Frieder en Katherliesje


フリーダーとカーテルリースヒェン


Er was eens een man die Frieder heette en een vrouw die heette Katherliesje. Zij waren met elkaar getrouwd en leefden samen als jong paar. Op een dag sprak Frieder: "Ik ga nu naar het land, Katherliesje, als ik terugkom moet er gebraden vlees op tafel staan voor de honger en een frisse dronk erbij voor de dorst." - "Ga maar, Friedertje," antwoordde Katherlies, "ga maar, het komt in orde." Toen het nu etenstijd werd haalde zij een worst uit de schoorsteen, legde die in een braadpan, deed er boter bij en zette hem op het vuur. De worst begon te braden en te sissen en Katherliesje stond erbij, hield de steel van de pan vast en liet haar gedachten de vrije loop. Toen bedacht zij: terwijl de worst gaar wordt zou ik in de kelder de drank wel kunnen gaan tappen. Zij zette dus de steel van de pan vast, nam een kan, ging de kelder in en tapte bier. Het bier liep in de kan en Katherliesje keek toe; toen bedacht zij: Jeminee, de hond is boven en hij ligt niet vast, die zou de worst wel eens uit de pan kunnen halen, dat zou mij wat zijn! En in een ommezien was zij de keldertrap op, maar Kees had de worst al in zijn bek en sleepte die over de grond met zich mee. Maar Katherliesje, ook niet lui, zette hem na en achtervolgde hem een flink eind het veld in; maar de hond was sneller dan Katherliesje en hij liet de worst niet los doch liet hem over de akker achter zich aan huppelen. "Weg is weg," sprak Katherliesje, keerde om en daar zij moe was geworden van het harde lopen, liep zij lekker langzaam om af te koelen. Al die tijd bleef het bier steeds maar uit het vat lopen want Katherliesje had de kraan niet dichtgedraaid en toen de kan vol was en er verder geen ruimte meer was, liep het bier de kelder in en hield niet op voordat het hele vat leeg was. Katherliesje zag het ongeluk al op de trap. "Welverdraaid," riep zij, "hoe moet ik het nu aanleggen dat Frieder het niet merkt." Zij dacht een poosje na en eindelijk viel haar in dat er van de laatste jaarmarkt nog een zak mooi tarwemeel op zolder stond, die zou zij naar beneden halen en in het bier uitstrooien. "Ja," sprak zij, "wie wat bewaart, die heeft wat als de nood aan de man komt," en zij klom naar de zolder, droeg de zak naar beneden en wierp die boven op de kan met bier zodat die omviel en Frieder's dronk ook in de kelder ronddreef. "Zo is het goed," sprak Katherliesje, "waar het ene is mag het andere niet ontbreken," en zij strooide het meel over de hele kelder uit. Toen zij klaar was, was zij opgetogen over haar werk en zei: "Wat ziet het er hier schoon en fris uit."
Om twaalf uur kwam Frieder thuis. "Wel vrouw, wat heb je voor me klaargemaakt?" - "Och, Friedertje," antwoordde zij, "ik wilde een worst voor je braden, maar terwijl ik bier tapte heeft de hond hem uit de pan weggenomen en terwijl ik de hond achterna zat, is het vat met bier leeggelopen en toen ik het bier met tarwemeel wilde opdrogen heb ik de kan ook nog omgegooid; maar wees maar kalm, de kelder is weer helemaal droog." Frieder sprak: "Katherliesje, Katherliesje, dat had je niet moeten doen! Dat laat me de worst wegpakken en het bier uit het vat lopen en vermorst bovendien nog ons fijne meel!" - "Ja, Friedertje, dat wist ik niet, dat had je dan moeten zeggen."
