Van iemand die erop uittrok om het griezelen te leren


こわがることをおぼえるために旅にでた若者


Een vader had twee zonen waarvan de oudste knap en verstandig was en zich overal wist aan te passen, de jongste echter was dom, begreep niets en kon niet leren. Als de mensen hem zagen zeiden zij: "Daar zal die vader nog last mee krijgen!" Als er iets te doen viel, dan moest de oudste het altijd opknappen. Maar wanneer zijn vader hem 's avonds laat ofwel 's nachts vroeg, iets te halen en de weg leidde dan over het kerkhof of een andere griezelige plek, dan antwoordde hij: "Och nee vader, daar ga ik niet heen, dat vind ik griezelig," want hij was bang. Of, wanneer er 's avonds bij het vuur verhalen verteld werden waarvan je kippenvel kreeg dan zeiden de toehoorders dikwijls: "O, wat griezelig!" De jongste zoon zat dan in een boek en hoorde het aan en kon maar niet begrijpen wat dat betekende. "Altijd zeggen zij, wat griezelig, wat griezelig! Ik vind het helemaal niet griezelig; dat zal wel weer zo'n kunst zijn waarvan ik niets begrijp."
Nu gebeurde het, dat zijn vader eens tot hem sprak: "Hoor eens, jij daar in de hoek, je wordt groot en sterk, jij moet ook iets leren om je brood mee te verdienen. Kijk eens hoe je broer zijn best doet, maar met jou is het boter aan de galg gesmeerd." - "Maar vader," antwoordde hij, "ik wil best wat leren, ja wat mij betreft zou ik graag leren griezelen, daar begrijp ik nog helemaal niets van." De oudste broer begon te lachen toen hij dat hoorde en dacht bij zichzelf: Mijn hemel, wat is mijn broer een domkop, daar komt nooit iets van terecht wie een haakje wil worden moet zich tijdig ombuigen. Zijn vader zuchtte en antwoordde: "Griezelen zal je wel leren, maar je brood zal je daarmee niet verdienen."
Kort daarop kwam de koster op bezoek; de vader klaagde zijn nood en vertelde dat zijn jongste zoon in alles zo slecht beslagen ten ijs kwam, hij wist niets en leerde niets. 'stel je voor, toen ik hem vroeg waarmee hij zijn brood wilde verdienen zei hij warempel dat hij wilde leren griezelen." - "Als dat alles is," antwoordde de koster, "dan kan hij dat wel bij mij leren, stuur hem maar naar mij toe, ik zal hem wel bijschaven." De vader vond het best, want hij dacht: Dan wordt die jongen toch nog een beetje bijgewerkt. De koster nam hem dus in huis en hij moest de klok luiden. Na een paar dagen wekte de koster hem om middernacht en zei tegen hem dat hij moest opstaan, in de kerktoren klimmen en de klok luiden. Ik zal jou wel eens leren griezelen, dacht de koster en liep heimelijk vooruit. Toen de jongen boven kwam en zich omkeerde om het klokkentouw te grijpen zag hij op de trap tegenover het galmgat een witte gedaante staan. "Wie is daar," riep hij, maar de gedaante gaf geen antwoord en bewoog zich niet. "Geef antwoord," riep de jongen, "of maak dat je wegkomt, je hebt hier 's nachts niets te maken." Maar de koster bleef onbeweeglijk staan, opdat de jongen zou denken dat hij een spook was. De jongen riep voor de tweede maal: "Wat moet je hier? Spreek, als je een eerlijke kerel bent, of ik gooi je de trap af." De koster dacht: Het zal wel niet zo ernstig gemeend zijn, hield zich stil en stond daar alsof hij van steen was. Toen maande de jongen hem voor de derde maal en toen dat ook tevergeefs was, nam hij een aanloop en gooide het spook de trap af. Het viel tien treden naar beneden en bleef in een hoek liggen. Daarop luidde de jongen de klok, liep naar huis en zonder een woord te zeggen ging hij naar bed en sliep verder. De vrouw van de koster wachtte een hele tijd op haar man, maar hij kwam niet terug. Tenslotte werd zij bang, wekte de jongen en vroeg: "Weet je niet waar mijn man gebleven is? Hij is voor jou de toren opgegaan. "Nee," antwoordde de jongen, "maar er stond iemand op de trap tegenover het galmgat en omdat hij geen antwoord gaf en ook niet weg ging, heb ik hem voor een boef aangezien en hem de trap afgegooid. Gaat u er maar heen, dan zult u zien of hij dat was; het zou me spijten." De vrouw holde weg en vond haar man die in een hoek lag te jammeren en een been had gebroken.
Zij droeg hem naar beneden en spoedde zich daarna met luid misbaar naar de vader van de jongen. "Uw zoon," riep zij, "heeft groot onheil aangericht, hij heeft mijn man van de trap gegooid zodat hij een been gebroken heeft. Haal die deugniet bij ons weg!" De vader schrok, liep er snel heen en schold de jongen uit: "Wat zijn dat voor goddeloze streken, die moet de duivel je ingeblazen hebben." - "Vader," antwoordde hij, "luister nou eens even: ik ben geheel onschuldig, hij stond daar midden in de nacht als iemand die kwaad in de zin heeft. Ik wist niet wie het was en heb hem driemaal gemaand te spreken of weg te gaan." - "Ach," sprak de vader, "met jou beleef ik niets dan narigheid, ga uit mijn ogen, ik wil je niet meer zien." - "Ja vader, heel graag. maar wacht tot het dag is, dan ga ik erop uit om te leren griezelen, dan kan ik toch iets waarmee ik mijn brood kan verdienen." - "Leer wat je wilt," sprak de vader, "het is mij om het even. Hier heb je vijftig daalders, ga daarmee de wijde wereld in en zeg aan niemand waar je vandaan komt en wie je vader is, want ik schaam mij voor je." - "Ja vader, zoals u wilt, als u niet meer van mij verlangt dan dat, dan kan ik mij daar gemakkelijk aan houden."
