De kleermaker in de hemel


The tailor in heaven


Eens gebeurde het, dat, op een mooie dag, onze Lieve Heer een wandeling ging maken in de tuin van de hemel, en Hij nam alle apostelen en alle heiligen mee, zodat er niemand meer in de hemel overbleef dan de heilige Petrus. Onze Lieve Heer had hem bevolen om in die tussentijd niemand binnen te laten, dus stond Petrus bij de hemelpoort en hield wacht.
Het duurde niet lang, of iemand kwam aankloppen. Petrus vroeg, wie het was en wat hij wilde. "Ik ben een arme, eerlijke kleermaker," antwoordde een benepen stemmetje, "die toegang vraagt." - "Eerlijk?!" zei Petrus, "zeker als de dief aan de galg. Je had altijd lange vingers en je hebt heel wat mensen stof afgezet. In de hemel kom je niet, Onze Heer heeft me verboden, om iemand binnen te laten, zolang Hij er niet is." - "Wees toch barmhartig!" riep de kleermaker, "Kleine stukjes afval die vanzelf van de kniptafel vallen, dat is geen diefstal, daar praten we niet eens over. Kijk, ik hink en ik heb van de lange weg blaren aan mijn voeten, ik kan onmogelijk terug. Laat mij maar binnen. Ik zal het vuile werk doen. Ik wil met kinderen sjouwen, luiers spoelen, banken afnemen en drogen, en kapotte kleren maken."
Nu liet Petrus zich vermurwen en opende de hemelpoort net zo ver voor de kreupele kleermaker, dat z'n magere lijf door de kier kon. Hij moest maar in een hoekje achter de deur gaan zitten en daar heel stil en koest zijn, zodat onze Lieve Heer als Hij terugkwam, hem niet zien zou en boos worden. De kleermaker deed het, maar toen Petrus eens de deur uitging, stond hij stil op, en ging nieuwsgierig in alle hoeken van de hemel kijken, en nam alles eens goed op. Eindelijk kwam hij bij een plek, daar stonden veel mooie, kostelijke stoelen in een kring en in het midden stond een gouden zetel, met schitterende edelstenen bezet, die ook veel hoger was dan de andere stoelen, en er stond een gouden voetenbank voor. Maar dat was de troon waarop Onze Lieve Heer zat als hij thuis was en daarvandaan kon men alles zien wat er op aarde gebeurde.
De kleermaker bleef een hele poos bij die troon staan kijken, want dat vond hij nog het mooiste van alles. Eindelijk kon hij zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen, klom erop en ging erop zitten. Toen zag hij alles wat op aarde gebeurde; en hij zag een oude, lelijke vrouw; ze stond bij een beek te wassen en ze legde twee sluiers heimelijk opzij. De kleermaker werd daar zo woedend om, dat hij de gouden voetenbank greep en door de hemel op aarde gooide naar de oude dievegge toe. Maar daar hij de voetenbank niet meer terug kon halen, sloop hij verlegen van de troon weg en kroop stilletjes naar z'n plaatsje achter de deur en deed of er geen vuiltje aan de lucht was.
Toen de Heer en Meester met het hemelse gevolg weer terugkwam, zag hij het kleermakertje achter de deur niet; maar toen Hij op de troon ging zitten, was de voetenbank er niet. Hij vroeg aan Petrus, waar de voetenbank gebleven was, maar Petrus wist er niets van. Toen vroeg Hij verder, of Petrus niemand binnengelaten had. "Ik zou niemand weten," zie Petrus, "dan een manke kleermaker, die nog achter de deur zit te wachten." Toen liet Onze Lieve Heer de kleermaker komen en vroeg hem of hij de voetenbank soms weggenomen had en waar hij hem neergezet had.
