Frederick and Catherine


Frieder en Katherliesje


There was once on a time a man who was called Frederick and a woman called Catherine, who had married each other and lived together as young married folks. One day Frederick said, "I will now go and plough, Catherine; when I come back, there must be some roast meat on the table for hunger, and a fresh draught for thirst." - "Just go, Frederick," answered Kate, "just go, I will have all ready for you." Therefore when dinner-time drew near she got a sausage out of the chimney, put it in the frying-pan, put some butter to it, and set it on the fire. The sausage began to fry and to hiss, Catherine stood beside it and held the handle of the pan, and had her own thoughts as she was doing it. Then it occurred to her, "While the sausage is getting done thou couldst go into the cellar and draw beer." So she set the frying-pan safely on the fire, took a can, and went down into the cellar to draw beer. The beer ran into the can and Kate watched it, and then she thought, "Oh, dear! The dog upstairs is not fastened up, it might get the sausage out of the pan. Well thought of." And in a trice she was up the cellar-steps again, but the Spitz had the sausage in its mouth already, and trailed it away on the ground. But Catherine, who was not idle, set out after it, and chased it a long way into the field; the dog, however, was swifter than Catherine and did not let the sausage journey easily, but skipped over the furrows with it. "What's gone is gone!" said Kate, and turned round, and as she had run till she was weary, she walked quietly and comfortably, and cooled herself. During this time the beer was still running out of the cask, for Kate had not turned the tap. And when the can was full and there was no other place for it, it ran into the cellar and did not stop until the whole cask was empty. As soon as Kate was on the steps she saw the mischance. "Good gracious!" she cried. "What shall I do now to stop Frederick knowing it!" She thought for a while, and at last she remembered that up in the garret was still standing a sack of the finest wheat flour from the last fair, and she would fetch that down and strew it over the beer. "Yes," said she, "he who saves a thing when he ought, has it afterwards when he needs it," and she climbed up to the garret and carried the sack below, and threw it straight down on the can of beer, which she knocked over, and Frederick's draught swam also in the cellar. "It is all right," said Kate, "where the one is the other ought to be also," and she strewed the meal over the whole cellar. When it was done she was heartily delighted with her work, and said, "How clean and wholesome it does look here!"
Er was eens een man die Frieder heette en een vrouw die heette Katherliesje. Zij waren met elkaar getrouwd en leefden samen als jong paar. Op een dag sprak Frieder: "Ik ga nu naar het land, Katherliesje, als ik terugkom moet er gebraden vlees op tafel staan voor de honger en een frisse dronk erbij voor de dorst." - "Ga maar, Friedertje," antwoordde Katherlies, "ga maar, het komt in orde." Toen het nu etenstijd werd haalde zij een worst uit de schoorsteen, legde die in een braadpan, deed er boter bij en zette hem op het vuur. De worst begon te braden en te sissen en Katherliesje stond erbij, hield de steel van de pan vast en liet haar gedachten de vrije loop. Toen bedacht zij: terwijl de worst gaar wordt zou ik in de kelder de drank wel kunnen gaan tappen. Zij zette dus de steel van de pan vast, nam een kan, ging de kelder in en tapte bier. Het bier liep in de kan en Katherliesje keek toe; toen bedacht zij: Jeminee, de hond is boven en hij ligt niet vast, die zou de worst wel eens uit de pan kunnen halen, dat zou mij wat zijn! En in een ommezien was zij de keldertrap op, maar Kees had de worst al in zijn bek en sleepte die over de grond met zich mee. Maar Katherliesje, ook niet lui, zette hem na en achtervolgde hem een flink eind het veld in; maar de hond was sneller dan Katherliesje en hij liet de worst niet los doch liet hem over de akker achter zich aan huppelen. "Weg is weg," sprak Katherliesje, keerde om en daar zij moe was geworden van het harde lopen, liep zij lekker langzaam om af te koelen. Al die tijd bleef het bier steeds maar uit het vat lopen want Katherliesje had de kraan niet dichtgedraaid en toen de kan vol was en er verder geen ruimte meer was, liep het bier de kelder in en hield niet op voordat het hele vat leeg was. Katherliesje zag het ongeluk al op de trap. "Welverdraaid," riep zij, "hoe moet ik het nu aanleggen dat Frieder het niet merkt." Zij dacht een poosje na en eindelijk viel haar in dat er van de laatste jaarmarkt nog een zak mooi tarwemeel op zolder stond, die zou zij naar beneden halen en in het bier uitstrooien. "Ja," sprak zij, "wie wat bewaart, die heeft wat als de nood aan de man komt," en zij klom naar de zolder, droeg de zak naar beneden en wierp die boven op de kan met bier zodat die omviel en Frieder's dronk ook in de kelder ronddreef. "Zo is het goed," sprak Katherliesje, "waar het ene is mag het andere niet ontbreken," en zij strooide het meel over de hele kelder uit. Toen zij klaar was, was zij opgetogen over haar werk en zei: "Wat ziet het er hier schoon en fris uit."