Toen de dag aanbrak, stak de jongen de vijftig daalders in zijn zak, ging de grote weg op en sprak steeds voor zich heen: "Kon ik maar griezelen, kon ik maar griezelen." Er kwam een man aan die het gesprek dat de jongen met zichzelf voerde hoorde, en toen ze een stuk verder waren en de galg konden zien zei de man tegen hem: "Zie je, daar is de boom waar er zeven bruiloft gevierd hebben met de dochter van de touwslager en nu leren zij vliegen, ga daaronder zitten en wacht tot de nacht invalt, dan leer je wel griezelen." - "Als het anders niet is," antwoordde de jongen, "dan is dat gemakkelijk gedaan; maar als ik zo snel leer griezelen, dan krijg jij mijn vijftig daalders, kom morgen maar bij mij terug." Toen liep de jongen naar de galg, ging eronder zitten en wachtte tot de avond viel. En omdat hij het koud had maakte hij een vuur aan, maar te middernacht werd de wind zo koud dat hij het ondanks het vuur niet warm kon krijgen. En toen de wind de gehangenen tegen elkaar sloeg zodat ze heen en weer bewogen, dacht hij: Ik heb het hier beneden al zo koud, wat zullen die daar boven rillen van de kou. En omdat hij een medelijdend hart had, zette hij de ladder tegen de galg, klom naar boven, knoopte de een na de ander los en haalde ze alle zeven naar beneden. Daarop pookte hij het vuur op, blies het aan en zette hen er omheen, zodat zij zich konden warmen. Doch zij zaten daar maar en bewogen zich niet en hun kleren vatten vlam. Toen zei hij: "Let een beetje op, anders breng ik jullie weer naar boven." De doden echter hoorden niets, zwegen en lieten hun lompen verbranden. Toen werd hij boos en zei: "Als jullie niet wilt opletten dan kan ik er ook niets aan doen, ik heb geen zin met jullie te verbranden," en hij hing ze een voor een weer op. Daarna ging hij bij zijn vuur zitten en sliep in en de volgende morgen kwam de man bij hem om die vijftig daalders en sprak: "Nou, weet je nu wat griezelen is?" - "Nee," antwoordde hij, "hoe zou ik dat weten? Die daarboven hebben hun mond niet opengedaan en zij waren zo dom dat zij die paar oude lappen die zij aan hun lijf hebben, lieten verbranden." - Toen begreep de man dat hij die dag geen vijftig daalders zou beuren. Hij ging weg en sprak: "Zo iemand heb ik nog nooit ontmoet."
De jongen ging ook zijns weegs en begon weer voor zich uit te mompelen: "Ach, als ik maar kon griezelen, ach, griezelde ik maar." Dat hoorde een voerman die achter hem aankwam en hij vroeg: "Wie ben jij?" - "Dat weet ik niet," antwoordde de jongen. De voerman vroeg verder: "Waar kom je vandaan?" - "Dat weet ik niet." - "Wie is je vader?" - "Dat mag ik niet zeggen." - "Wat brom je toch steeds in je baard?" - "Nou," zei de jongen, "ik zou willen griezelen, maar niemand kan het mij leren." - "Laat dat domme geklets," sprak de voerman, "kom ga met mij mee, ik zal zien dat ik je onderdak verschaf." De jongen ging met de voerman mee en 's avonds kwamen zij bij een herberg waar zij wilden overnachten. Toen sprak hij bij het binnentreden van de gelagkamer weer hardop: "Kon ik maar griezelen, kon ik maar griezelen." De waard die het hoorde, begon te lachen en sprak: "Als je daar behoefte aan hebt, dan is er hier wel gelegenheid voor." - "Ach, wees stil," zei de waardin, "al meer dan één eigenwijze jonge man heeft er met zijn leven voor geboet, het zou jammer zijn van die mooie ogen als die het daglicht niet meer zouden zien." Maar de jongen zei: "Al is het nog zo moeilijk, ik wil het nu eenmaal leren, daarom ben ik erop uitgetrokken." Hij liet de waard dan ook niet met rust voor deze vertelde dat niet ver daar vandaan een betoverd slot stond waar iemand wel kon leren wat griezelen was, als hij maar drie nachten in dat slot wilde waken. De koning had aan degene die het wilde wagen zijn dochter tot vrouw beloofd en dat was de schoonste jonkvrouw die door de zon beschenen werd. In het slot waren ook grote, door boze geesten bewaakte schatten, die dan vrij zouden komen en een arme meer dan rijk konden maken. Velen waren er al binnen gegaan maar nog geen enkele was er weer uitgekomen. De volgende morgen ging de jongen naar de koning en sprak: "Zo het mij vergund is, dan zou ik wel drie nachten in het betoverde slot willen waken." De koning keek hem aan en daar de jongen hem beviel sprak hij: "Je mag nog drie dingen vragen, maar het moeten levenloze dingen zijn en die mag je meenemen naar het slot." De jongen dacht even na en zei toen: "Dan vraag ik om een vuur, een draaibank en een houtsnijbank met het mes."
