仕立て屋の親指小僧の遍歴


Duimpje de wereld in


ある仕立て屋に息子が一人いました。この子はたまたま小さくて親指ほどしかなく、このためにいつも親指太郎と呼ばれました。しかし、なかなか勇気のある子で、父親に、「お父さん、僕はなんとしても世間に出ていくよ。」と言いました。「そうだ、息子よ。」と父親は言って、長いかがり針をとって、封蝋で針にこぶを作りました。「さあ、道中持って歩く刀をやるぞ。」それからチビの仕立て屋は一緒にもう一回食事をしようと、台所に跳ねていき、母親が最後にどんな料理を作るかみました。しかしもう出来上がっていて、皿がかまどの上にのっていました。それで、太郎が言いました。「おかあさん、今日の料理は何?」「自分で見てごらん」と母親は言いました。そこで太郎はかまどの上に飛び乗って、皿を覗きこみました。ところが首をあまり長く伸ばし過ぎたので、食べ物の湯気が太郎をつかまえて煙突から外へ運んで行きました。太郎はしばらく湯気にのって空中を漂っていましたが、しまいにまた地面に下りました。
もうチビの仕立て屋は外の広い世間にいて、あちこち旅をして、仕立て屋の親方のところへ行きました。しかし、食べ物がよくありませんでした。「おかみさん、もっと良い食べ物をくれないと」と太郎は言いました。「出ていきます。それで明日朝早くチョークで家の戸に"じゃがいもばかり、肉はほとんど無し、さよなら、じゃがいも王さん"と書きますよ。」
「やれるもんならやってみな、バッタめ」とおかみさんは言うと、怒って布巾をつかみ、太郎をたたこうとしました。しかしチビの仕立て屋は指抜きの下にすばしこく這って行き、その下から外を覗いておかみさんに舌をだしました。おかみさんは指抜きを持ち上げ、太郎を捕まえようとしましたが、太郎は布巾の中へピョンと跳ねて、おかみさんが布巾を開いて探しているうちにテーブルの割れ目に入りました。「やーい!やーい!おかみさん」と叫んで頭を突き出しました。それでおかみさんがたたきはじめると引出しの中へ飛び込みました。しかし、お終いにはおかみさんは太郎をつかまえ、家から追い出しました。
チビの仕立て屋は先へ歩いていき、大きな森にくると、そこで王様の宝物を盗もうともくろんでいた強盗の一団と出会いました。強盗たちはチビの仕立て屋を見ると、(こんな小さい奴は鍵穴にもぐりこめて錠前開けにつかえるな。)と思い、「おい、そこの」と一人が叫びました。「大男のゴリアテ、おれたちと一緒に宝物庫に行かないか。中へ忍び込んで金を投げてよこせよ。」親指太郎はしばらく考えていましたが、とうとう「いいよ」と言って、一緒に宝物庫にでかけました。
そこで太郎は戸に割れ目があるか調べるために戸の上と下を見てまわり、まもなく自分が入れるくらい幅がある割れ目を見つけました。それですぐに入って行こうとしましたが、戸の前に立っていた二人の番兵のうちの一人が太郎を見つけ、もう一人に「おい、嫌なクモがあそこを這ってるぞ。殺してやろう」と言いました。「かわいそうに、ほっとけよ。」ともう一人がいいました。「お前に何も悪いことをしていないじゃないか。」それから太郎は割れ目を通って宝物庫に無事に着き、下に強盗たちがいる窓を開けると、ターラー銀貨を次々と外へ投げました。
太郎が仕事の真っ最中のとき、王様が宝物庫を見まわりにくるのが聞こえて、急いで隠れました。王様はターラー銀貨がいくらか無くなっているのにきづきましたが、いったい誰が盗んだのかわかりませんでした。というのは錠前とかんぬきはしっかりされているし、よく見張られていたからです。そこで王様はまた出て行って番兵に、よく見張れ、誰か金をねらってるぞ、と言いました。
そこで太郎がまた仕事をはじめると、番兵にお金が動いてチャリンチャリンという音が聞こえました。二人は泥棒を捕まえようと素早く中へ駆けこみましたが、チビの仕立て屋は、二人がやってくるのが聞こえ、もっと素早く隅に跳んで、一枚のターラー銀貨を自分にかぶせたので、番兵からは何も見えませんでした。隠れると同時に、番兵をからかって「ここだよ」と叫びました。番兵はそっちへ走りましたが、そこへ着くと、太郎はもう別の隅へ跳んでターラー銀貨の下になり、「やーい、やーい、こっちだよー」と叫びました。こうして太郎は番兵を何度もからかい、宝物庫の中を駆けずりまわらせたので、二人は疲れて、行ってしまいました。それから太郎はだんだん投げてとうとうターラー銀貨を投げ尽くし、最後の一枚を力いっぱい放ってすばしこくその上に跳び、ターラー銀貨と一緒に窓から飛びでました。強盗たちは太郎を褒めそやしました。「お前は大した勇者だ」と強盗たちは言いました。「おれたちの頭にならないか」
しかし、親指太郎は断って、「僕はまず世の中を見てまわりたいと思うから」と言いました。それからみんなで盗んだお金を分けましたが、チビの仕立て屋はクロイツァ―銅貨一枚だけ貰いました。それ以上は持ち歩けなかったからです。それからもう一度剣をベルトにはさみ、強盗たちにさよならを言って、歩きだしました。