At mid-day home came Frederick: "Now, wife, what have you ready for me?" - "Ah, Freddy," she answered, "I was frying a sausage for you, but whilst I was drawing the beer to drink with it, the dog took it away out of the pan, and whilst I was running after the dog, all the beer ran out, and whilst I was drying up the beer with the flour, I knocked over the can as well, but be easy, the cellar is quite dry again." Said Frederick, "Kate, Kate, you should not have done that! to let the sausage be carried off and the beer run out of the cask, and throw out all our flour into the bargain!" - "Indeed, Frederick, I did not know that, you should have told me."
Om twaalf uur kwam Frieder thuis. "Wel vrouw, wat heb je voor me klaargemaakt?" - "Och, Friedertje," antwoordde zij, "ik wilde een worst voor je braden, maar terwijl ik bier tapte heeft de hond hem uit de pan weggenomen en terwijl ik de hond achterna zat, is het vat met bier leeggelopen en toen ik het bier met tarwemeel wilde opdrogen heb ik de kan ook nog omgegooid; maar wees maar kalm, de kelder is weer helemaal droog." Frieder sprak: "Katherliesje, Katherliesje, dat had je niet moeten doen! Dat laat me de worst wegpakken en het bier uit het vat lopen en vermorst bovendien nog ons fijne meel!" - "Ja, Friedertje, dat wist ik niet, dat had je dan moeten zeggen."

The man thought, "If my wife is like this, I must look after things more." Now he had got together a good number of thalers which he changed into gold, and said to Catherine, "Look, these are counters for playing games; I will put them in a pot and bury them in the stable under the cow's manger, but mind you keep away from them, or it will be the worse for you." Said she, "Oh, no, Frederick, I certainly will not go." And when Frederick was gone some pedlars came into the village who had cheap earthen-bowls and pots, and asked the young woman if there was nothing she wanted to bargain with them for? "Oh, dear people," said Catherine, "I have no money and can buy nothing, but if you have any use for yellow counters I will buy of you." - "Yellow counters, why not? But just let us see them." - "Then go into the stable and dig under the cow's manger, and you will find the yellow counters. I am not allowed to go there." The rogues went thither, dug and found pure gold. Then they laid hold of it, ran away, and left their pots and bowls behind in the house. Catherine though she must use her new things, and as she had no lack in the kitchen already without these, she knocked the bottom out of every pot, and set them all as ornaments on the paling which went round about the house. When Frederick came and saw the new decorations, he said, "Catherine, what have you been about?" - "I have bought them, Frederick, for the counters which were under the cow's manger. I did not go there myself, the pedlars had to dig them out for themselves." - "Ah, wife," said Frederick, "what have you done? Those were not counters, but pure gold, and all our wealth; you should not have done that." - "Indeed, Frederick," said she, "I did not know that, you should have forewarned me."
De man dacht: als het zo met je vrouw gesteld is, moet je betere voorzorgsmaatregelen nemen. Nu had hij een aardig sommetje daalders bij elkaar gespaard die hij in goud omwisselde en hij zei tegen Katherliesje: "Kijk eens, dit zijn gele speelmunten, ik zal ze in een pot doen en in de stal onder de krib van de koe begraven - maar je komt er niet aan, anders zal het je slecht vergaan." Zij sprak: "Nee Friedertje, dat zal ik heus niet doen." Maar toen Frieder weg was kwamen er marskramers in het dorp die aardewerken potten en pannen te koop hadden en zij vroegen de jonge vrouw of zij iets wilde kopen. "Och, beste mensen," sprak Katherliesje, "ik heb geen geld en ik kan niets kopen, maar als jullie gele speelmunten kunt gebruiken, dan wil ik wel wat kopen." - "Gele speelmunten, waarom niet? Laat ze maar eens zien." - "Dan moeten jullie naar de stal gaan en onder de krib van de koe graven, dan vinden jullie de gele speelmunten, ik mag er niet in de buurt komen." De spitsboeven gingen erheen, groeven en vonden puur goud. Zij gingen ermee vandoor en lieten de potten en pannen in het huis achter. Katherliesje vond dat zij het nieuwe keukengerei nu ook moest gebruiken maar aangezien daar in de keuken helemaal geen gebrek aan was, sloeg zij de bodem uit iedere pot en zette ze allemaal als versiering op de palen van het hek rondom het huis. Toen Frieder thuiskwam en de nieuwe versiering zag, zei hij: "Katherliesje, wat heb je gedaan?" - "Dat heb ik gekocht, Friedertje, voor die gele speelmunten die onder de krib van de koe zaten; ik ben er niet naartoe gegaan, de marskramers hebben het zelf moeten opgraven." - "Och vrouw," sprak Frieder, "wat heb je gedaan! Dat waren geen speelmunten, het was zuiver goud en het was ons hele vermogen; dat had je niet moeten doen." - "Ja, Friedertje," antwoordde zij, "dat wist ik niet, dat had je mij dan van tevoren moeten zeggen."