De koning liet al deze dingen overdag voor hem naar het slot brengen. Toen de nacht inviel liep de jongen er naar toe, legde in een van de kamers een groot vuur aan, zette de houtsnijbank met het mes ernaast en ging op de draaibank zitten. "Ach, als ik maar griezelde," sprak hij, "maar hier zal ik het ook wel niet leren." Tegen middernacht wilde hij zijn vuur eens opporren en toen hij erin zat te blazen klonk plotseling geschreeuw uit een hoek: "Au, miauw, wat hebben wij het koud." - "Zotskappen," riep de jongen, "waarom schreeuwen jullie? Als jullie het koud hebt, kom dan bij het vuur zitten om je te warmen." En toen hij dat gezegd had, kwamen twee grote zwarte katten met een geweldige sprong op hem af, gingen ieder aan een kant van hem zitten en keken hem met vurige ogen heel wild aan. Na een poosje, toen zij warm waren geworden, spraken zij: "Vriend, zullen we eens kaarten?" - "Waarom niet," antwoordde hij, "maar laat eerst jullie poten zien." Zij strekten hun klauwen uit. "Hé," zei hij, "wat hebben jullie lange nagels, wacht, die moet ik eerst afknippen." Daarop pakte hij ze bij hun nekvel, tilde ze op de houtsnijbank en schroefde hun poten vast. "Ik heb eens naar jullie vingers gekeken en dan vergaat mij de lust om te kaarten!" Hij sloeg ze dood en wierp ze naar buiten in het water. Toen hij echter die twee tot zwijgen had gebracht, kwamen er uit alle hoeken en gaten zwarte katten en zwarte honden aan gloeiende kettingen, steeds maar meer en meer zodat hij zich niet meer kon bergen en zij schreeuwden verschrikkelijk, trapten op zijn vuur, trokken het uit elkaar en wilden het uitdoven. Hij keek het een poosje rustig aan maar toen het hem te bar werd pakte hij zijn houtsnijmes en riep: "Weg met jullie boeventuig," en hij hakte op ze in. Een gedeelte sprong weg, de anderen sloeg hij dood en wierp ze naar buiten in de vijver. Teruggekomen blies hij in de vonken zodat het vuur opnieuw begon te branden en warmde zich erbij. En toen hij daar zo zat kon hij zijn ogen niet langer openhouden en kreeg slaap. Hij keek om zich heen en zag in de hoek een groot bed staan. "Dat komt goed van pas, sprak hij en ging erin liggen. Maar toen hij zijn ogen wilde sluiten begon het bed vanzelf te rijden en reed het hele slot door. "Goed zo," sprak hij, "vooruit maar." En zo rolde het bed voort alsof er zes paarden voorgespannen waren, de drempels over en de trappen op en af tot opeens, hopsasa, het omsloeg, helemaal ondersteboven, zodat het als een berg boven op hem kwam te liggen.
Maar hij wierp de dekens en de kussens de lucht in, kroop er uit en zei: "Laat nu maar rijden wie rijden wil," ging bij het vuur liggen en sliep tot de dag aanbrak. 's Morgens kwam de koning en toen hij hem daar op de grond zag liggen dacht hij dat de spoken hem hadden omgebracht en dat hij dood was. Hij zei: "Het is toch zonde van zo'n mooi mensenkind." Dat hoorde de jongen; hij richtte zich op en zei: "Zover is het nog niet." De koning was verbaasd maar ook verheugd en hij vroeg hoe het gegaan was. "Heel goed," antwoordde de jongen, "er is één nacht om, de twee andere zullen ook wel voorbij gaan. De jongen ging terug naar de herberg en daar zette de waard grote ogen op. "Ik had niet gedacht, dat ik je levend terug zou zien; heb je nu geleerd wat griezelen is?" - "Nee," antwoordde de jongen, "alles is tevergeefs, was er maar iemand die het mij kon leren."
De tweede nacht toog hij opnieuw naar het oude slot, ging bij het vuur zitten en hief weer zijn oude lied aan: "Kon ik maar griezelen." Tegen middernacht hoorde hij lawaai en gestommel, eerst zachtjes, toen steeds harder, dan was het weer even stil en tenslotte kwam met luid geschreeuw een half mens uit de schoorsteen naar beneden en viel voor hem neer. "Hola," riep hij, "er hoort nog een helft bij, dit is niet genoeg." Toen begon het lawaai opnieuw, het raasde en beide en de andere helft viel ook naar beneden. "Wacht," sprak hij, "ik zal eerst het vuur een beetje voor je aanblazen." Toen hij dat gedaan had en weer omkeek waren de beide stukken met een klap bij elkaar gekomen en er zat een afschuwelijke man op zijn plaats. "Zo zijn wij niet getrouwd," sprak de jongen, "die bank is van mij." De man wilde hem opzij duwen maar de jongen liet zich dat niet welgevallen, schoof hem met geweld opzij en ging weer op zijn plaats zitten. Toen vielen er nog meer mannen naar beneden, de een na de ander en zij namen negen knekels en twee doodskoppen, zetten die overeind en begonnen te kegelen. De jongen kreeg er ook zin in en vroeg: "Hoor eens, mag ik meedoen?" - "Ja, als je geld hebt." - "Geld genoeg," antwoordde hij, "maar de ballen zijn niet helemaal rond." Toen nam hij de doodskoppen, klemde ze in de draaibank en draaide ze rond. "Ziezo, nu rollen ze beter," sprak hij, "kijk eens, nu gaat het fijn." Hij speelde mee en verloor wat geld, maar toen het twaalf uur sloeg, was alles voor zijn ogen opeens verdwenen. Hij ging liggen en sliep rustig in. De volgende morgen kwam de koning naar hem kijken. "Hoe is het je deze keer vergaan?" vroeg hij. "Ik heb gekegeld," antwoordde de jongen, "en een paar centen verloren." - "Heb je dan niet gegriezeld?" - "Och wat," zei hij, "ik heb plezier gemaakt. Als ik maar wist wat griezelen was."
