三根绿枝


De drie groene twijgen


从前有个隐士,居住在山脚下的一片森林里,成天在祈祷和行善中度时光。 为了敬奉上帝,每天晚上他都要扛两担水上山。 山上风紧,非常缺水,即使是那些怕人的野鸟也会在空中盘旋,用它们那锐利的眼睛来寻找饮料,众动物和植物由此而得到了滋补和浇灌。 由于这隐士是那样的虔诚,上帝的一个天使现身了,每天跟这隐士上山去,数着他的步子,等他完工后,天使便给他东西吃,好像那旧时的预言家按上帝的旨意由乌鸦来供食一样。 这隐士始终是那样的虔诚,最后他年老了。 一次他远远地瞧见了一个可怜的罪犯被带上绞架,只听他喃喃自语道:"那人是罪有应得!"就在那天晚上,当他担水上山时,经常伴随他的天使不见了,后来也没给他送来食物。 他害怕了,连忙反省自己,心想自己准是犯了罪,触奴了上帝,但左思右想都不知道那儿犯了罪。 于是他不吃不喝,躺在地上,日夜祈祷。 一天,他又在森林里悲痛地哭泣,他听到了一只小鸟在尽情的歌唱,声音是那样的甜美,他的心情顿时更加忧伤了,说:"瞧你唱得多高兴,上帝没有生你的气,唉!你要是能告诉我我怎么得罪了他,我也好赎罪,那样我的心才会快活起来。"只听鸟儿发话了,"你做了不义之事,你诅咒了一个被带上绞架的罪犯,因此上帝动怒了,只有他才有裁判权啊!不过只要你悔罪改过,上帝会饶恕你的。"这时天使又出现在他身边,手拿一根干树枝,说:"你应该带着这根树枝,直到上面发出三颗绿色的新芽来;不过晚上睡觉时,你得把它放在枕头下。你还得挨家挨户地去讨你的面包,不能在同一所屋子里留宿超过一夜。这就是上帝对你的惩罚。"
隐士接过了树枝,回到了他久别的尘世。 他吃的喝的只是人家门口得到的施舍。 但是许多人家都不理他的乞讨,有些人家干脆不开门,因而他有时连一点面包也得不到。 有一天,他又挨家挨户去乞讨,可从早到晚没有一家给过他东西,没有一户愿意留他过夜,最后他走进了一片森林,发现了一个人造的洞,洞内正坐着个老婆婆。 于是他说:"好心的老婆婆,让我在您家住一晚吧!"只听老人回答:"不行,既使我愿意我也不敢,我有三个儿子,他们又野蛮又狠毒,他们现在出去抢劫去了,等他们回来发现你在这儿,我们俩就完了。"隐士说:"让我留下来吧!他们不致于害你和我的。"老婆婆菩萨心肠,被他说动了心。 进去后隐士就在楼梯下躺下了,头下枕着这树枝。 老人见此情形就问他原因,他告诉了她自己为悔罪得带着这根树枝四处流浪,晚上还要拿它做枕头,并说曾见到一个可怜的罪犯被带上绞架,自己却说他是罪有应得,于是触怒了上帝。 老人听完就哭了起来,只听她说:"如果上帝仅为说错一句话就惩罚你,那我那些儿子在接受上帝审判时,又该是什么下场呢?"
半夜了,强盗大吵大嚷着回家了。 他们点上了火,洞内立刻明亮了,他们正巧发现楼梯下躺着个人,便勃然大怒,冲着他们的母亲嚷嚷:"这家伙是谁?我们不是禁止收留任何人吗?"只听母亲说:"别动他,他是个可怜的人,正在赎他的罪呢!"强盗们齐声问:"他干了什么啦?""老家伙,"他们吼道,"给我们讲讲你的罪过。"于是老人爬了起来,原原本本告诉了他们自己怎样因一句话而触怒了上帝,现在他又得怎样来悔罪。 他的这番话可把强盗们深深地打动了,他们对自己干过的一切感到了害怕,开始仔细反省,诚心悔悟,决心改过。 隐士使这三个人悔悟后,又回到楼梯下躺下了。 第二天早上,他们发现他已经死了,就在他头下枕着的干枝上,高高地长出了三根绿色的嫩枝。 原来上帝又发了慈悲,把他收上了天堂。
Er was eens een kluizenaar; hij leefde diep in een bos aan de voet van een berg en bracht zijn tijd door met gebed en goede werken, en elke avond droeg hij tot Gods eer nog enige emmers water de berg op. Menig dier werd ermee gedrenkt en menige plant verkwikt; want boven op de bergen waait er altijd een harde wind, die lucht en aarde uitdroogt en wilde vogels, die schuw zijn voor mensen, vliegen dan hoog in kringen en kijken met hun scherpe ogen naar water. En omdat die kluizenaar zo vroom was, ging er een engel van God, zichtbaar voor zijn ogen, met hem de berg op, telde zijn passen, en bracht hem, als het werk was afgelopen, zijn eten, zoals ook eens aan een profeet op Gods bevel door de raven eten werd gebracht.
