A palhinha, a brasa e o feijão


Strohalm, kooltje vuur en boontje


Morava numa aldeia uma pobre velhinha que, tendo colhido um prato de feijões, dispunha-se a cozinhá-los. Para isto, preparou o fogo e, para que acendesse mais depressa, deitou nele um punhado de palhas. Ao despejar os feijões na panela, deixou cair, inadvertidamente, um grão, que foi parar junto de uma palhinha no chão; ao mesmo tempo, saltou também uma brasa do fogão que foi parar junto deles. A palhinha então perguntou:
- Caros amigos, como viestes parar aqui?
- Por sorte minha saltei do fogão, - disse a brasa - e, se não tivesse sido esperta, era certa a morte, pois acabaria em cinzas.
O feijão, por sua vez, disse:
- Eu, também, consegui escapar com vida, mas, se a velha me tivesse posto na panela, a estas horas estaria impiedosamente reduzido a angu, como os meus companheiros.
- E a mim, ter-me-ia tocado porventura, melhor sorte? - disse a palhinha. - A velha transformou todas as minhas irmãs em fogo e fumaça; agarrou e matou sessenta de uma só vez. Felizmente, eu escapei-lhe por entre os dedos!
- E agora, que faremos? - perguntou a brasa.
- Já que tão milagrosamente escapamos da morte, - disse o feijão, - acho que nos devemos ajudar mutuamente, como bons amigos e, para que não nos aconteça outra desgraça, devemos emigrar para o estrangeiro.
A proposta foi aceita com agrado. Assim, puseram- se a caminho e foram andando. Não demorou muito, chegaram à margem de um regato e, como não havia nenhuma ponte, nem mesmo uma prancha, não sabiam como haviam de atravessar. A palhinha teve uma ideia que lhe pareceu excelente:
- Poderei colocar-me atravessada, de uma margem à outra, assim passareis sobre mim como se fosse uma ponte.
Estendeu-se, como havia dito, de uma margem a outra. A brasa, que por natureza é fogosa, avançou e ficou pairando sem jeito sobre a ponte improvisada, mas quando chegou ao meio, ouviu o borbulhar da água lá embaixo e ficou com medo. Parou sem coragem de ir nem para a frente nem para trás. A palhinha começou a arder, partiu-se em dois pedaços e caiu no regato; a brasa escorregou junto e, ao contacto da água, sibilou um pouco, depois extinguiu-se.
O feijão, que ficara prudentemente na margem, teve um acesso de riso diante daquela aventura; caiu em gargalhada tão estrondosa e incontrolável que acabou estourando. Ele, também, estaria liquidado, se um alfaiate ambulante não tivesse parado junto ao regato para descansar. Sendo um homem de bom coração, pegou na agulha e linha e costurou-o todo.
O feijão agradeceu-lhe calorosamente mas, como o alfaiate usara linha preta para o coser, desde esse dia todos os feijões nascem com uma listra preta no meio.
In een dorp woonde eens een arme oude vrouw, ze had een maaltje bonen bij elkaar en wilde ze koken. Ze maakte dus een vuur in de haard, en om het sneller te laten branden, stak ze het aan met een handvol stro. Toen ze de pot met bonen schudde, viel er ongemerkt één op de grond, hij kwam naast een strohalm terecht; en toen sprong nog een kooltje vuur uit de haard en kwam er vlakbij. Toen begon de strohalm te praten en zei: "Vrienden, waar komen jullie vandaan?" De kool antwoordde: "Ik ben tot mijn geluk het vuur ontsprongen, als ik dat niet met moeite gedaan had, was ik zeker dood: ik zou tot as verbranden." De boon zei: "Ik ben ook heelhuids ontkomen, want als de oude vrouw mij weer in de pot had gestopt, dan was ik onbarmhartig tot brij gekookt, net als mijn kameraden!" - "Denk je dat het mij beter was vergaan?" zei de strohalm, "de oude heeft al mijn broeders in rook en vuur laten opgaan; zestig heeft ze er tegelijk gepakt en verbrand. Gelukkig ben ik haar tussen de vingers doorgeglipt." - "Wat zullen we nu gaan doen?" vroeg het kooltje. "Ik vind," zei het boontje, "nu we de dood zo gelukkig zijn ontsprongen, moesten we als trouwe gezellen bijeen blijven, en opdat ons hier niet nog eens een ongeluk gebeurt, moesten we maar wegtrekken en met zijn drieën verhuizen naar een vreemd land."
Dat voorstel beviel de twee anderen, en ze gingen samen op weg. Weldra kwamen ze bij een beekje, en daar er geen brug was, wisten ze niet hoe ze er over moesten komen. Het strootje wist raad en sprak: "Ik zal er dwars over gaan liggen, dan kunnen jullie over me heen lopen als over een brug." Zo gezegd zo gedaan. De strohalm strekte zich van de ene oever tot de andere, en de kool die een hete aard had, trippelde heel vurig over de nieuw gebouwde brug. In het midden gekomen hoorde het onder zich het water bruisen, toen werd het bang; het bleef staan en durfde niet verder. Maar nu begon het strootje te branden, brak in tweeën en viel in de beek; het kooltje tuimelde eveneens, en toen het in het water viel, gaf het de geest. Boontje, die voorzichtig op de rand was blijven staan, begon vreselijk te lachen, kon er niet mee ophouden en lachte zo verschrikkelijk hard, dat hij barstte. Nu zou het ook met hem gedaan zijn, als niet tot zijn geluk, een kleermaker, die aan het reizen was, juist bij de beek was gaan rusten. Hij had een goed hart en haalde naald en draad te voorschijn en naaide boontje weer dicht. Boontje was hem hartelijk dankbaar, maar omdat hij zwart garen gebruikt had, hebben sindsdien alle bonen een zwarte naad.