De man dacht: als het zo met je vrouw gesteld is, moet je betere voorzorgsmaatregelen nemen. Nu had hij een aardig sommetje daalders bij elkaar gespaard die hij in goud omwisselde en hij zei tegen Katherliesje: "Kijk eens, dit zijn gele speelmunten, ik zal ze in een pot doen en in de stal onder de krib van de koe begraven - maar je komt er niet aan, anders zal het je slecht vergaan." Zij sprak: "Nee Friedertje, dat zal ik heus niet doen." Maar toen Frieder weg was kwamen er marskramers in het dorp die aardewerken potten en pannen te koop hadden en zij vroegen de jonge vrouw of zij iets wilde kopen. "Och, beste mensen," sprak Katherliesje, "ik heb geen geld en ik kan niets kopen, maar als jullie gele speelmunten kunt gebruiken, dan wil ik wel wat kopen." - "Gele speelmunten, waarom niet? Laat ze maar eens zien." - "Dan moeten jullie naar de stal gaan en onder de krib van de koe graven, dan vinden jullie de gele speelmunten, ik mag er niet in de buurt komen." De spitsboeven gingen erheen, groeven en vonden puur goud. Zij gingen ermee vandoor en lieten de potten en pannen in het huis achter. Katherliesje vond dat zij het nieuwe keukengerei nu ook moest gebruiken maar aangezien daar in de keuken helemaal geen gebrek aan was, sloeg zij de bodem uit iedere pot en zette ze allemaal als versiering op de palen van het hek rondom het huis. Toen Frieder thuiskwam en de nieuwe versiering zag, zei hij: "Katherliesje, wat heb je gedaan?" - "Dat heb ik gekocht, Friedertje, voor die gele speelmunten die onder de krib van de koe zaten; ik ben er niet naartoe gegaan, de marskramers hebben het zelf moeten opgraven." - "Och vrouw," sprak Frieder, "wat heb je gedaan! Dat waren geen speelmunten, het was zuiver goud en het was ons hele vermogen; dat had je niet moeten doen." - "Ja, Friedertje," antwoordde zij, "dat wist ik niet, dat had je mij dan van tevoren moeten zeggen."
Katherliesje stond een poosje na te denken, toe sprak zij: "Luister eens, Friedertje, dat goud krijgen wij wel weer terug, laten wij achter die dieven aangaan." - "Kom dan maar," sprak Frieder, "wij zullen het proberen; maar neem boter en kaas mee, zodat wij onderweg wat te eten hebben!" - "Ja Friedertje, zal 't meenemen." Zij gingen vlug op weg en daar Frieder sneller ter been was liep Katherliesje een eind achter hem aan. Het is gunstig voor mij, dacht zij, want als wij omkeren dan ben ik een stuk voor. Toen kwam zij bij een berg waar aan beide zijden van de weg diepe karrensporen waren. "Nu zie je eens," sprak Katherliesje, "hoe zij die arme aarde verscheurd, geschonden en vertrapt hebben. Die wordt van zijn levensdagen niet meer heel." En uit medelijden nam zij de boter en bestreek daarmee rechts en links de wagensporen, opdat ze niet zo zouden worden platgedrukt door de wielen, maar toen zij bij haar barmhartige daad bukte, rolde een kaas uit haar zak de berg af. Sprak Katherliesje: "Ik ben die weg al eenmaal naar boven gegaan ik ga hem niet weer af, laat een ander er maar heenlopen om die kaas terug te halen." En dus nam zij een tweede kaas en liet die naar beneden rollen. De kazen kwamen echter niet terug en toen liet zij nog een derde kaas naar beneden rollen en dacht: misschien wachten ze op gezelschap en lopen ze liever niet alleen. Toen ze alle drie wegbleven sprak zij: "Ik weet niet wat dat moet betekenen, maar het kan zijn dat de derde de weg niet heeft gevonden en verdwaald is, ik zal de vierde maar sturen, dan kan die hem roepen." De vierde deed het echter niet beter dan de derde. Toen werd Katherliesje boos en wierp de vijfde en de zesde ook nog naar beneden en dat waren de laatste kazen! Zij bleef een tijdje staan wachten om te zien of ze nog zouden komen, maar toen ze maar niet terugkwamen sprak zij: "Jullie zouden goed zijn om de dood op te halen: jullie blijven mooi lang weg; dacht je soms dat ik nog langer op jullie wacht? Ik ga weg, je komt maar achter mij aan, jullie hebben jongere benen dan ik." Katherliesje ging weg en trof Frieder aan die stond te wachten, omdat hij graag iets wilde eten. "Kom, geef eens hier wat je hebt meegebracht." Zij bood hem het droge brood aan. "Waar is de boter en de kaas?" vroeg haar man. "Ach, Friedertje," zei Katherliesje, "met de boter heb ik de karrensporen ingesmeerd en de kazen zullen wel dadelijk komen; één liep er weg en toen heb ik de andere er achter aan gestuurd om hem te roepen." Sprak Frieder: "Dat had je niet moeten doen, Katherliesje, de boter aan de weg smeren en de kazen naar beneden rollen." - "Ja, Friedertje, dat had je mij dan moeten zeggen."