Catherine stood for a while and bethought to herself; then she said, "Listen, Frederick, we will soon get the gold back again, we will run after the thieves." - "Come, then," said Frederick, "we will try it; but take with you some butter and cheese that we may have something to eat on the way." - "Yes, Frederick, I will take them." They set out, and as Frederick was the better walker, Catherine followed him. "It is to my advantage," thought she, "when we turn back I shall be a little way in advance." Then she came to a hill where there were deep ruts on both sides of the road. "There one can see," said Catherine, "how they have torn and skinned and galled the poor earth, it will never be whole again as long as it lives," and in her heart's compassion she took her butter and smeared the ruts right and left, that they might not be so hurt by the wheels, and as she was thus bending down in her charity, one of the cheeses rolled out of her pocket down the hill. Said Catherine, "I have made my way once up here, I will not go down again; another may run and fetch it back." So she took another cheese and rolled it down. But the cheeses did not come back, so she let a third run down, thinking. "Perhaps they are waiting for company, and do not like to walk alone." As all three stayed away she said, "I do not know what that can mean, but it may perhaps be that the third has not found the way, and has gone wrong, I will just send the fourth to call it." But the fourth did no better than the third. Then Catherine was angry, and threw down the fifth and sixth as well, and these were her last. She remained standing for some time watching for their coming, but when they still did not come, she said, "Oh, you are good folks to send in search of death, you stay a fine long time away! Do you think I will wait any longer for you? I shall go my way, you may run after me; you have younger legs than I." Catherine went on and found Frederick, who was standing waiting for her because he wanted something to eat. "Now just let us have what you have brought with you," said he. She gave him the dry bread. "Where have you the butter and the cheeses?" asked the man. "Ah, Freddy," said Catherine, "I smeared the cart-ruts with the butter and the cheeses will come soon; one ran away from me, so I sent the others after to call it." Said Frederick, "You should not have done that, Catherine, to smear the butter on the road, and let the cheeses run down the hill!" - "Really, Frederick, you should have told me."
Katherliesje stond een poosje na te denken, toe sprak zij: "Luister eens, Friedertje, dat goud krijgen wij wel weer terug, laten wij achter die dieven aangaan." - "Kom dan maar," sprak Frieder, "wij zullen het proberen; maar neem boter en kaas mee, zodat wij onderweg wat te eten hebben!" - "Ja Friedertje, zal 't meenemen." Zij gingen vlug op weg en daar Frieder sneller ter been was liep Katherliesje een eind achter hem aan. Het is gunstig voor mij, dacht zij, want als wij omkeren dan ben ik een stuk voor. Toen kwam zij bij een berg waar aan beide zijden van de weg diepe karrensporen waren. "Nu zie je eens," sprak Katherliesje, "hoe zij die arme aarde verscheurd, geschonden en vertrapt hebben. Die wordt van zijn levensdagen niet meer heel." En uit medelijden nam zij de boter en bestreek daarmee rechts en links de wagensporen, opdat ze niet zo zouden worden platgedrukt door de wielen, maar toen zij bij haar barmhartige daad bukte, rolde een kaas uit haar zak de berg af. Sprak Katherliesje: "Ik ben die weg al eenmaal naar boven gegaan ik ga hem niet weer af, laat een ander er maar heenlopen om die kaas terug te halen." En dus nam zij een tweede kaas en liet die naar beneden rollen. De kazen kwamen echter niet terug en toen liet zij nog een derde kaas naar beneden rollen en dacht: misschien wachten ze op gezelschap en lopen ze liever niet alleen. Toen ze alle drie wegbleven sprak zij: "Ik weet niet wat dat moet