De derde nacht ging hij weer op zijn bank zitten en sprak knorrig. "Als ik nu maar griezelde." Laat in de nacht kwamen zes grote mannen een doodkist binnenbrengen. Toen sprak hij: "Haha, dat is vast mijn neefje dat een paar dagen geleden gestorven is!" wenkte hem met zijn vinger en riep: "Kom neefje, kom!" Zij zetten de doodkist op de grond, maar hij ging er naartoe en nam het deksel eraf er lag een dode man in. Hij voelde aan zijn gezicht maar het was ijskoud. "Wacht," sprak hij, "ik zal je een beetje warmen," en hij ging naar het vuur, maakte zijn hand warm en legde die op het gezicht van de dode maar die bleef koud. Toen nam hij hem uit de kist, ging bij het vuur zitten en nam de dode op schoot en wreef zijn armen om het bloed weer in beweging te krijgen. Toen ook dat niet hielp bedacht hij dat wanneer twee mensen in bed liggen ze elkaar verwarmen en hij legde hem in zijn bed, dekte hem toe en ging naast hem liggen. Na een poosje werd de dode warm en begon te bewegen. Toen sprak de jongen: "Kijk eens neefje, heb ik je niet mooi verwarmd?" De dode echter riep "Nu ga ik je wurgen!" - "Wat!," antwoordde de jongen, "is dat mijn loon? Dan ga je meteen weer de kist in," en hij tilde hem op, wierp hem erin en deed de deksel dicht; toen kwamen de zes mannen en droegen hem weer weg. "Ik kan maar niet griezelen," zei hij, "hier leer ik het mijn levensdagen niet."
Daarop kwam er een man binnen die groter was dan alle anderen en hij zag er verschrikkelijk uit, maar hij was oud en had een lange witte baard. "O, jij onderkruipsel," riep hij, "nu zal je spoedig leren wat griezelen is, want je moet sterven." - "Niet zo haastig," antwoordde de jongen, "als ik moet sterven, ben ik er toch zelf ook nog bij." - "Ik zal je wel krijgen," sprak de boze geest. "Kalm aan, maak je niet dik, zo sterk als jij bent ben ik ook en wellicht nog sterker." - "Dat zullen we zien," sprak de oude man, "als je sterker bent dan ik, laat ik je gaan. Kom laten we de proef op de som nemen." Toen bracht hij hem door donkere gangen naar het vuur van een smidse, nam een bijl en sloeg het aambeeld met één slag de grond in. "Dat kan ik nog veel beter," zei de jongen en liep naar het andere aambeeld. De oude ging naast hem staan om toe te kijken en zijn witte baard hing naar beneden. Toen pakte de jongen de bijl, doorkliefde het aambeeld met één houw en klemde daarbij de baard van de oude man erin vast. "Nu heb ik je," sprak de jongen, "nu ben jij het die moet sterven." Daarop pakte hij een ijzeren stang en sloeg op de oude los tot die begon te jammeren en hem smeekte op te houden, dan zou hij hem grote schatten geven. De jongen trok de bijl eruit en liet hem los. De oude man bracht hem weer terug naar het slot en toonde hem in een kelder drie kisten vol goud. Hij sprak: "Daarvan behoort één deel aan de armen, één deel aan de koning en het derde is voor jou." De klok van het kasteel sloeg twaalf uur, de geest verdween en de jongen stond in het donker. "Ik zal er wel uit zien te komen," sprak hij, en tastte in het rond. Hij vond de weg naar de kamer en viel in slaap bij zijn vuur. De volgende morgen kwam de koning die zei: "Nu zal je wel geleerd hebben wat griezelen is." - "Nee," antwoordde de jongen, "het was niet veel bijzonders. Mijn dode neef was er en er is een man met een baard gekomen die mij daar beneden veel geld heeft laten zien, maar wat griezelen is heeft niemand mij verteld." De koning sprak: "Jij hebt het slot verlost en zult mijn dochter trouwen." - "Dat is alles goed en wel," antwoordde hij, "maar ik weet nog steeds niet wat griezelen is."
Daarop werd het goud naar boven gebracht en de bruiloft werd gevierd, maar de jonge koning, hoe lief hij zijn gemalin ook had en hoe gelukkig hij ook was, zei nog steeds: "Als ik maar kon griezelen, als ik maar griezelde." Dat ergerde de jonge koningin tenslotte, maar haar kamermeisje zei: "Ik zal u wel helpen en dan leert hij heus wel griezelen." Zij ging naar buiten naar de beek die door de tuin stroomde en liet daar een hele emmer vol grondels uit ophalen. 's Nachts als de jonge koning sliep, moest zijn vrouw de deken wegtrekken en de emmer koud water vol grondels over hem uitgieten, zodat die kleine visjes om hem heen spartelden. En toen werd hij wakker en riep: "Hu, wat griezelig, wat griezelig, lieve vrouw. Ja, nu weet ik wat griezelen is."