Toen aten zij samen het droge brood op en Frieder zei: "Katherliesje, heb je het huis wel afgesloten toen je wegging?" - "Nee, Friedertje, dat had je mij van tevoren moeten zeggen." - "Ga dan weer terug en sluit eerst het huis af voor wij verder gaan en breng ook iets anders te eten mee, ik zal hier op je wachten." Katherliesje ging terug en dacht: Friedertje wil iets anders te eten hebben, van boter en kaas houdt hij zeker niet, ik zal een doek met gedroogde appeltjes en een kruik azijn als drank meenemen. Toen grendelde zij de bovendeur maar de onderdeur tilde zij eruit, zette hem op haar schouders en zij dacht dat het hele huis veilig zou zijn, wanneer zij de deur in veiligheid had gebracht. Katherliesje haastte zich onderweg niet en dacht: des te langer rust Friedertje uit. Toen zij weer bij hem kwam sprak zij: "Kijk Friedertje, daar heb je de huisdeur, nu kan je zelf op het huis passen." - "Ach God," sprak hij, "ik heb me ook een slimme vrouw; wie neemt nu de onderdeur eruit zodat iedereen naar binnen kan en grendelt hem van boven af! Nu is het te laat om nog eens naar huis te gaan; maar je hebt zelf de deur hier gebracht, nu moet je hem ook maar zelf verder dragen." - "Ik zal de deur dragen, Friedertje, maar de gedroogde appeltjes en de kruik azijn worden mij te zwaar, die zal ik aan de deur ophangen, dan kan die ze dragen."
Zij liepen nu het bos in om de spitsboeven te zoeken maar zij vonden hen niet. Daar het tenslotte donker werd klommen zij in een boom om daar te overnachten. Maar nauwelijks zaten zij daarbovenin of daar kwamen van die kerels aan die wegslepen wat niet mee wil en dingen vinden vóór ze verloren zijn. Zij gingen precies onder de boom zitten waarin Frieder en Katherliesje zaten, zij maakten een vuur aan en wilden de buit gaan verdelen. Frieder klom aan de andere kant uit de boom en zocht stenen, klom daarmee weer naar boven en wilde de dieven doodgooien. De stenen raakten hen echter niet en de spitsboeven riepen: "Het wordt gauw morgen, de wind schudt de dennenappels uit de boom." Katherliesje had nog steeds de deur op haar schouder en omdat hij zo zwaar woog dacht zij dat dat de schuld was van de gedroogde appeltjes en zij sprak: "Friedertje ik ga die gedroogde appeltjes naar beneden gooien." - "Nee, Katherliesje, niet nu," antwoordde hij, "ze zouden ons kunnen verraden." - "Ach Friedertje, ik kan niet anders, ze worden mij te zwaar." - "Nu, voor de drommel, doe het dan." Toen rolden de gedroogde appeltjes tussen de takken door omlaag en die kerels daar beneden zeiden: "De vogels laten wat vallen." Een poosje later zei Katherliesje, daar de deur nog steeds te zwaar woog: "Ach, Friedertje, ik ga de azijn uitgieten." - "Nee, Katherliesje, dat mag je niet doen, het zou ons kunnen verraden." -"Ach, Friedertje, ik kan niet anders, die azijn is mij te zwaar." - "Nu, voor de drommel, doe het dan!" Toen goot zij de azijn uit zodat het die kerels bespatte. Zij spraken onder elkaar: "De dauw drupt al naar beneden." Tenslotte dacht