betekenen, maar het kan zijn dat de derde de weg niet heeft gevonden en verdwaald is, ik zal de vierde maar sturen, dan kan die hem roepen." De vierde deed het echter niet beter dan de derde. Toen werd Katherliesje boos en wierp de vijfde en de zesde ook nog naar beneden en dat waren de laatste kazen! Zij bleef een tijdje staan wachten om te zien of ze nog zouden komen, maar toen ze maar niet terugkwamen sprak zij: "Jullie zouden goed zijn om de dood op te halen: jullie blijven mooi lang weg; dacht je soms dat ik nog langer op jullie wacht? Ik ga weg, je komt maar achter mij aan, jullie hebben jongere benen dan ik." Katherliesje ging weg en trof Frieder aan die stond te wachten, omdat hij graag iets wilde eten. "Kom, geef eens hier wat je hebt meegebracht." Zij bood hem het droge brood aan. "Waar is de boter en de kaas?" vroeg haar man. "Ach, Friedertje," zei Katherliesje, "met de boter heb ik de karrensporen ingesmeerd en de kazen zullen wel dadelijk komen; één liep er weg en toen heb ik de andere er achter aan gestuurd om hem te roepen." Sprak Frieder: "Dat had je niet moeten doen, Katherliesje, de boter aan de weg smeren en de kazen naar beneden rollen." - "Ja, Friedertje, dat had je mij dan moeten zeggen."

Then they ate the dry bread together, and Frederick said, "Catherine, did you make the house safe when you came away?" - "No, Frederick, you should have told me to do it before." - "Then go home again, and make the house safe before we go any farther, and bring with you something else to eat. I will wait here for you." Catherine went back and thought, "Frederick wants something more to eat, he does not like butter and cheese, so I will take with me a handkerchief full of dried pears and a pitcher of vinegar for him to drink." Then she bolted the upper half of the door fast, but unhinged the lower door, and took it on her back, believing that when she had placed the door in security the house must be well taken care of. Catherine took her time on the way, and thought, "Frederick will rest himself so much the longer." When she had once reached him she said, "Here is the house-door for you, Frederick, and now you can take care of the house yourself." - "Oh, heavens," said he, "what a wise wife I have! She takes the under-door off the hinges that everything may run in, and bolts the upper one. It is now too late to go back home again, but since you have brought the door here, you shall just carry it farther." - "I will carry the door, Frederick, but the dried pears and the vinegar-jug will be too heavy for me, I will hang them on the door, it may carry them."
Toen aten zij samen het droge brood op en Frieder zei: "Katherliesje, heb je het huis wel afgesloten toen je wegging?" - "Nee, Friedertje, dat had je mij van tevoren moeten zeggen." - "Ga dan weer terug en sluit eerst het huis af voor wij verder gaan en breng ook iets anders te eten mee, ik zal hier op je wachten." Katherliesje ging terug en dacht: Friedertje wil iets anders te eten hebben, van boter en kaas houdt hij zeker niet, ik zal een doek met gedroogde appeltjes en een kruik azijn als drank meenemen. Toen grendelde zij de bovendeur maar de onderdeur tilde zij eruit, zette hem op haar schouders en zij dacht dat het hele huis veilig zou zijn, wanneer zij de deur in veiligheid had gebracht. Katherliesje haastte zich onderweg niet en dacht: des te langer rust Friedertje uit. Toen zij weer bij hem kwam sprak zij: "Kijk Friedertje, daar heb je de huisdeur, nu kan je zelf op het huis passen." - "Ach God," sprak hij, "ik heb me ook een slimme vrouw; wie neemt nu de onderdeur eruit zodat iedereen naar binnen kan en grendelt hem van boven af! Nu is het te laat om nog eens naar huis te gaan; maar je hebt zelf de deur hier gebracht, nu moet je hem ook maar zelf verder dragen." - "Ik zal de deur dragen, Friedertje, maar de gedroogde appeltjes en de kruik azijn worden mij te zwaar, die zal ik aan de deur ophangen, dan kan die ze dragen."