ある父親に息子が二人いました。兄は賢くて気が利き、何でも出来ましたが、弟はまぬけで、何も習い覚えないし何もわかりませんでした。人々は弟を見ると、「父親に厄介をかけそうなやつがいる。」と言いました。何かしなければならないことがあると、それをやらされるのはいつも兄でしたが、しかし、時間が遅いとか夜に、道が墓地や他の陰気な場所を通るときに、父親が何かとってくるようにいいつけると、「えっ、嫌だよ、お父さん、そこには行かないよ。ぞっとするもの。」と答えました。兄は怖かったからです。また、夜に暖炉のそばで気味の悪い話がされると、聞いている人たちが時々「ええっ、ぞっとするよ。」と言いました。弟はすみに座って、他の人たちと一緒に聞き、どういうことを言ってるのかわかりませんでした。「いつも『ぞっとする、ぞっとする、ぞっとしない』と言ってるな。それも僕がわからない技にちがいない。」と弟は考えました。
さて、ある日、父親が弟に「よく聞けよ、そこのすみのやつ、お前は大きくなって力もでてきた。お前も自分で食っていく何かを習わなくちゃな。見てみろ、お前の兄はしっかり働いている。だが、お前はこれっぽちも稼がないんだからな。」と言いました。「それでね、お父さん」と弟は答えました。「何かを習いたい気はうんとあるんだ。本当に、もしやれるなら、ぞっとする方法を習いたいんだ。まだそれが全然わからないんだよ。」兄はこれを聞くと笑い、「おやおや、弟のやつ、何て間抜けなんだ。あいつは生きてる間ずっとろくでなしだろうなあ。鎌になりたきゃ早いうちに曲がらなくてはいけない、というもんな。」と心の中で思いました。父親はため息をつき、「ぞっとすることがなにかじきにおぼえるだろうが、それでは食えないだろうよ。」と答えました。
このあとまもなく、寺男がその家に訪ねてきて、父親が困っていることを嘆いて話し、下の息子は何事にもとても遅れていて何も知らないし、何も覚えないんだ、と言いました。「考えてもみてよ。私があの子に、どうやって食っていくんだ、と聞いたら、あいつときたらぞっとすることをならいたいとまじめに言ったんですよ。」「それだけなら」と寺男は答えました。「うちで覚えられますよ。わたしのところへよこしてください。すぐに磨きをかけてあげますよ。」父親は喜んでそうしました。というのは「少しあいつの訓練になるだろう」と思ったからです。
それで寺男は下の息子を家へ連れて行き、教会の鐘を鳴らさせました。一日か二日後、寺男は真夜中にこの若者を起こし、起きて教会の塔に上り、鐘を鳴らしてこいと言いました。(まもなくぞっとすることは何か覚えさせてやるぞ)と考えて、こっそり若者より前にそこに行きました。そして若者が塔の一番上にきて、向きを変え、鐘の綱を握ろうとしたとき、音がでる穴の向い側の階段に白い人影が立っているのが見えました。「そこにいるのは誰だ?」と若者は叫びましたが、その人影は返事もしなければぴくりとも動きませんでした。「返事をしろ。さもないと失せろ。お前は夜ここに用はない。」と若者は叫びました。しかし、寺男は、若者に自分を幽霊だと思わせようとじっと立ったままでした。若者は二回目に、「ここに何の用だ?お前が真面目なやつなら口を言え。さもないと階段から突き落とすぞ。」と叫びました。寺男は、(口で言うほど悪いことをするつもりはないはずだ)と考え、何も言わないで、石でできているかのように立っていました。すると若者は三回目に呼びかけましたが、それも役に立たなかったので、その人影に走っていき、幽霊を階段から突き落としました。それで幽霊は10段おちて、すみに転がったままになりました。そのあと、若者は鐘を鳴らし、家に帰り、一言も言わずベッドに寝て、眠ってしまいました。
寺男の妻は長い時間夫を待っていましたが、戻ってきませんでした。とうとう不安になって、若者を起こし、「うちのだんなを知らないかい?お前の前に塔に上って行ったんだが。」と尋ねました。「ええ、しりませんよ。だけど、階段の向こう側の音出し穴のそばに誰か立っていました。それで返事もしないし、立ち去らないので、悪者だと思って階段から下につき落としました。そこに行ってみてください。そうすればだんなさんだったかどうかわかります。もしそうだったらすみません。」と若者は答えました。女は走っていき、夫をみつけましたが、すみに呻きながらころがっていて、脚が一本おれていました。
妻は夫を運び下ろし、それから大声で喚きながら、若者の父親のところへ急ぎました。「おたくの子が」と妻は叫びました。「大変なことをやってくれましたよ。うちのだんなを階段から突き落として、だんなの脚を折ったんですからね!あのろくでなしを家からひきとっておくれ。」父親はびっくりして、そこへ駆けつけ息子を叱りました。「なんと悪質なことをするんだ。」と父親は言いました。「悪魔がお前の頭にふきこんだのに違いない。」「お父さん、僕のいうことを聞いて。ぼくは全然悪気がないんだ。あの人は夜に悪さをもくろんでいるやつみたいに、そこに立っていたんだ。誰だかわからなかったし、喋るか出て行けって3回言ったんだよ。」と息子は答えました。「まったくなあ」と父親は言いました。「お前にゃ、嫌な目にばかりあわされるよ。おれの目の前から消えろ。お前の顔はもう見たくない。」
