De twee broers


两兄弟


Er waren eens twee broers; de één was rijk, de ander arm. De rijke was goudsmid en had een slecht karakter; de ander verdiende de kost met bezems binden en hij was goed en aardig. De arme had twee kinderen, tweelingen, die als twee druppels water op elkaar leken. De twee jongens gingen nu en dan naar het huis van hun oom en kregen soms een beetje eten dat over was gebleven.
Nu gebeurde het eens dat de arme man naar het bos was gegaan om rijshout te halen. Toen zag hij een vogel die helemaal van goud was en zo mooi als hij nog nooit had gezien. Hij nam een steentje, gooide het naar de vogel en raakte hem precies, maar er viel alleen één gouden veer af en de vogel vloog weg. De man nam de veer op en bracht die naar zijn broer. Die bekeek het en zei: "Het is zuiver goud," en hij gaf hem er veel geld voor.
De volgende dag klom de man in een berkeboom om wat dunne twijgen af te snijden en daar vloog diezelfde vogel weg. En toen de man keek waar hij vandaan was gekomen, zag hij een nest waar een ei in lag dat van goud was. Hij nam het ei mee naar huis en bracht het weer naar zijn broer en die zei weer: "Het is zuiver goud," en hij woog het en gaf hem ervoor wat het waard was. Ten slotte zei de goudsmid: "Ik zou die vogel zelf wel willen hebben."
De arme broer ging nu voor de derde maal naar het bos en hij zag de gouden vogel weer in de boom zitten. Toen nam hij een grote steen en trof hem, waardoor de vogel naar beneden viel. Hij bracht hem bij zijn broer en hij kreeg er een heleboel goud voor. "Nu ben ik geholpen," dacht hij en hij ging tevreden naar huis.
De goudsmid was listig en slim. Hij wist best wat voor een soort vogel het was en hij riep zijn vrouw en zei:
"Braad die gouden vogel voor mij en zorg ervoor dat er niets verloren gaat - ik heb zin hem helemaal alleen op te eten."
De vogel was namelijk geen gewone vogel, maar een zeer bijzondere: wie het hart en de lever at, vond iedere morgen een goudstuk onder zijn hoofdkussen. De vrouw maakte de vogel klaar, stak hem aan het braadspit en liet hem braden.
Nu gebeurde het, dat terwijl hij boven het vuur hing en de vrouw voor ander werk even de keuken uit moest, de kinderen van de arme bezembinder binnenkwamen en een paar keer aan het spit draaiden. En toen er juist twee stukjes uit de vogel in de pan vielen, zei de één:
"Die paar stukjes eten wij op, ik heb zo'n honger, en niemand zal er immers iets van merken."
Toen aten ze de twee stukjes op, maar de vrouw kwam weer binnen en zag dat ze wat aten en vroeg:
"Wat eten jullie daar?"
"Een paar stukjes die uit de vogel zijn gevallen," antwoordden ze.
"Dat was het hart en de lever," zei de vrouw verschrikt. En opdat haar man niets zou merken en niet heel boos zou worden, slachtte ze dadelijk een haantje en nam daar het hart en de lever uit en stopte die in de gouden vogel. Toen hij gaar was, bracht ze hem naar de goudsmid en die at hem helemaal alleen op en liet niets over. Toen hij echter de volgende morgen onder zijn kussen voelde en verwachtte dat hij er een goudstuk zou vinden, was er net zo min iets te vinden als anders.
Maar de twee kinderen wisten niet welk een geluk hen ten deel was gevallen. Want toen zij de volgende morgen opstonden, viel er al rinkelend iets op de grond en toen ze het opraapten, bleken het twee goudstukken te zijn. Zij brachten ze naar hun vader die heel verbaasd was en zei: "Hoe kan dat nou?" En toen ze er de volgende morgen weer twee vonden, en zo elke dag, ging hij naar zijn broer en vertelde hem de wonderbaarlijke geschiedenis.