"O Heer," zei de kleermaker verheugd, "ik heb hem in woede naar de aarde geworpen, naar een oud mens dat ik bij 't wassen twee sluiers zag stelen." - "O jij schelm," sprak de Heer, "als het recht zo ging als jij het doet, hoe denk je dan dat het met jou gesteld zou zijn? Ik zou al lang geen stoelen, geen banken, ja zelfs geen pook meer hier hebben gehad, maar alles naar de zondaren geworpen hebben. Voortaan kun je niet meer in de hemel blijven, maar je moet weer naar buiten voor de poort; zie dan maar waar je terecht komt. Hier mag niemand straffen dan Ik alleen, de Heer."
Petrus moest de kleermaker weer buiten de poort brengen, en omdat hij kapotte schoenen had en voeten vol blaren, nam hij een stok in de hand en trok naar 'Wacht-een-Wijle' waar de dappere soldaten zitten te drinken!
One very fine day it came to pass that the good God wished to enjoy himself in the heavenly garden, and took all the apostles and saints with him, so that no one stayed in heaven but Saint Peter. The Lord had commanded him to let no one in during his absence, so Peter stood by the door and kept watch. Before long some one knocked. Peter asked who was there, and what he wanted? "I am a poor, honest tailor who prays for admission," replied a smooth voice. "Honest indeed," said Peter, "like the thief on the gallows! Thou hast been light-fingered and hast snipped folks' clothes away. Thou wilt not get into heaven. The Lord hath forbidden me to let any one in while he is out." - "Come, do be merciful," cried the tailor. "Little scraps which fall off the table of their own accord are not stolen, and are not worth speaking about. Look, I am lame, and have blisters on my feet with walking here, I cannot possibly turn back again. Only let me in, and I will do all the rough work. I will carry the children, and wash their clothes, and wash and clean the benches on which they have been playing, and patch all their torn clothes." Saint Peter let himself be moved by pity, and opened the door of heaven just wide enough for the lame tailor to slip his lean body in. He was forced to sit down in a corner behind the door, and was to stay quietly and peaceably there, in order that the Lord, when he returned, might not observe him and be angry. The tailor obeyed, but once when Saint Peter went outside the door, he got up, and full of curiosity, went round about into every corner of heaven, and inspected the arrangement of every place. At length he came to a spot where many beautiful and delightful chairs were standing, and in the midst was a seat all of gold which was set with shining jewels, likewise it was much higher than the other chairs, and a footstool of gold was before it. It was, however, the seat on which the Lord sat when he was at home, and from which he could see everything which happened on earth. The tailor stood still, and looked at the seat for a long time, for it pleased him better than all else. At last he could master his curiosity no longer, and climbed up and seated himself in the chair. Then he saw everything which was happening on earth, and observed an ugly old woman who was standing washing by the side of a stream, secretly laying two veils on one side for herself. The sight of this made the tailor so angry that he laid hold of the golden footstool, and threw it down to earth through heaven, at the old thief. As, however, he could not bring the stool back again, he slipped quietly out of the chair, seated himself in his place behind the door, and behaved as if he had never stirred from the spot.
When the Lord and master came back again with his heavenly companions, he did not see the tailor behind the door, but when he seated himself on his chair the footstool was missing. He asked Saint Peter what had become of the stool, but he did not know. Then he asked if he had let anyone come in. "I know of no one who has been here," answered Peter, "but a lame tailor, who is still sitting behind the door." Then the Lord had the tailor brought before him, and asked him if he had taken away the stool, and where he had put it? "Oh, Lord," answered the tailor joyously, "I threw it in my anger down to earth at an old woman whom I saw stealing two veils at the washing." - "Oh, thou knave," said the Lord, "were I to judge as thou judgest, how dost thou think thou couldst have escaped so long? I should long ago have had no chairs, benches, seats, nay, not even an oven-fork, but should have thrown everything down at the sinners. Henceforth thou canst stay no longer in heaven, but must go outside the door again. Then go where thou wilt. No one shall give punishment here, but I alone, the Lord."
Peter was obliged to take the tailor out of heaven again, and as he had torn shoes, and feet covered with blisters, he took a stick in his hand, and went to "Wait-a-bit," where the good soldiers sit and make merry.