「はい、お父さん、喜んで。ただ夜明けまで待ってください。そうしたら出かけて行ってぞっとする方法を覚えます。そうしたらとにかく食っていける技術を一つわかるでしょう。」「何でも好きなものを覚えろよ。おれには関係ない。ほら、50ターラーだ。これをもって広い世間に行ってみろ。どこから来たかとか、お前の父親は誰かとか誰にも言うなよ。おれはお前を恥だと思ってるんだからな。」「はい、お父さん、言う通りにします。それだけなら、簡単に覚えていられます。」
それで、夜が明けると、若者は50ターラーをポケットに入れ、大きな街道を進んで行き、「ぞっとできればなあ、ぞっとできればなあ」と独り言を言い続けいていました。すると、こんなふうに若者が自分を相手に話しているのを聞いた男が近づいて来て、もう少し歩いて首吊り台が見えたとき、「見ろよ、7人の男が、縄作りの娘と結婚した木がある。いま飛びかたを習っているんだ。その下に座って夜になるまで待ってろよ。そうしたらすぐにぞっとする方法を覚えられるよ。」と若者に言いました。「たったそれだけすればいいなら」と若者は答えました。「簡単だね。だけどそんなに早くぞっとする方法を覚えたら、50ターラーあげるよ。朝早く僕のところへ来てみてよ。」
それから若者は首吊り台に行き、その下に座り、夜になるまで待ちました。寒かったので火を燃やしましたが、真夜中に風が身を突き刺すように吹いてきて、火にあたっていても体が暖かくなりませんでした。風が首吊りの男たちをお互いにぶつけて前後に揺れたので、(下で火のそばにいても震えるんだから、きっと上にいる連中は凍えて寒いにちがいない)と思いました。その男たちを可哀そうに思ったので、はしごをかけて登って行き、次々と縄をほどき、7人全員を下に下ろしました。それから火をかきまわし、吹いて、暖まるように男たちを火のまわりにぐるりとおきました。しかし男たちはそこに座って少しも動かず、火が服に燃え移りました。それで若者は、「気をつけろよ、でないと、また吊るすからな。」と言いました。しかし、死んだ男たちには聞こえなくて、全く口をきかず、服が燃え続けるままにしておきました。これを見ると若者は腹がたってきて、「注意しないのなら、仕方がないな。僕は君たちと一緒に燃えるわけにはいかないよ。」と言って、また順番に男たちを吊るしました。それから火のそばにすわり、眠りこみました。
次の朝、男は若者のところに来ると、50ターラーをもらおうとして、「さて、ぞっとする方法をおぼえたかい?」と言いました。「いや」と若者は答えました。「知るわけがないよ。あそこの上にいる連中は口を開かなかったし、とても間抜けだったから、身につけていたふるいぼろ服を燃えるままにしておいたんだ。」それで、男はその日50ターラーを手に入れられないとわかり、「こんな若者には前にあったことがないな」と言って去って行きました。
若者はまた進んでいき、また「ああ、ぞっとできたらなあ、ああ、ぞっとできたらなあ」と一人でつぶやいていました。後ろを歩いていた荷車ひきの男がこれを聞いて、「お前さんは誰だい?」と尋ねました。「知らないよ。」と若者は答えました。すると荷車ひきは「お前さん、どこから来たんだい?」と尋ねました。「知らないよ。」「お前さんの父親は誰?」「それを言ってはいけないんだ。」「お前さんはぶつぶつ言ってばかりいるが、それは何だね?」「ああ」と若者は答えました。「僕はぞっとすることができたらいいなあと思っているんだが、誰も僕に教えられないのさ。」「お前さんのばかげたお喋りはたくさんだ。」と荷車引きは言いました。「さあ、一緒に来いよ。お前さんに場所を世話してやろう。」
若者は荷車引きと一緒に行き、夜に泊ろうと思う宿に着きました。それから部屋の入り口で、若者はまたかなり大きな声で、「ゾッとできたらなあ!ゾッとできたらなあ!」と言いました。これを聞いた宿の主人は笑って、「お客様がそういうことをお望みでしたら、ここに良い機会がございます。」と言いました。「まあ、黙ってなさいな。」とおかみが言いました。「詮索好きな人たちがもうたくさん命を落としたのよ。こんなきれいな目が二度とお日さまをおがめなくなるなんてかわいそうだわ。」しかし、若者は「どんなに大変でも、僕は習う気でいます。実はこのために旅をしているのです。」と言いました。
若者は主人にしきりにせがみ、とうとう主人は若者に話しました。「ここから遠くないところに、お化けがでる城があってね。三晩、その城で番をするだけで、だれでもとても簡単にぞっとすることを覚えられますよ。王様は、やってのける人には娘を妻にやる、と約束しましたがね。その王女様は日の下で一番美しい方ですよ。城にはまた大きな財宝があって、悪霊に守られているそうです。それでこの財宝も魔法を解かれると、貧しい男がすごい金持ちになれるという話ですよ。もうたくさんの男たちが城に入って行きましたが、まだ誰も出てきていません。」
それで次の朝、若者は王様のところへ行き、「お許しをいただければ、幽霊のでるお城で三晩見張りをしたいと思います。」と言いました。王様は若者を見て、気に入ったので、「それでは、お前が城に持っていきたいものを三つ申してみよ。しかし、それは生きていないものに限るぞ。」と言いました。それで若者は、「それでは、火と旋盤と小刀つきの切り台をお願いします。」と言いました。王様はこれらのものを昼のうちに城へ運び込ませました。
