Le banquet céleste


De hemelse bruiloft


Un pauvre petit paysan entendît un jour à l'église le prêtre dire que, quand on voulait entrer au paradis, il fallait marcher droit. Il se mit en route, allant toujours tout droit devant lui, par monts et par vaux, sans jamais se détourner. A la fin, son chemin le conduisit dans une grande ville et au milieu d'une belle église où on célébrait le service divin. En voyant toute cette magnificence, il s'imagina qu'il était arrivé dans le ciel, et, plein de joie, il s'y arrêta.
Quand l'office fut terminé, le sacristain lui dit de sortir, mais il répond: « Non, je ne sors pas, je suis enfin au ciel et j'y reste. » Le sacristain alla trouver le curé et lui dit qu'il y avait dans l'église un enfant qui ne voulait pas en sortir et qui s'imaginait être en Paradis, « S'il le croit ainsi, dit le curé, il faut l'y laisser. » Là-dessus, il vint auprès de l'enfant et lui demanda s'il voulait travailler. Le petit répondit que oui et qu'il était habitué au travail, mais qu'il ne voulait pas sortir du ciel.
Il resta donc dans l'église; et, comme il y voyait les fidèles adorer à genoux une statue en bois de l'enfant Jésus, il s'imagina que c'était là le bon Dieu et dit à cette image. « Que tu es maigre, ô mon Dieu! certainement ces gens-là ne te donnent pas à manger: je partagerai mon pain avec toi tous les jours. » Il entendit alors une voix qui lui disait: « Donne à ceux qui ont faim, et tu me nourriras. »
A la porte de l'église, une pauvre vieille femme tendait sa main tremblante aux passants. L'enfant lui donna la moitié de son pain; puis il regarda la statue, et il lui sembla qu'elle souriait; il fit ainsi chaque jour, et la statue paraissait contente.
Quelque temps après il tomba malade, et pendant huit jours il ne sortit pas de son lit. Dès qu'il put se lever, il vint s'agenouiller aux pieds de l'enfant Jésus. Le curé, qui le suivait, l'entendit prier ainsi: « Mon Dieu, ne m'accuse pas si depuis si longtemps je ne t'ai pas nourri; j'étais malade, je ne pouvais me lever. »
Comme il restait à genoux, le curé lui demanda ce qu'il faisait. « Oh! mon père, répondit-il, voici ce que me dit l'enfant Jésus: « J'ai vu ta bonne « volonté » et cela suffit. Dimanche prochain ce « sera toi qui viendras avec moi au festin céleste. »
Le prêtre pensa que Dieu lui ordonnait de donner la communion au pauvre petit; il le prépara donc à ce grand jour. Le dimanche l'enfant assista au service divin; mais au moment de la communion, Dieu le rappela à lui et le fit asseoir au festin céleste.
Eens op een keer was er een arme boerenjongen in de kerk, en hij hoorde hoe de pastoor zei: "Wie in de hemel wil komen, moet altijd de rechte weg gaan." Toen maakte hij zich klaar en liep rechttoe rechtaan, steeds rechtdoor zonder afwijken, over berg en dal.
Eindelijk leidde de weg naar een grote stad, en in het midden was daar de kerk en er was juist dienst. Toen hij al die heerlijkheid aanschouwde, meende hij dat hij in de hemel was aangeland, en hij ging zitten en was zielsgelukkig. Toen de dienst was afgelopen en de koster zei dat hij weg moest gaan, antwoordde hij: "Nee, ik ga hier niet meer weg, ik ben veel te blij, dat ik eindelijk in de hemel ben." De koster ging toen naar de pastoor en zei hem, dat er een kind in de kerk was, en dat wou er niet meer uit weg, want hij geloofde dat 't het hemelse rijk was. De pastoor zei: "Als hij dat gelooft, dan zullen we hem bij dat geloof laten." Daarna ging hij naar hem toe en vroeg, of hij ook zou willen werken. "Ja zeker," zei de kleine jongen, aan werken was hij wel gewend, maar uit de hemel ging hij niet meer weg.
En van nu aan bleef hij in de kerk. Als hij zag hoe de mensen naar het beeld van de Moeder van God gingen met het Kindeke Jezus, uit hout gesneden, en daar knielden en baden, dacht hij: "Dat is onze Lieve Heer." En hij zei: "Hoor eens, lieve Heer, wat bent u mager! De mensen laten u zeker honger lijden; maar ik zal u elke dag de helft van mijn eten brengen." Van nu af aan bracht hij aan het beeld iedere dag de helft van zijn eten, en het beeld begon dit eten te gebruiken. Toen er een paar weken voorbij waren, merkten de mensen, dat het beeld groter werd, dik en stevig, en daar verbaasden ze zich erg over. De pastoor kon het ook niet begrijpen, en hij bleef in de kerk en lette op de kleine jongen, en toen zag hij hoe de kleine jongen zijn brood deelde met de Moeder van God, en hoe zij het ook aannam.
Na een poos werd de jongen ziek en moest acht dagen in bed blijven. Toen hij weer kon opstaan, was het eerste wat hij deed, zijn eten aan de Moeder van God brengen. De pastoor liep hem achterna en hoorde hoe hij sprak: "Lieve God, neem het me niet kwalijk, dat ik u zo lang niets heb gebracht, maar ik ben ziek geweest, en ik kon niet opstaan."
Toen antwoordde het beeld hem en sprak: "Ik heb je goede wil gezien, dat is voor mij voldoende; de volgende zondag mag je met mij op de bruiloft komen." De jongen verheugde zich daar bijzonder over en vertelde het aan de pastoor en die vroeg hem om nog eens te gaan vragen aan het beeld, of hij er ook bij mocht zijn. "Nee," gaf het beeld ten antwoord, "jij alleen." De pastoor wilde hem eerst voorbereiden en hem het avondmaal geven, en dat vond de jongen heerlijk; en toen hem de volgende zondag de hostie werd gegeven, viel hij neer, hij was dood, en was ingegaan tot de eeuwige bruiloft.