最初に太郎は何人か親方のところで働きに行きましたが、好きになれなくて、とうとう宿屋の下男に雇われました。ところが、女中たちは太郎にがまんできませんでした。というのは女中たちが密かにやっていることを、女中たちに見られないで自分はしっかり見ては、だれだれが皿をくすねたとか、だれだれが地下室からとっていった、と雇い主に教えたからです。それで、女中たちは、「待ってな、仕返しをしてやるからね」と言って、示し合わせて太郎にいたずらをすることにしました。そのあとまもなく、女中の一人が庭で草刈りをしていると、親指太郎が草のところを跳ねたりあちこち這いまわったりしているのが見えました。女中は草と一緒に太郎をすばやく刈り取り、全部を大きな布に入れて縛り、こっそり雌牛たちに放りました。今度は、牛たちの中に大きな黒い牛がいて、太郎を怪我はさせませんでしたが飲みこんでしまいました。しかし、下にいるのは太郎の気に入りませんでした。というのは真っ暗でもちろんろうそくも燃えていませんでしたから。その雌牛が乳搾りされているとき、太郎は「シュー、シュー、シュー、桶はいついっぱいになる?」と叫びました。
しかし、乳搾りの音で太郎が叫んでいるのはきこえませんでした。このあと、家の主人が小屋に入ってきて、「あの牛を明日殺そう」と言いました。それで親指太郎はとても怖くなって、はっきりした声で「先に僕を出してくれ、この牛の中にいるんだ。」と叫びました。主人にはそれがすっかりよく聞こえたのですが、声がどこから来てるのか分かりませんでした。「どこにいるんだ?」と主人はききました。「黒い牛の中だよ」と親指太郎は答えましたが、主人はどういう意味かわからず、出ていってしまいました。
次の朝牛は殺されました。幸いにも親指太郎は牛を切り刻んでいるときに包丁にあたりませんでしたが、ソーセージの肉の間に入ってしまいました。肉屋がやってきて仕事を始めた時、太郎はありったけの声で、「深く切り過ぎるな、深く切り過きないでよ、おれが中にいるんだぞう」と叫びました。しかし、包丁のトントンいう音でかき消され、誰にも聞こえませんでした。
さあ、可哀そうに親指太郎は困ってしまいました。しかし、困っていればこそ知恵も働き、太郎は包丁で切る間を巧みにすりぬけて、ひとつもあたらず無傷でなんとか逃れました。しかしそれでも抜け出ることができなかったので、ベーコンの細切れと一緒に黒ソーセージの中に投げ込まれるしかありませんでした。そこの場所はかなり狭く、おまけに燻製にするため煙突に吊るされ、そこでは時間のたつのがひどく遅くまいりました。黒ソーセージがお客に出されるので冬になってやっと下ろされました。おかみさんがソーセージを薄切りにしているとき、頭の一部が切り落とされないように太郎は頭をあまり伸ばさないように気をつけました。太郎はとうとうチャンスを見つけて通り道をあけると、とび出ました。
しかし、小さな仕立て屋はこんなにひどい目にあった家にもういる気はしませんでした。それですぐにまた旅に出ました。しかし、自由は長く続きませんでした。野原で狐と出会い、狐は考えもしないで太郎をパクリとやってしまいました。「ねぇ、狐くん」とチビの仕立て屋は叫びました。「君の喉に引っ掛かっているのは僕だよ、僕をまた自由にしてくれ」「そうだな」と狐は答えました。「お前は何もないのとほぼ同じだ。だけど、おまえんちの庭のにわとりたちをくれると約束するなら、お前を放してやろう」「いいとも」と親指太郎は言いました。「おんどりもめんどりもみんなやるよ、約束する」そこで狐は太郎をまた外に出してやり、自分で家に連れて行きました。父親は愛する息子にまた会えて、もっていた鳥全部を喜んで狐にやりました。「これの代わりに、僕もたくさんのお金を持って来たよ。」と親指太郎は言って、父親に旅で稼いだクロイツァ―銅貨を渡しました。「だけどどうして狐はかわいそうなニワトリを食べるのにもらったの?」「まあ、おバカね、お前のお父さんだってきっと庭で飼っているにわとりよりずっと子供をかわいがるでしょ。」
Een kleermaker had een zoon die héél klein was gebleven en niet groter werd dan een duim. Daarom heette hij ook Klein Duimpje. Maar het was een moedige en flinke jongen en hij zei tegen zijn vader: "Vader, ik moet en zal de wereld in." - "Goed mijn jongen," sprak de oude en hij nam een stopnaald en bij een kaars smolt hij er een knop aan van zegellak, "hier heb je ook een degen voor op reis."