夜が近づいてくると、若者は城に行き、部屋の一つで明るい火をたき、そのそばに包丁つきまな板をおき、旋盤のそばに座りました。「あ~あ、ぞっとできたらなあ。」と若者は言いました。「だけど、ここでも無理だろうなあ。」真夜中ごろ、火をかきおこし、吹いていると、突然片隅から「アウ、ミャウ、うう寒い。」と何かが叫びました。「ばかだな。」と若者はどなりました。「何を叫んでいるんだ。寒けりゃ、来て、火のそばに座って温まりゃいいだろうが。」
そう言ったとき、二匹の大きな黒い猫がどーんとひと跳びしてやってきて、若者の両側に座り、らんらんと光る目で残忍に若者を見ました。まもなく温まると猫たちは、「トランプをしよう。」と言いました。「いいとも。」と若者は答えました。「だけど手をみせてくれよ。」それで二匹は爪をグィと出してみせました。「おやおや、なんと長い爪だ。待てよ。まず君たちの爪を切らなくちゃ。」それで若者は猫の首をつかみ、切り台に置き、足をしっかりねじでとめました。「君たちの指をみてしまった。」と若者は言いました。「それでトランプをやる気が失せたよ。」そして猫を打ち殺し、外の池に投げ捨てました。
しかし、若者がこの二匹をやっつけ終わり、また火のそばに座ろうとしたとき、熱して赤くなった鎖をつけた黒猫と黒犬があちこちの穴やすみから出てきて、どんどん増えて行き、とうとう若者は身動きできなくなりました。犬や猫たちはものすごい叫び声をあげながら、火の上にのり、引っ張ってばらばらにし、火を消そうとしました。若者はしばらく黙って見ていましたが、余りにやりすぎになったときとうとう、小刀をつかみ、「失せろ、クズども!」と叫んで、切り倒し始めました。逃げたのもありましたが、殺したのは外の池に放り込みました。
戻ってくると若者はまた火の燃え差しをあおいで、体を温めました。こうして座っていたところ、もう目を開けていられなくなって、眠気がさしてきました。それで見回すと、すみに大きなベッドが見えました。「あれはうってつけだな。」と言ってそのベッドにもぐりこみました。
ところが、目を閉じようとした瞬間、ベッドはひとりでに動き始め、城中をまわりました。「その調子だ、だが、もっと速く動け」と若者は言いました。するとベッドは、6頭だての馬がひいているかのように速く、上に下に、しきいや階段を乗り越え、進み続けましたが、ドッシン、ドッシン、跳びはねてさかさまにひっくり返り、若者の上に山のようにのっかりました。しかし、若者は掛け布団や枕を空に投げあげ、ベッドから出て、「今度は乗りたい奴が乗ればいいよ。」と言って、火のそばに横になり朝まで眠りました。
朝に王様が来て、若者が床にねているのをみると、化け物たちが殺してしまい若者は死んでいると思いました。それで王様は、「結局残念だな、良い男なのに。」と言いました。若者はそれを聞くと起きあがって、「まだそうなっていませんよ。」と言いました。すると王様はびっくりしましたがとても喜び、首尾はいかがであったか、と尋ねました。「とてもうまくいきました。一晩過ぎましたが、あと二晩もにたようなものでしょう。」と若者は答えました。
それから若者は宿の主人のところへ行きました。主人は目を大きく見開いて、「お前さんにまた生きて会えるとは思っていませんでしたよ。もうゾッとする方法を覚えましたか?」と言いました。「いいや」と若者は言いました。「まるでだめだ。だれか教えてくれたらなあ。」二晩目に若者はまた古い城に出かけ、火のそばに腰かけ、また「ぞっとできたらなあ」を繰り返し始めました。
真夜中になると、ガタガタ、ドタドタと騒がしい音がきこえ出し、初めは低かったのですが、だんだん大きくなっていきました。それからしばらく静かでしたが、とうとう大きな叫び声がして、人間の体半分が煙突から降りてきて若者の前に落ちました。「やあ」と若者は叫びました。「もう半分があるはずだ。これでは足りないな。」それから騒ぎがまた始まり、どなり声やうめき声がしたかと思うと、もう半分も落ちてきました。「待ってろよ。」と若者は言いました。「お前にすこし火をおこしてやるからな。」それが終わってまた見回すと、半分ずつの体二つがくっついて、恐ろしい顔の男が若者の場所に座っていました。「それは話しにならないな。」と若者は言いました。「その椅子は僕のだよ。」男は若者を押しのけようとしましたが、若者は負けないで力任せに男を突き放し、また自分の席に座りました。
するとさらにもっと多くの男たちが次々と落ちてきて、死人の脚9本とどくろ2つを持って来て、それを立てると、九柱戯を始めました。若者もやりたかったので、「ねぇ、僕も入れてくれないかな?」と言いました。「ああ、お前が金をもっていたらいいよ。」「金は十分あるよ。」と若者は答えました。「だけど君たちの球はちゃんと丸くないよ。」それから若者はどくろをとって、旋盤にかけ、丸くなるまで回しました。「ほら、今度はよく回るだろう。」と若者は言いました。「やったぜ。さあ遊ぼう。」若者はその男たちと遊び、負けてお金をいくらか払いました。しかし、12時になると、なにもかも消えて見えなくなりました。若者は横になり静かに寝入りました。