Katherliesje: zou het soms die deur zijn die zo zwaar weegt? en zij sprak: "Friedertje, ik ga de deur naar beneden gooien." - "Nee, Katherliesje, niet nu, dat zou ons kunnen verraden." - "Ach Friedertje, ik kan niet anders. Hij drukt zo zwaar op mijn schouders." - "Nee Katherliesje, houd hem vast." - "Ach, Friedertje, ik laat hem vallen!" - "Welnu," antwoordde Frieder boos, "laat dan voor de duivel die deur vallen." Toen viel hij met veel geraas naar beneden en die kerels onderaan de boom riepen: "De duivel komt uit de boom," en zij smeerden hem en lieten alles in de steek. Toen die twee de volgende morgen uit de boom kwamen vonden zij al hun goud terug en brachten het naar huis.
Toen zij weer thuis waren, sprak Frieder: "Katherliesje, wees nu vlijtig en ga werken." - "Ja, Friedertje, zal het doen, zal met de sikkel het veld ingaan om te oogsten." Toen Katherliesje op het veld kwam zei zij tegen zichzelf: "Zal ik eten vóór ik ga snijden, of slapen vóór ik ga snijden? Kom, ik ga eerst eten." Toen at Katherliesje en werd tijdens het eten slaperig en toen begon zij te snijden en sneed half in droom al haar kleren kapot, haar schort, haar rok en haar hemd. Toen Katherliesje na een diepe slaap weer wakker werd, stond zij daar half naakt en zei tot zichzelf: "Ben ik het of ben ik het niet? Ach, ik ben het niet." Ondertussen werd het nacht en toen liep Katherliesje het dorp in, klopte aan het venster van haar man en riep: "Friedertje!" - "Wat is er?" -"Ik wilde graag weten of Katherliesje binnen is!" - "Ja, ja," antwoordde Frieder, "die zal binnen wel liggen slapen." En zij sprak: "Goed, dan ben ik zeker al thuis," en zij liep weg.
Daarbuiten kwam Katherliesje spitsboeven tegen die wilden gaan stelen. Toen ging zij naar hen toe en sprak: "Ik zal jullie helpen stelen." De boeven dachten dat zij de omgeving kenden en vonden het goed. Katherliesje ging voor de huizen staan en riep: "Mensen hebben jullie wat? Wij willen gaan stelen!" De boeven dachten: dat kan mij wat worden, en wilden wel dat zij Katherliesje weer kwijt waren. Toen zeiden zij tegen haar: "Buiten het dorp heeft de pastoor bieten op zijn akker staan, ga erheen en trek ze er voor ons uit." Katherliesje ging naar het land en begon bieten uit te trekken, maar ze was erg lui en richtte zich niet op. Toen kwam er een man voorbij die het zag en hij stond stil en dacht dat het de duivel was die zo in de wortelen zat te wroeten. Hij liep hard naar het dorp toe en sprak: "Mijnheer pastoor, op uw bietenveld zit de duivel de bieten uit te trekken." - "Ach God," antwoordde de pastoor, "ik heb een lamme voet en kan er niet heen om hem uit te bannen." Toen sprak de man: "Dan zal ik u op mijn rug nemen," en hij droeg hem erheen. En toen zij bij het land kwamen wilde Katherliesje juist weggaan en kwam overeind. "O, de duivel!" riep de pastoor en beiden renden weg en de pastoor kon door de grote angst met zijn lamme voet beter lopen dan de man die hem op zijn rug had gedragen met zijn beide gezonde benen.