De goudsmid begreep onmiddellijk wat er gebeurd was en dat het de kinderen waren die het hart en de lever van de vogel hadden opgegeten. Om zich te wreken en omdat hij jaloers en hardvochtig was, zei hij:
"Jouw kinderen hebben een verbond gesloten met de duivel. Neem het goud niet aan en laat ze niet langer in je huis, want de duivel heeft macht over hen en kan jou ook nog wel eens in het verderf storten."
De vader vreesde de duivel en hoe moeilijk hij het ook vond, hij bracht de tweeling diep het bos in en met een bezwaard hart liet hij ze daar alleen achter. Nu zwierven de beide kinderen in het bos en zochten de weg naar huis. Ze konden die echter niet vinden en ze verdwaalden steeds verder. Eindelijk kwamen ze een jager tegen en die vroeg:
"Zeg, kinderen, waar wonen jullie?"
"Wij zijn de kinderen van de arme bezembinder," antwoordden ze en ze vertelden hem dat hun vader hen niet langer in huis wilde hebben, omdat er elke morgen een goudstuk onder hun hoofdkussen lag.
"Maar," zei de jager, "dat is toch zo erg niet, als jullie maar flinke jongens blijven en niet gaan luieren."
De goede man vond de jongens aardig en omdat hij zelf geen kinderen had nam hij ze mee naar huis en zei:
"Ik zal jullie vader zijn en jullie opvoeden."
Zo leerden ze bij hem het jagersvak en het goudstuk dat ze ieder morgen bij het opstaan vonden, bewaarde hij voor hen voor als ze het later eens nodig zouden hebben.
Toen ze groot waren geworden nam hun pleegvader hen op een dag mee naar het bos en zei:
"Vandaag moeten jullie proefschieten, want dan kan ik jullie je eigen gang laten gaan en tot volleerde jagers benoemen."
Ze gingen met hem mee naar een standplaats in het bos en wachtten heel lang, maar er kwam geen wild voorbij. Toen keek de jager naar boven en zag een troep wilde ganzen in driehoeksvorm aan komen vliegen en hij zei tegen een van de jongens: "Schiet er nu van elke hoek één af." Dat deed hij en zo volbracht hij zijn proefschot. Weldra kwam er nog een vlucht ganzen aan, maar deze vloog in de vorm van het cijfer twee. Toen beval de jager de andere ook om van elke hoek er één te treffen en hem lukte dit proefschot ook. Nu zei de pleegvader: "Ik verklaar jullie vrij, jullie zijn volleerde jagers."
De twee broers gingen samen het bos in en overlegden met elkaar en spraken iets af. En 's avonds bij het avondeten zeiden ze tegen hun pleegvader: "We beginnnen niet met eten, we nemen geen hap, voordat u een verzoek van ons heeft ingewilligd." Hij zei: "En wat is dat dan voor verzoek?" - "Wij zijn nu volleerd, maar we hebben nog niet veel van de wereld gezien. Sta ons toe dat wij weggaan en gaan reizen." Toen zei de oude man vol vreugde: "Jullie praten als echte jagers, wat jullie vragen was ook steeds mijn wens; ga dus reizen, het zal jullie goed gaan." Daarop aten en dronken ze vrolijk met elkaar.
De dag van het vertrek brak aan. De pleegvader gaf hun ieder een goed geweer en een hond en liet ieder van hen van de gespaarde goudstukken zoveel nemen als hij maar wilde. Een eind ging hij nog met hen mee, maar bij het afscheid gaf hij hun een blinkend mes en zei:
"Wanneer jullie ooit uit elkaar gaan, steek dan dit mes op de plaats waar jullie wegen zich scheiden in een boom; wie terugkeert kan daaraan zien hoe het zijn afwezige broer is vergaan, want de kant waarlangs hij is weggegaan zal roesten wanneer hij sterft, maar blinkend blijven zolang hij leeft."