次の朝、王様がやってきて、若者の様子を尋ねま、「今回はどうだったかね?」と言いました。「ずっと九柱戯をやっていました。それで2,3ファージング負けましたよ。」と若者は答えました。「じゃあゾッとしなかったのかね?」「何ですって?楽しく過ごしましたよ。ゾッとするって何かわかったらいいんですが。」と若者は言いました。
三晩目に、若者はまた椅子に座り、とても悲しく「ゾッとできたらなあ」と言いました。遅い時間になると、六人の大男が入ってきて、棺桶を持ってきました。それで若者は、「はは、それはきっと僕のいとこだよ。2,3日前に死んだばかりだ。」と言い、指で呼び寄せ、「おいで、きみ、おいで」と叫びました。大男たちは床に棺桶を置きましたが、若者はそこに行き、ふたをはずすと、死人が中にねていました。若者がその顔に触りましたが、氷のように冷たかったのでした。「待ってろよ。少し君を温めてあげるよ。」と言って、火のところに行き手を温め、死人の顔にその手を当てましたが、死人は冷たいままでした。それで若者は棺桶から死人を出し、火のそばに座った自分の胸に死人を抱いて、血がまた通うように死人の腕をこすりました。これでも効き目がなかったので、若者は「二人でベッドに一緒にねると、温めあえるよな。」と考えて、死人をベッドに運び、布団をかけるとそのそばに横になりました。まもなく死人も温かくなり、動き始めました。それで若者は、「ほらね、きみ、あたためてやらなかったかい?」と言いました。ところが、死人は起きあがって、「さあ、お前の首を絞めてやる。」と叫びました。「何だって?それがきみのお礼のやり方か?すぐ棺桶に入りやがれ。」と若者は言って、死人をもちあげ、棺桶に投げ込み、ふたを閉めました。
するとさっきの六人の男たちが来て、また死人を連れて帰りました。「なんとしてもゾッとできないな。生きてる間ここでは覚えられないよ。」と若者は言いました。すると、他の男たちよりもっと大きく、恐ろしく見える男が入ってきました。しかし、その男は年とっていて、長くて白いあごひげを生やしていました。「こいつめ」と男は叫びました。「ゾッとすることをまもなく教えてやるぞ。お前は死ぬんだからな。」「そうはいくか。死ぬとなったら、黙っているわけにはいかないからな。」と若者は答えました。「すぐにお前をとっつかまえてやる。」と残忍な男は言いました。「穏やかに、穏やかに、大口をたたくんじゃないよ。僕はお前ぐらい力があるぞ。たぶんもっと強いかもしれないぞ。」「やってみようじゃないか。お前の方が強いなら、おれはお前を放してやる。来い。やるぞ。」
それから男は暗い通路をいくつも通って鍛冶場の炉へ連れて行き、斧をとると一撃でかなとこを地中へうちこみました。「僕はそれよりうまくやれるよ。」と若者は言って、べつのかなとこのところへ行きました。年とった男は近くに来て、見物しようとし、白いひげが垂れ下がっていました。それで若者は斧をつかみ一撃でかなとこを割り、その中に男のひげを挟みました。「さあ、僕はお前をつかまえだぞ。」と若者は言いました。「今度はお前が死ぬ番だ。」そう言って鉄の棒をつかむと年とった男を打ちすえ、とうとう男はうめいて、若者にやめてくれ、そうしたらたくさん金をやるから、と頼みました。若者は斧を抜いて男を放しました。
年とった男は若者を城に連れ戻し、地下室で金でいっぱいの箱を3つ見せました。「このうち、一つは貧しい人たちに、もう一つは王様に、3つ目はお前のだ。」と男は言いました。そのうち、12時になり、お化けは消え、それで若者は暗闇に立っていました。「それでもまだ出口をさがせるだろうよ。」と若者は言って、手さぐりしながら、道をたどって部屋に戻り、その部屋の火のそばで眠りました。
次の朝、王様が来て、「お前は今度こそぞっとすることを覚えたにちがいない。」と言いました。「いいえ」と若者は答えました。「いったいそれは何でしょう?私の死んだいとこがここにいました。それからあごひげの男が来て、下の部屋にあるたくさんのお金を見せましたよ。だけど誰もゾッとすることはなにか教えてくれませんでした。」「それでは、お前は城を救ったのだな。わしの娘を妻とするがよい。」と王様は言いました。「それはとても有り難いことですが、やはりゾッとすることがなにかわかりません。」と若者は言いました。それから金が上に運び出され、結婚式が祝われました。しかし、若い王様は妻をどんなに愛しても、どんなに幸せでも、やはりいつも「ゾッとできればなあ、ゾッとできればなあ」と言っていました。それでとうとうお后が怒りました。侍女が「私が、王様を治してさしあげましょう。まもなくゾッとすることが何かおわかりになりましょう。」と言いました。侍女は庭を流れている小川に出て行き、手桶いっぱいの小魚を自分のところに運んでもらいました。
夜に若い王様が眠っているとき、妻は王様の服を脱がせ、手桶の小魚の入った冷たい水を王様の上にかけました。それで小魚がたくさん王様のまわりでぴちぴち跳ねました。すると、王様は目が覚め、さけびました。「わあ、何だ!何だ!ぞっとしたぞ。ぞっとしたなあ。お前、ああ、ぞっとするとはどういうことか今わかったよ。」