昔、フレデリックという男とキャサリンという女がいました。二人は結婚して間もない若い夫婦でした。ある日、フレデリックは、「キャサリン、今日は畑を耕しにいくよ。戻ってきたら、腹が減ってるからなにか焼いた食べ物と喉の渇きをうるおすさわやかな飲み物を食卓に用意しておいてくれ。」と言いました。「いってらっしゃい、あなた、行っていいわ、ちゃんと用意しとくから。」とキャサリンは答えました。
それで食事時が近づいてきたとき、キャサリンは煙突から一本のソーセージをとってフライパンに入れ、バターを塗って火にかけました。ソーセージが焼けてジュージューいい出し、キャサリンはそのそばに立ってフライパンの柄を握っていましたが、そうしながら考え事をしていました。すると、(ソーセージをやっている間に地下室に行ってビールを注いで来れるわ)と思いつきました。そこでフライパンをしっかり火にかけると、ジョッキを持ってビールをとりに地下室に下りていきました。ビールがジョッキに入っていき、キャサリンはそれを見ていました。すると、(あれ、上の犬をつないでなかったわ。ソーセージをフライパンからとっていくかもしれない、よかった、思いついて。)と思いました。
たちまち地下室の階段を駆け上がりましたが、スピッツはもうソーセージを口にくわえ、床を引きずって逃げていました。しかしキャサリンは、ぐずぐずしないで、すぐにあとをつけ、はるか畑の中まで追いかけました。ところが犬はキャサリンより素早く、ソーセージを放さないで畝をぽんぽん越えて走って行きました。
「無くなったものは無くなったものだわ。」とキャサリンは言って、向きを変え帰り始めましたが、走って疲れたので、のろのろと気楽に歩いて体を冷ましました。この間、ビールはまだ樽から流れ出ていました。というのはキャサリンは栓を閉めてなかったからです。そうしてジョッキがいっぱいになるともちろん地下室内にあふれ出て、樽が空っぽになるまで止まりませんでした。キャサリンは階段に足をかけるとすぐにこの出来事が目に入りました。「わっ、大変!」とキャサリンは叫びました。
(フレデリックにわからないようにするにはどうしたらいいかしら?)しばらく考えていましたが、最後に思い出しました。(この前の市で買った小麦粉が一袋まだ上の物置にあったわ。それをとってきてビールの上に撒きましょう)「そうよ」とキャサリンは言いました。「できるときに物をとっとけば、あとで必要になったときあるもんだわ。」それで物置に上がって行き、袋をおろしてきてビールのジョッキにまっすぐ投げおろしたので、ジョッキはひっくり返り、フレデリックの飲み物も地下室に流れました。
「いいのよ」とキャサリンは言いました。「片方があるところにもう片方もなくちゃね。」そして粉を地下室じゅうにまき散らしました。それが終わると、キャサリンは自分のやったことに心から満足し、「ここはみるからにきれいになったわ」と言いました。昼にフレデリックが帰ってきました。「さてと、昼食は何かな?」「あのね、あなた」とキャサリンは答えました。「ソーセージを焼いていたの、だけど一緒に飲むビールを注いでいたら、犬がフライパンからソーセージをとっていったのよ、それで犬を追いかけている間にビールが全部出てしまってね、小麦粉でビールを乾かしている間にジョッキもひっくり返してしまったの、でも安心して、地下室はまたすっかり乾いてるわ。」
フレデリックは言いました。「ねぇ、いいかい、お前、そんなことをしちゃいけなかったんだぞ。ソーセージはとられる、ビールは樽からすっかり空けちゃう、おまけに小麦粉を全部まいちゃうなんて。」
「そうなの、フレデリック、知らなかったわ、教えてくれればよかったのに。」