De beide broers liepen nu verder en verder en kwamen in zo'n groot bos, dat ze er onmogelijk in één dag doorheen konden. Ze overnachtten dus in het bos en aten wat ze in hun knapzak hadden; de volgende dag kwamen ze er echter ook nog niet uit. Daar ze niets meer te eten bij zich hadden, zei een van hen: "We moeten maar iets schieten want anders lijden we honger." Hij laadde zijn geweer en keek om zich heen. Nu kwam er een oude haas aangesprongen en hij legde aan, maar de haas riep:
"Lieve jager, laat mij leven,
ik zal je twee jongen geven."
En hij sprong in het struikgewas en bracht hun twee jonge haasjes. De diertjes sprongen echter zo vrolijk en waren zo aardig, dat de jagers het niet over hun hart konden krijgen ze te doden. Ze hielden hen bij zich en de haasjes volgden hen op de voet. Toen sloop er een vos voorbij en ze wilden aanleggen, maar de vos riep:
"Lieve jager, laat mij leven:
ik zal je twee jongen geven."
Hij bracht hun twee jonge vosjes en de jagers wilden die ook niet doden en ze gaven hen de haasjes tot gezelschap en zij volgden hen op de voet. Het duurde echter niet lang of daar stapte een wolf uit het struikgewas. Weer legden de jagers aan, maar de wolf riep:
"Lieve jager, laat mij leven:
ik zal je twee jongen geven."
De twee jonge wolfjes mochten bij de andere diertjes spelen en zo volgden ze hen allemaal op de voet. Daarop kwam een beer die ook liever wat langer wilde blijven rondlopen en riep:
"Lieve jager, laat mij leven:
ik zal je twee jongen geven."
De twee beertjes werden bij het gezelschap gevoegd en nu waren ze al met z'n achten. Maar wie kwam daar aan? Een leeuw en hij schudde zijn manen. Maar de jagers lieten zich niet bang maken en legden op hem aan. Maar ook de leeuw sprak net als de anderen:
"Lieve jager, laat mij leven:
ik zal je twee jongen geven.'
En ook hij haalde zijn jongen te voorschijn en zo hadden de jagers twee leeuwtjes, twee beertjes, twee wolfjes, twee vosjes en twee haasjes die hen allemaal op de voet volgden en hen dienden. Natuurlijk hielp dat allemaal niet voor de honger en daarom vroegen ze de vossen: "Hoor eens, jullie sluipertjes, breng ons eens iets te eten, jullie zijn toch zo listig en geslepen?" Zij antwoordden: "Niet ver hier vandaan is een dorp waar we al verschillende kippetjes hebben weggehaald, we zullen jullie de weg wel wijzen."
Ze gingen nu naar het dorp, kochten er wat eten en lieten ook de dieren voeren en daarna trokken ze verder. De vossen wisten in de omgeving goed de weg, vooral daar waar de kippenrennen waren en ze konden de jagers overal op de goede plaats brengen.
Ze trokken nog wat rond, maar ze konden geen werk vinden waar ze samen dienst konden nemen, en dus zeiden ze:
"Er zit niets anders op, we moeten scheiden."
Ze verdeelden de dieren, zodat ieder één leeuw kreeg, één beer, één wolf, één vos en één haas en toen namen ze afscheid. Ze beloofden elkaar broederlijke trouw tot in de dood en het mes dat hun pleegvader hun had meegegeven, staken ze in een boom. Toen trok de één naar het oosten en de ander naar het westen.
De jongste kwam met zijn dieren in een stad aan die helemaal met zwart floers was bedekt. Hij ging naar een herberg en vroeg de waard of hij zijn dieren onderdak voor de nacht kon geven. De waard gaf hem een stal met een gat in de wand en de haas kroop naar buiten en haalde een kool en de vos haalde een kippetje. En toen hij die had opgegeten ging hij ook de haan nog halen, maar de wolf en de beer en de leeuw waren te groot om door het gat te kruipen.
Toen bracht de waard hen naar een wei, waar een koe lag te herkauwen en daar mochten ze naar hartelust eten. Pas toen de jager voor zijn beesten had gezorgd, vroeg hij aan de waard waarom de hele stad zo met rouwfloers omhangen was. De waard zei:
"Omdat morgen de dochter van onze koning zal sterven."