Nu wilde het kleine kleermakertje nog één keer thuis eten en hij huppelde naar de keuken om te kijken wat zijn moeder als laatste maal zou hebben gekookt. Ze had net opgeschept en de schotel stond nog op de kachel. Toen zei hij: "Moeder, wat eten we vandaag?" - "Kijk zelf maar," zei de moeder. Toen sprong Klein Duimpje op de kachel en keek in de schotel, maar omdat hij zijn hals te ver uitstrekte, nam de damp van het eten hem mee en dreef hem door de schoorsteen naar buiten.
Een tijdje zweefde hij op de damp in de lucht, tot hij eindelijk weer op de grond belandde. Nu was het mannetje buiten in de wijde wereld, trok rond, ging ook bij een baas als leerling werken, maar hij vond het eten niet goed genoeg. "Bazin," zei hij, "als u ons geen beter eten geeft dan ga ik weg en schrijf ik morgenochtend met krijt op de huisdeur:
"Aardappelen te veel,
vlees te weinig,
saluut, heer aardappelkoning!"
"Wat denk jij wel, snotaap?" zei de bazin en ze werd boos en pakte een stofdoek om hem te slaan, maar ons kleermakertje kroop onder een vingerhoed, keek er onder uit en stak zijn tong tegen haar uit. Ze pakte de vingerhoed om hem te pakken, maar Klein Duimpje sprong in de stofdoek en toen zij de stofdoek uitklopte om hem te zoeken, kroop hij in een spleet van de tafel. "Hé, hé, bazin!" riep hij en stak zijn hoofd omhoog en toen zij hem wilde slaan, sprong hij in de la. Maar toen kreeg ze hem eindelijk te pakken en joeg hem het huis uit.
Klein Duimpje nam zijn degen en stapte voort. Zo kwam hij in een groot bos terecht. Daar ontmoette hij een bende rovers die van plan waren de schat van de koning te stelen. Toen zij Klein Duimpje zagen dachten ze: "Zo'n klein kereltje kan wel door een sleutelgat kruipen en hij zou ons goed kunnen helpen." - "Hela," riep er één, "ja, jij reus Goliath, wil jij voor ons in de schatkamer gaan? Jij kunt binnensluipen en het geld naar buiten gooien." Duimpje dacht eens goed na en eindelijk zei hij: "Ja," en ging mee.
Toen bekeek hij nauwkeurig of er geen kier in deur was. En al gauw zag hij er één die voor hem breed genoeg was om doorheen te kruipen. Hij wilde dat meteen doen, maar één van de schildwachten die voor de deur de wacht hielden, zag hem en zei tegen de ander: "Wat kruipt daar voor vieze spin? Ik zal hem doodtrappen." - "Laat dat beest toch," zei de ander, "hij doet je toch geen kwaad?" Klein Duimpje kwam veilig en wel door de kier in de schatkamer, opende het raam, waar de rovers al onder stonden, en gooide het ene goudstuk na het andere naar buiten. Terwijl hij zo druk bezig was hoorde hij de koning aankomen, die zijn schatkamer wilde inspecteren en hij kroop snel weg. De koning merkte echter dat er heel wat goudstukken ontbraken, maar hij kon niet begrijpen hoe ze gestolen konden zijn, want de sloten en grendels waren allemaal dicht en in goede staat. Toen ging hij weer weg en zei tegen de schildwachten: "Let goed op, er is iemand bij het geld geweest."
Nu alles weer veilig was, begon Klein Duimpje weer met zijn taak, maar de schildwachten hoorden het geld bewegen en rinkelen: klik, klak, klik, klak. Ze sprongen vlug naar binnen en wilden de dief grijpen. Maar Klein Duimpje had hen horen komen en sprong in een hoek en hij zette een goudstuk voor zich, zodat er niets van hem te zien was. Toen plaagde hij de schildwachten en riep: "Hé, hier ben ik!" De schildwachten liepen snel naar die hoek, maar toen ze daar kwamen was hij al in een andere hoek onder een ander goudstuk en riep: "Hé, hier ben ik!" Vliegensvlug gingen de schildwachten erheen, maar Klein Duimpje zat al lang in een derde hoek en riep weer: "Hé, hier ben ik!" Zo hield hij hen voor de gek en liet ze zo lang in de schatkamer heen en weer lopen totdat ze moe werden en weggingen. Nu gooide hij de goudstukken achter elkaar allemaal naar buiten, en toen hij de laatste had, draaide hij hem snel om, ging er op zitten en vloog er zo mee het raam uit.