And now they went into the forest, and sought the rogues, but did not find them. At length as it grew dark they climbed into a tree and resolved to spend the night there. Scarcely, however, had they sat down at the top of it than the rascals came thither who carry away with them what does not want to go, and find things before they are lost. They sat down under the very tree in which Frederick and Catherine were sitting, lighted a fire, and were about to share their booty. Frederick got down on the other side and collected some stones together. Then he climbed up again with them, and wished to throw them at the thieves and kill them. The stones, however, did not hit them, and the knaves cried, "It will soon be morning, the wind is shaking down the fir-apples. Catherine still had the door on her back, and as it pressed so heavily on her, she thought it was the fault of the dried pears, and said, "Frederick, I must throw the pears down." - "No, Catherine, not now," he replied, "they might betray us." - "Oh, but, Frederick, I must! They weigh me down far too much." - "Do it, then, and be hanged!" Then the dried pears rolled down between the branches, and the rascals below said, "The leaves are falling." A short time afterwards, as the door was still heavy, Catherine said, "Ah, Frederick, I must pour out the vinegar." - "No, Catherine, you must not, it might betray us." - "Ah, but, Frederick, I must, it weighs me down far too much." - "Then do it and be hanged!" So she emptied out the vinegar, and it besprinkled the robbers. They said amongst themselves, "The dew is already falling." At length Catherine thought, "Can it really be the door which weighs me down so?" and said, "Frederick, I must throw the door down." - "No, not now, Catherine, it might discover us." - "Oh, but, Frederick, I must. It weighs me down far too much." - "Oh, no, Catherine, do hold it fast." - "Ah, Frederick, I am letting it fall!" - "Let it go, then, in the devil's name." Then it fell down with a violent clatter, and the rascals below cried, "The devil is coming down the tree!" and they ran away and left everything behind them. Early next morning, when the two came down they found all their gold again, and carried it home.
Zij liepen nu het bos in om de spitsboeven te zoeken maar zij vonden hen niet. Daar het tenslotte donker werd klommen zij in een boom om daar te overnachten. Maar nauwelijks zaten zij daarbovenin of daar kwamen van die kerels aan die wegslepen wat niet mee wil en dingen vinden vóór ze verloren zijn. Zij gingen precies onder de boom zitten waarin Frieder en Katherliesje zaten, zij maakten een vuur aan en wilden de buit gaan verdelen. Frieder klom aan de andere kant uit de boom en zocht stenen, klom daarmee weer naar boven en wilde de dieven doodgooien. De stenen raakten hen echter niet en de spitsboeven riepen: "Het wordt gauw morgen, de wind schudt de dennenappels uit de boom." Katherliesje had nog steeds de deur op haar schouder en omdat hij zo zwaar woog dacht zij dat dat de schuld was van de gedroogde appeltjes en zij sprak: "Friedertje ik ga die gedroogde appeltjes naar beneden gooien." - "Nee, Katherliesje, niet nu," antwoordde hij, "ze zouden ons kunnen verraden." - "Ach Friedertje, ik kan niet anders, ze worden mij te zwaar." - "Nu, voor de drommel, doe het dan." Toen rolden de gedroogde appeltjes tussen de takken door omlaag en die kerels daar beneden zeiden: "De vogels laten wat vallen." Een poosje later zei Katherliesje, daar de deur nog steeds te zwaar woog: "Ach, Friedertje, ik ga de azijn uitgieten." - "Nee, Katherliesje, dat mag je niet doen, het zou ons kunnen verraden." -"Ach, Friedertje, ik kan niet anders, die azijn is mij te zwaar." - "Nu, voor de drommel, doe het dan!" Toen goot zij de azijn uit zodat het die kerels bespatte. Zij spraken onder elkaar: "De dauw drupt al naar beneden." Tenslotte dacht Katherliesje: zou het soms die deur zijn die zo zwaar weegt? en zij sprak: "Friedertje, ik ga de deur naar beneden gooien." - "Nee, Katherliesje, niet nu, dat zou ons kunnen verraden." - "Ach Friedertje, ik kan niet anders. Hij drukt zo zwaar op mijn schouders." - "Nee Katherliesje, houd hem vast." - "Ach, Friedertje, ik laat hem vallen!" - "Welnu," antwoordde Frieder boos, "laat dan voor de duivel die deur vallen." Toen viel hij met veel geraas naar beneden en die kerels onderaan de boom riepen: "De duivel komt uit de boom," en zij smeerden hem en lieten alles in de steek. Toen die twee de volgende morgen uit de boom kwamen vonden zij al hun goud terug en brachten het naar huis.