男は考えました。(こういうかみさんだと、僕はもっとものに気をつけた方がいいな)さてフレデリックはかなりのターラー銀貨を貯め、それを金貨に変えました。そしてキャサリンに「ごらん、これはゲームに使う黄色のチップだよ。つぼに入れて牛小屋の牛の飼葉桶の下に埋めておくけど、近づかないようにしてくれよ。さもないとひどい目にあうからね。」と言いました。「そう!わかったわ、あなた、絶対近づかないわ。」とキャサリンは言いました。
フレデリックがいないときに、行商人たちが安い陶器の鉢やつぼをもって村にやってきて、この若い妻に、何か買いたい物はありませんか、と尋ねました。「そうねぇ、みなさん」とキャサリンは言いました。「お金がないから何も買えないわ。でも黄色いチップでよければ、買うけど。」「黄色いチップ、いいですとも。だけどそれを見せてくださいな。」「それじゃあ、牛小屋に行って牛の飼葉桶の下を掘ってください。そうすれば黄色のチップが見つかりますわ。私はそこへ行ってはいけないのよ。」悪党どもはそこへ行き掘って本物の金貨を見つけました。そうしてそれを握ると逃げていき、家には鉢やつぼを残したままでした。キャサリンは新しい物を使わなければいけないと思いましたが、台所にはこれらを使わなくてももう足りていたので全部のつぼの底をくり抜いて、家の周りを囲んでいた柵の杭の上に飾りにしてのせました。
フレデリックは帰ってきて新しい飾りを見ると、「お前、あれはどうしたんだい?」と言いました。「買ったのよ、あなた、飼葉桶の下にあったチップでね。私は自分ではそこに行かなかったわよ。行商人たちに自分で掘らせたの。」「ああ!お前ね」とフレデリックは言いました。「何てことを...あれはチップじゃなかったんだ。本物の金貨だったんだよ。僕らの全財産だったんだ。そんなことをしちゃいけなかったのに。」「そうなのね、あなた」とキャサリンは言いました。「でも私知らなかったわ。前に注意してくれればよかったのに。」
キャサリンはしばらく立って考えていましたが、「ねぇ、あなた、すぐに金貨を取り戻そうよ。泥棒を追いかけよう。」と言いました。「じゃあ、来いよ」とフレデリックは言いました。「やってみよう。だけど、途中で食べ物が要るからバターとチーズを持ってこいよ。」「わかった、あなた、持って行く。」二人は出かけました。フレデリックの方が歩くのが速いのでキャサリンはあとからついていきました。「私の方が得ね、」とキャサリンは考えました。「帰りには私の方が少し前に行ってることになるもんね。」
それから、キャサリンは道の両側に深いわだちがある上り坂にさしかかりました。「ほら、見てよ。」とキャサリンは言いました。「かわいそうに、地面が引き裂かれ、皮がはげて擦りむかれているわ。これじゃ死ぬまで元通りにならないわ。」あわれに思って、車であまり傷つかないように、バターをとりだし左右のわだちに塗りつけてやりました。こうして思いやりを示してかがんでいるときに、チーズが一個ポケットから落ちて坂を転がっていきました。キャサリンは言いました。「私は一度ここまで登ったのよ、また下りるのはごめんだわ。別のチーズが走って行って連れ戻せばいいのよ。」それで別のチーズをとり出し、坂を転がしました。しかし二個のチーズは戻って来ませんでした。それで、(ひょっとして一人で歩きたくないから連れを待っているのかもしれないわ)と考えて三個目のチーズを転がしました。三個とも帰ってこないので、「いったいどういうことかしら、三個目のチーズは道がわからなくて迷子になったのかも。四個目のチーズに呼びに行かそうっと。」と言いました。
