The aged mother


Het oude moedertje


In a large town there was an old woman who sat in the evening alone in her room thinking how she had lost first her husband, then both her children, then one by one all her relations, and at length, that very day, her last friend, and now she was quite alone and desolate. She was very sad at heart, and heaviest of all her losses to her was that of her sons; and in her pain she blamed God for it. She was still sitting lost in thought, when all at once she heard the bells ringing for early prayer. She was surprised that she had thus in her sorrow watched through the whole night, and lighted her lantern and went to church. It was already lighted up when she arrived, but not as it usually was with wax candles, but with a dim light. It was also crowded already with people, and all the seats were filled; and when the old woman got to her usual place it also was not empty, but the whole bench was entirely full. And when she looked at the people, they were none other than her dead relations who were sitting there in their old-fashioned garments, but with pale faces. They neither spoke nor sang; but a soft humming and whispering was heard all over the church. Then an aunt of hers stood up, stepped forward, and said to the poor old woman, "Look there beside the altar, and thou wilt see thy sons." The old woman looked there, and saw her two children, one hanging on the gallows, the other bound to the wheel. Then said the aunt, "Behold, so would it have been with them if they had lived, and if the good God had not taken them to himself when they were innocent children." The old woman went trembling home, and on her knees thanked God for having dealt with her more kindly than she had been able to understand, and on the third day she lay down and died.
Er was eens in een grote stad een heel oud moedertje, en zij zat 's avonds alleen op haar kamer, en ze zat erover na te denken, hoe ze eerst haar man, dan haar beide kinderen, langzamerhand al haar familie, en tenslotte vandaag nog haar laatste vriend had verloren, en dat ze nu helemaal alleen en verlaten was. Toen werd ze moedeloos en treurig in het diepst van haar hart, maar het zwaarste woog haar wel het verlies van haar beide zoons; en in haar verdriet gaf zij God er de schuld van. Ze zat zo stil en in gedachten verzonken, toen opeens de kerkklok luidde voor de kerkdienst. Zij verbaasde zich erover dat ze zo de hele nacht in verdriet had doorgewaakt, en ze stak licht aan en ging naar de kerk. Bij haar aankomst was de kerk al licht, maar niet, als gewoonlijk, door kaarsen maar door een eigenaardige schemer. De kerk was ook al helemaal vol, ja, alle plaatsen waren bezet, en toen het moedertje op haar gewone plaats kwam, was die ook niet meer leeg, maar de hele bank zat vol. En toen ze de mensen aankeek, toen waren het allemaal gezichten van familie die al overleden was, ze zaten daar in hun ouderwetse kleren, maar met bleke gezichten. Ze praatten niet en ze zongen niet, maar er ging een zacht gemurmel door de kerk. Toen stond er iemand op en ging naar voren en zei tegen het oude moedertje "Kijk eens naar het altaar, daar zult u uw beide zoons zien." De oude vrouw keek en ze zag haar beide kinderen, en de één hing aan de galg en de ander was op het rad gebonden. Toen zei de moei: "Zie je, zo zou het hun vergaan zijn, als ze in leven waren gebleven en God hen niet als onschuldige kinderen bij zich had genomen." Sidderend ging het oude vrouwtje huiswaarts, en op haar knieën dankte zij God, dat hij het beter voor haar had gemaakt, dan ze had kunnen begrijpen. En op de derde dag ging zij liggen, en stierf.