Toen de kluizenaar in zijn vroomheid al heel oud geworden was, gebeurde het, dat hij eens uit de verte zag, hoe een arme zondaar naar de galg werd gebracht. Hij zei zo voor zich heen:
"Die heeft zijn verdiende loon."
Toen hij die avond het water de berg opdroeg, verscheen de engel niet, die anders met hem meeging, en hij bracht hem ook geen eten. Toen schrok hij, en hij onderzocht zijn hart en dacht erover na waarmee hij wel kon hebben gezondigd, omdat God zo boos was, en hij wist het niet. Hij at niet en hij dronk niet, hij wierp zich op de grond en bad dag en nacht.
En eens op een dag toen hij in het bos was en erg huilde, hoorde hij een vogeltje zingen, het zong mooi en heerlijk, en toen werd hij nog bedroefder en zei: "Wat zingt die mooi! Op hem is God niet boos; ach als dat vogeltje mij zeggen kon, waarmee ik God beledigd heb - zodat ik boete zou kunnen doen en ik weer vrolijk werd in mijn hart!"
Toen begon het vogeltje te spreken en zei: "Je hebt onrecht gedaan, want je hebt een arme zondaar verwenst die naar de galg werd gebracht, daarom is de Heer boos, want hij is het alleen, die recht spreekt. Maar wanneer je boete wilt doen en spijt hebt van je zonden, dan zal hij je vergiffenis schenken." Toen stond de engel naast hem en hij had een dorre tak in de hand en sprak: "Deze dorre tak moet je zo lang dragen, tot er drie groene takken uit komen spruiten, maar 's nachts, als je wilt slapen, moet je hem onder je hoofd leggen. Je brood moet je aan de deuren gaan bedelen en je mag niet langer dan één nacht in hetzelfde huis blijven. Dat is de straf, die God je oplegt."
Nu nam de kluizenaar het stuk hout en ging terug naar de wereld, die hij in zo lange tijd niet had gezien. Hij at niet en hij dronk niet, dan alleen wat hem aan de deur werd gegeven. Maar vaak werd zijn bedelen niet beantwoord, en veel deuren bleven gesloten, zodat hij vaak dagen lang geen kruimel brood kreeg.
Eens was hij van de ochtend tot de avond op pad en niemand had hem iets gegeven, niemand wou hem onderdak geven voor de nacht, en toen ging hij naar het bos en vond eindelijk een hol met een aangebouwd huisje ervoor en daar zat een oude vrouw in. Hij zei: "Goede vrouw, wilt u mij deze nacht in uw huis herbergen?" Maar ze antwoordde: "Nee, dat mag ik niet, al zou ik het graag doen. Maar ik heb drie zoons; ze zijn lastig en kwaad en als ze van hun rooftocht thuiskomen en ze vinden u, dan zouden ze ons beiden doden."
Toen zei de kluizenaar: "Laat mij gerust blijven, u en mij zullen ze niets doen," en de vrouw kreeg medelijden en liet zich ompraten. Toen ging de man onder de trap liggen met het stuk hout onder zijn hoofd. Toen de oude vrouw dat zag, vroeg ze naar de oorzaak, en toen vertelde hij haar, dat hij het als boetedoening bij zich droeg en 's nachts als hoofdkussen gebruikte. Hij had de Here God beledigd, want toen hij een arme zondaar na zijn veroordeling aan de galg had gezien, had hij gezegd: die krijgt zijn verdiende loon.
Toen begon de vrouw te schreien en riep: "O, als God een enkele gedachte zo zwaar straft, hoe moet het dan met mijn zoons gaan als ze voor zijn gerecht komen."
Om middernacht kwamen de rovers thuis, vol lawaai en geschreeuw. Ze maakten vuur aan en toen dat het hol verlichtte en ze een man onder de trap zagen liggen, werden ze woedend en schreeuwden hun moeder toe: "Wie is die man? Hebben we niet verboden, iemand op te nemen?" Toen zei de moeder: "Laat hem maar. Hij is een arme zondaar, die boete doet voor zijn zonden." De rovers vroegen: "Wat heeft hij dan gedaan? Ouwe man!" riepen ze, "vertel ons eens van je zonden."
De oude man ging zitten en vertelde hun, hoe hij met een enkele zin al zo gezondigd had, dat God erg boos was en hij voor die schuld nu boete deed. Maar de rovers werden door zijn verhaal zo zeer geroerd in hun hart, dat ze schrokken om hun eigen leven, zoals ze dat tot nu toe hadden geleefd, en ze beterden hun leven en begonnen boete te doen met oprechte spijt.
Nadat de kluizenaar deze drie zondaars had bekeerd, ging hij weer slapen onder de trap. Maar de volgende morgen vonden ze hem dood liggen, en uit het dorre hout, waar zijn hoofd op lag, waren drie groene takken gebot. God had hem dus weer in genade bij zich genomen.