When they were once more at home, Frederick said, "And now, Catherine, you, too, must be industrious and work." - "Yes, Frederick, I will soon do that, I will go into the field and cut corn." When Catherine got into the field, she said to herself, "Shall I eat before I cut, or shall I sleep before I cut? Oh, I will eat first." Then Catherine ate and eating made her sleepy, and she began to cut, and half in a dream cut all her clothes to pieces, her apron, her gown, and her shift. When Catherine awoke again after a long sleep she was standing there half-naked, and said to herself, "Is it I, or is it not I? Alas, it is not I." In the meantime night came, and Catherine ran into the village, knocked at her husband's window, and cried, "Frederick." - "What is the matter?" - "I should very much like to know if Catherine is in?" - "Yes, yes," replied Frederick, "she must be in and asleep." Said she, "'Tis well, then I am certainly at home already," and ran away.
Toen zij weer thuis waren, sprak Frieder: "Katherliesje, wees nu vlijtig en ga werken." - "Ja, Friedertje, zal het doen, zal met de sikkel het veld ingaan om te oogsten." Toen Katherliesje op het veld kwam zei zij tegen zichzelf: "Zal ik eten vóór ik ga snijden, of slapen vóór ik ga snijden? Kom, ik ga eerst eten." Toen at Katherliesje en werd tijdens het eten slaperig en toen begon zij te snijden en sneed half in droom al haar kleren kapot, haar schort, haar rok en haar hemd. Toen Katherliesje na een diepe slaap weer wakker werd, stond zij daar half naakt en zei tot zichzelf: "Ben ik het of ben ik het niet? Ach, ik ben het niet." Ondertussen werd het nacht en toen liep Katherliesje het dorp in, klopte aan het venster van haar man en riep: "Friedertje!" - "Wat is er?" -"Ik wilde graag weten of Katherliesje binnen is!" - "Ja, ja," antwoordde Frieder, "die zal binnen wel liggen slapen." En zij sprak: "Goed, dan ben ik zeker al thuis," en zij liep weg.

Outside Catherine found some vagabonds who were going to steal. Then she went to them and said, "I will help you to steal." The rascals thought that she knew the situation of the place, and were willing. Catherine went in front of the houses, and cried, "Good folks, have you anything? We want to steal." The thieves thought to themselves, "That's a fine way of doing things," and wished themselves once more rid of Catherine. Then they said to her, "Outside the village the pastor has some turnips in the field. Go there and pull up some turnips for us." Catherine went to the ground, and began to pull them up, but was so idle that she did not gather them together. Then a man came by, saw her, and stood still and thought that it was the devil who was thus rooting amongst the turnips. He ran away into the village to the pastor, and said, "Mr. Pastor, the devil is in your turnip-ground, rooting up turnips." - "Ah, heavens," answered the pastor, "I have a lame foot, I cannot go out and drive him away." Said the man, "Then I will carry you on my back," and he carried him out on his back. And when they came to the ground, Catherine arose and stood up her full height. "Ah, the devil!" cried the pastor, and both hurried away, and in his great fright the pastor could run better with his lame foot than the man who had carried him on his back could do with his sound one.
Daarbuiten kwam Katherliesje spitsboeven tegen die wilden gaan stelen. Toen ging zij naar hen toe en sprak: "Ik zal jullie helpen stelen." De boeven dachten dat zij de omgeving kenden en vonden het goed. Katherliesje ging voor de huizen staan en riep: "Mensen hebben jullie wat? Wij willen gaan stelen!" De boeven dachten: dat kan mij wat worden, en wilden wel dat zij Katherliesje weer kwijt waren. Toen zeiden zij tegen haar: "Buiten het dorp heeft de pastoor bieten op zijn akker staan, ga erheen en trek ze er voor ons uit." Katherliesje ging naar het land en begon bieten uit te trekken, maar ze was erg lui en richtte zich niet op. Toen kwam er een man voorbij die het zag en hij stond stil en dacht dat het de duivel was die zo in de wortelen zat te wroeten. Hij liep hard naar het dorp toe en sprak: "Mijnheer pastoor, op uw bietenveld zit de duivel de bieten uit te trekken." - "Ach God," antwoordde de pastoor, "ik heb een lamme voet en kan er niet heen om hem uit te bannen." Toen sprak de man: "Dan zal ik u op mijn rug nemen," en hij droeg hem erheen. En toen zij bij het land kwamen wilde Katherliesje juist weggaan en kwam overeind. "O, de duivel!" riep de pastoor en beiden renden weg en de pastoor kon door de grote angst met zijn lamme voet beter lopen dan de man die hem op zijn rug had gedragen met zijn beide gezonde benen.