しかし、四個目も三個目と同じことでした。それでキャサリンは怒って、五個目も六個目も投げ落としました。もうこれで最後のチーズでした。キャサリンはチーズが戻ってくる方を見つめながら、しばらく立っていましたが、やはり帰ってこないので、「フン、死神をさがしにやるにふさわしい連中だよ、いつまでも帰ってこないんだからね。まだお前たちを待ってると思うかい?私は先に行くわよ、お前たちは追いかけておいで。私より若くて足が速いだろうから。」
キャサリンが先へ進むと、フレデリックがいました。フレデリックは食べ物が欲しかったのでそこで立って待っていたのです。「さあ、持ってきた物を食べよう。」とフレデリックは言いました。キャサリンは乾パンを渡しました。「バターとチーズはどこだ?」と男は尋ねました。「あのね、あなた」とキャサリンは言いました。「バターは車のわだちに塗ったの、チーズはすぐやってくるわ。一個が逃げて行ったから、ほかのチーズに呼びに行かせたの。」「お前、そんなことしちゃいけなかったのに。バターを道に塗って、チーズを坂に転がすなんて。」とフレデリックは言いました。「そうなの?、あなた、言ってくれればよかったのに。」
それから二人は乾パンを一緒に食べました。するとフレデリックは言いました。
「お前、出てくるとき家の戸締りをしたか?」
「いいえ、あなた、前に言ってくれればよかったのに。」
「じゃあ、家に戻って、もっと先へ行く前に戸締りをしてこいよ。それで他の食べ物をもってきてくれ。僕はここで待ってるから。」
キャサリンは戻って行き、考えました。(フレデリックはもっと食べたがっているけど、バターとチーズは好きじゃないんだわ。だから干し梨をハンカチにいっぱい入れて、飲み物は水さしに酢を入れて持って行こう。)それから戸の上半分にしっかりかんぬきをしましたが、下の戸をはずし、背中にかつぎました。その戸を安全なところにおけば家は守られるにちがいない、と考えたのです。キャサリンは道々時間をかけ、(私が遅い分だけフレデリックは長く休めるわよね。)と考えました。
フレデリックのところに着くとキャサリンは言いました。「ほら、あなた、家の戸をもってきてあげたわ。これであなたが自分で家を守れるでしょ。」
「わっ!なんてこった!」とフレデリックは言いました。「なんて賢いかみさんだ、誰もかも入れるように下の戸をはずし、上の戸にかんぬきをかけるなんて。もう家に戻っても遅すぎるよ。だけどお前が戸をここにもってきたんだから、これから先も持っていてくれよ。」
「戸は私が運ぶわ、あなた、だけど干し梨と酢は重すぎるわよ。だから戸にぶら下げて、戸に運んでもらうわ。」
さて、二人は森へ入っていき、悪党どもを探しましたがみつかりませんでした。とうとう暗くなってしまったので、二人は木に登りそこで夜を過ごすことに決めました。ところが二人が木の上におさまった途端に、悪党どもがそこへやってきました。盗られたくないものを持っていき、物がまだあるうちに探しだす連中でした。連中はまさにフレデリックとキャサリンがいる木の下に座り、火をたき、獲物を分けようとしました。フレデリックは反対側に下りて、石を集め、それをもってまた木に登りました。それを泥棒たちに投げつけて殺そうと思ったのです。ところが石は泥棒たちに当たらず、悪党どもは大声で言いました。「じきに朝になるぜ。風でもみの木の実が揺れ落ちてきたよ。」
キャサリンはまだ背中に戸を担いでいました。とても重くのしかかるので、干し梨のせいだと思い、言いました。
「あなた、梨を落とすわ」
「だめだ、お前、今はだめ、僕たちがいるのがばれちゃうよ」 フレデリックは答えました。
「ああ、でも、あなた、我慢できないの、重くて重くて」
「じゃ、やれよ、そんで首をくくられちまえ」
