Lusen og loppen


Luisje en Vlootje


Der var engang en lus og en loppe, som boede sammen. En dag, da de bryggede øl i en æggeskal, faldt lusen ned og brændte sig. Loppen begyndte at græde højt, og den lille dør spurgte da: "Hvorfor græder du, lille loppe?" - "Fordi lusen har brændt sig," svarede loppen.
Da gav døren sig til at knirke, og en kost, der stod i krogen, spurgte: "Hvorfor knirker du, lille dør?" - "Skulle jeg ikke knirke," svarede døren -
"Lusen har brændt sig,
loppen græder."
Da begyndte kosten at feje af alle livsens kræfter, og en lille vogn, der kom kørende forbi, spurgte: "Hvorfor fejer du, lille kost?" - "Skulle jeg ikke feje," svarede kosten -
"Lusen har brændt sig,
loppen græder,
døren knirker."
Da begyndte vognen at rende alt, hvad den kunne, og da den kom forbi møddingen, spurgte denne: "Hvorfor render du sådan, lille vogn?" - "Skulle jeg ikke rende," svarede vognen -
"Lusen har brændt sig,
loppen græder,
døren knirker,
kosten fejer."
Da begyndte møddingen at brænde i lys lue. Ved siden af den stod et træ, som spurgte: "Hvorfor brænder du, lille mødding?" - "Skulle jeg ikke brænde," svarede møddingen -
"Lusen har brændt sig,
loppen græder,
døren knirker,
kosten fejer,
vognen render."
Da begyndte træet at ryste sig, så alle bladene faldt af. En pige, der kom forbi med et krus, så det og spurgte: "Hvorfor ryster du dig, lille træ?" - "Skulle jeg ikke ryste mig," svarede træet -
"Lusen har brændt sig,
loppen græder,
døren knirker,
kosten fejer,
vognen render,
møddingen brænder."
Da slog pigen sit krus itu og brønden, hun stod ved, spurgte da: "Hvorfor slår du dit krus itu, lille pige?" - "Skulle jeg ikke slå mit krus itu," svarede hun -
"Lusen har brændt sig,
loppen græder,
døren knirker,
kosten fejer,
vognen render,
møddingen brænder,
træet ryster sig."
Da begyndte brønden at stige og flød snart over alle bredder. Og så druknede de allesammen, pigen, træet, møddingen, vognen, kosten, døren, loppen og lusen.
Er waren eens een luisje en een vlootje. Ze hadden samen een huishoudinkje opgezet en brouwden bier in een eierschaal. Toen het bier kookte in de dop, viel het luisje er in en verbrandde. Daar begon het vlootje luid te schreien. En het kamerdeurtje zei: "Maar vlootje, waarom huil je zo?" – "Omdat 't luisje verbrand is!"
Toen ging het deurtje piepen. Het bezempje dat in de hoek stond, zei: "Waarom piep je zo, deurtje?" – "Zou ik niet piepen?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit!"
Opeens begon het bezempje verschrikkelijk hard te vegen. Daar kwam een wagentje aan en zei: "Waarom veeg je zo, bezempje?" – "Zou ik niet vegen?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt!"
Toen zei het wagentje: "Dan ga ik heel hard rijden," en het begon heel hard te rijden over de weg. Toen zei een keuteltje dat op de weg lag, waar het wagentje langs reed: "Wat rijd jij hard, wagentje?" – "Zou ik niet jagen?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt."
En toen zei het keuteltje: "Dan zal ik heel hard verbranden," en het begon met een helle vlam te branden. Er stond een boompje naast de weg waar het keuteltje lag, dat zei: "Keuteltje, waarom brand je?" – "Zou ik niet branden?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt,
Keuteltje vlamt."
Toen zei het boompje: "Dan ga ik me schudden," en 't begon zich zo te schudden, dat alle blaadjes afvielen. Dat zag een meisje, dat aankwam met een waterkruikje, en zij riep: "Boompje, wat schud je je?" – "Zou ik mij niet schudden?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt,
Keuteltje vlamt,
Dat het verbrandt!"
En toen zei het meisje: "Dan gooi ik het waterkruikje stuk," en brak het waterkruikje. Toen zei het bronnetje, waar het water uit welde: "Meisje, waarom breek je het waterkruikje?" – "Zou ik het waterkruikje niet breken?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt,
Keuteltje vlamt,
Dat het verbrandt,
En het boompje gaat aan 't schudden."
"Zo," zei het bronnetje, "en ga ik heel hard stromen," en het begon verschrikkelijk hard te stromen. En in het water is tenslotte alles weggespoeld, het meisje, het boompje, het keuteltje, het wagentje, het bezempje, het deurtje, het vlootje, alles en alles!