein ganz langes Band an das Schiebefenster, und dann legte sie die Leiter an und stieg aus dem Berg heraus; und wie sie oben ist, da zieht sie das Schiebefenster auf. Dann ging sie zu ihrem Vater und erzählte ihm, wie es ihr ergangen war. Da freute sich der König sehr, und ihr Bräutigam lebte auch noch. Und nun gingen sie hin und gruben den Berg auf und fanden den alten Rinkrank mit all seinem Gold und Silber darin. Da ließ der König den alten Rinkrank totmachen, und sein Gold und Silber nahm er mit sich, fort. Die Königstochter aber kriegte noch den früheren Bräutigam zum Mann, und sie lebten vergnügt und herrlich und in Freuden.