そうして枝の間を干し梨が転がり落ちて行きました。すると下にいた悪党たちは「鳥のふんが落ちてきた」と言いました。それからまもなく、戸がやはり重いので、キャサリンは言いました。
「ねえ、あなた、酢を空けるわ。」
「だめだよ、お前、だめ、僕たちがいるのがばれちゃう。」
「ああぁ、でも、あなた、我慢できないの、重くて重くて」
「じゃ、やれよ、そんで首をくくられちまえ」
それでキャサリンは酢を空けてしまい、酢は強盗たちにかかりました。すると強盗たちは「もう露がおり出してるな。」と言いました。とうとうキャサリンは、(もしかしてこんなに重いのは戸なの?)と思い、言いました。
「ねぇ、戸を落とすわ。」
「だめだ、お前、だめ、僕たちがいるのがばれちゃう。」
「ああぁ、でも、あなた、我慢できないの、重くて重くて」
「ええっ!やめろっ、お前、しっかり持ってるんだ」
「あ、あ、あぁ、もうだめ、落ちていっちゃう」
「ええいもう、落とせよ、じゃ」
そうして戸はガラガラドスンとものすごい音をたてて落ちました。下の悪党どもは、「悪魔が木から下りてきた。」と叫んで、みんな残したまま逃げて行きました。次の朝早く、二人が木から下りてみると自分たちの金貨がみんな見つかり、家に持って帰りました。
二人が家に戻ると、フレデリックは、「さあ、お前、お前も精を出して働かなくちゃな。」と言いました。「ええ、あなた、すぐやるわ。畑へ行って麦を刈るわ。」キャサリンは畑に入ると、独り言を言いました。「刈る前に食べようかな?刈る前に眠ろうかな?うん、先に食べよう。」そうしてキャサリンは食べましたが、お腹がいっぱいになり眠くなりました。麦を刈りはじめましたが、半分夢見心地で、服をみんな、エプロンや上着や胴着も、切り裂いてしまいました。長い眠りから覚めてみると、半裸でそこに立っていました。それで、「これは私?それとも違うの?ああ、私じゃないわ。」と独り言を言いました。そのうちに夜になったのでキャサリンは村に走って行き、夫の家の窓をたたき、叫びました。
「フレデリック!」
「何だい?」
「キャサリンが中にいるか知りたいの。」
「いるよ、いるとも」とフレデリックは答えました。「中で眠っているよ。」
「いいのよ、じゃあ私はもう確かに家にいるんだわ。」とキャサリンは言って、走り去りました。
外でキャサリンは泥棒に入ろうとしてうろついている連中に会いました。そこで近づいていって、「盗みを手伝ってあげる」と言いました。悪党どもは、この女はその場所にあるめぼしい物を知ってるんだ、と考え、承知しました。キャサリンは家々の前に行くと、「みなさん、物がありますか?私たちは盗みたいんです。」と叫びました。泥棒たちは(全くなあ、良いやり方だぜ)と考えてキャサリンを厄介払いしようと思いました。そこでキャサリンに「村の外の畑に牧師がかぶを植えてある。そこへ行って何本か抜いて来てくれ。」と言いました。
キャサリンは畑へ行ってかぶを抜き始めましたが、とても怠け者なのでまっすぐ立ちませんでした。それで男が通りがかり、キャサリンを見て立ち止まり、こんなふうにかぶの間で抜いているのは悪魔だと思いました。男は村の牧師のところに走って行き、「牧師様、悪魔があなたのかぶ畑でかぶを抜いています。」と言いました。「ああ、なんてことだ!」と牧師は答えました。「わしは足が悪いから、行って悪魔を追い払えないよ。」すると男は「じゃあおぶっていってあげますよ。」と言って、おぶって連れて行きました。畑へ着くと、キャサリンは起きあがってう~んと伸びをしました。「わあ、悪魔だ」と牧師は叫び、二人とも急いで逃げました。そうしてあまりに恐れおののいて牧師は、おぶって行った男がまともな足で走るよりも、なえた足でとっとと速く走ることができました。