De rovers prezen hem geweldig. "Jij bent een echte held," zeiden ze, "wil jij onze roverhoofdman worden?" Klein Duimpje bedankte voor de eer, want hij wilde eerst meer van de wijde wereld zien. Ze verdeelden de buit, maar Klein Duimpje vroeg maar één dubbeltje omdat hij niet meer kon dragen. Daarop gespte hij zijn degen weer om, zei de rovers goedendag en ging op weg.
Hij ging nog bij enkele meesters in de leer, maar dat beviel hem niet. Tenslotte verhuurde hij zich als knecht in een herberg. De meiden mochten hem echter niet, want zonder dat ze hem zien konden, zag hij alles wat ze stiekem uitvoerden, en hij verklikte het aan de waard wat ze van de borden wegsnoepten en uit de kelder weghaalden. Toen zeiden ze: "Wacht maar, we zullen het je betaald zetten!" en ze spraken af hem een poets te bakken.
Een van de meiden moest weldra in de tuin het gras maaien en ze zag Klein Duimpje rond springen en op en neer klauteren tussen de halmen. Met één zwaai maaide ze hem met het gras mee en bond alles in een doek bijeen en gooide dat de koeien voor. Nu was daar een grote zwarte koe bij, die hem ineens mee opslokte zonder hem pijn te doen. Daar beneden beviel het hem echter slecht, want het was pikdonker en er brandde geen licht. Toen de koe werd gemolken riep Klein Duimpje:
"Strip, strap, strol,
Is de emmer al vol?"
Maar door het geruis van het melken hoorden ze hem niet. Daarop trad de waard in de stal en zei: "Morgen moet die koe geslacht worden." Toen werd Klein Duimpje zo bang dat hij met luide stem riep: "Laat mij er eerst uit, ik zit erin!" De waard hoorde het wel, maar hij wist niet waar de stem vandaan kwam. "Waar ben je dan?" vroeg hij. "In de zwarte," antwoordde Klein Duimpje, maar de waard begreep het niet en ging weg.
De volgende morgen werd de koe geslacht! Maar gelukkig werd Klein Duimpje bij het hakken en snijden niet geraakt, maar hij kwam bij het worstenvlees terecht. Toen de slager met zijn werk begon riep hij uit alle macht: "Niet te diep! Niet te diep! Ik zit eronder!" Maar door het lawaai van de hakmessen hoorde niemand hem. Nu was arm Duimpje echt in nood. Maar nood maakt snelle benen en hij wist zo handig tussen de hakmessen door te springen, dat geen één hem raakte en hij er heelhuids afkwam. Toch kon hij de dans niet ontspringen: samen met een stuk spek werd hij in een bloedworst gestopt. Het was een nauwe behuizing en hij werd ook nog in de schoorsteen gehangen om gerookt te worden, en dat duurde vervelend lang. In de winter werd hij eindelijk naar beneden gehaald omdat de worst zou worden opgediend aan een gast. De waardin sneed de worst in plakjes, maar Klein Duimpje paste goed op dat hij zijn hoofd niet te ver vooruitstak, zodat zijn hals niet zou worden afgesneden. Eindelijk zag hij zijn kans schoon en baande zich een weg en sprong naar buiten.
In het huis waar het hem zo slecht was vergaan, wilde hij niet langer blijven en hij ging meteen weer op reis. Toch duurde zijn vrijheid niet lang. Op het open veld ontmoette hij een vos, die hem per ongeluk ophapte. "Hoho, meneer Vos," riep hij, "ik ben het die in je keelgat zit, laat mij toch vrij!" - "Gelijk heb je," zei de vos, "aan jou heb ik eigenlijk toch niks. Als je mij de kippen op het erf van je vader belooft, dan zal ik je loslaten." - "Met alle plezier," antwoordde Klein Duimpje, "die kippen mag je hebben, dat beloof ik je!"
Toen liet de vos hem weer los en hij bracht hem zelf naar huis. Toen de vader zijn lieve zoontje weer zag, gaf hij de vos graag alle kippen die hij had. "In ruil daarvoor heb ik voor jou een mooi geldstuk meegebracht, vader," zei Klein Duimpje en hij gaf zijn vader het dubbeltje dat hij op zijn zwerftocht had verdiend.
"Maar waarom kreeg die vos die arme kippen om op te eten?" - "O, domme jongen, jouw vader houdt toch ook meer van zijn kind dan van de kippen op het erf."