"Is ze dan zo ziek?" vroeg de jager.
"Nee," zei de waard, "ze is zo gezond als een vis, maar toch moet ze sterven."
"Hoezo?" vroeg de jager.
"Buiten de stad ligt een hoge berg en daarop woont een draak die elk jaar een jonge maagd moet hebben, omdat hij anders hier het hele land verwoest. Nu zijn alle jonge meisjes al geofferd en er is niemand meer over behalve de dochter van de koning, maar er is geen genade en ze moet aan hem overgeleverd worden en morgen gebeurt dat."
De jager zei:
"Waarom wordt die draak niet gedood?"
"Ach," antwoordde de waard, "er zijn al zoveel ridders die dat geprobeerd hebben, maar ze hebben er allemaal het leven bij verloren; de koning heeft degene die de draak overwint, zijn dochter tot vrouw beloofd en ook zal hij na de dood van de koning het koninkrijk erven."
De jager zei daar verder niets op, maar de volgende morgen nam hij al zijn dieren met zich mee en ging met hen de Drakenberg op. Bovenop stond een klein kerkje en op het altaar stonden drie volle bekers met daarbij het opschrift:
"Wie deze bekers leegdrinkt,
wordt de sterkste man op aarde
en hij kan het zwaard hanteren,
dat voor de drempel begraven ligt."
De jager dronk nog niet, maar ging eerst naar buiten om het zwaard in de grond te zoeken, maar hij was niet sterk genoeg om het op te tillen. Hij ging weer naar binnen en dronk de bekers leeg en toen kon hij het zwaard optillen en hij kon het heel goed hanteren.
Toen het uur kwam waarop de jonkvrouw aan de draak moest worden overgeleverd, begeleidde de koning, de maarschalk en de hele hofhouding haar naar buiten. Vanuit de verte zag ze de jager op de Drakenberg staan, zij dacht dat de draak haar al stond op te wachten en ze durfde de berg niet op, maar omdat de stad anders verwoest zou worden, besloot ze tenslotte de zware gang te maken. De koning en de hofhouding keerden in diepe rouw huiswaarts, maar de maarschalk moest blijven staan en uit de verte toekijken.
Toen de koningsdochter boven op de berg was gekomen, trof ze daar niet de draak aan, maar de jeugdige jager. Hij troostte haar en zei dat hij haar wilde redden, hij bracht haar naar het kerkje en sloot haar daarin op. Het duurde niet lang of met een geweldig gedruis kwam daar de zevenkoppige draak aangestormd. Toen hij de jager zag verwonderde hij zich en zei:
"Wat doe jij hier op de berg?"
De jager antwoordde:
"Ik wil met je strijden."
De draak zei:
"Reeds menig ridder heeft hier zijn leven gelaten en met jou zal ik ook korte metten maken."
En hij spuwde vuur uit zeven muilen. Dat vuur moest het droge gras laten ontvlammen en de jager laten stikken in gloed en rook, maar de dieren kwamen aangelopen en trapten het vuur uit. Toen stormde de draak op de jager af, maar hij zwaaide zijn zwaard zodat het suisde in de lucht en hij sloeg hem drie koppen af. Toen werd de draak pas echt boos, verhief zich in de lucht en spuwde vurige vlammen over de jager uit en wilde zich op hem neerstorten, maar de jager trok nogmaals zijn zwaard en hakte hem nogmaals drie koppen af. En hoewel het beest neerstortte probeerde het toch weer op de jager af te stormen, maar de jonge jager sloeg hem met zijn laatste krachten zijn staart af en omdat hij toen niet meer vechten kon, riep hij zijn dieren erbij die de draak in stukken scheurden.
De strijd was ten einde, de jager opende het kerkje en hij zag de prinses op de grond liggen. Ze had uit angst en schrik tijdens het vechten het bewustzijn verloren. Hij droeg haar naar buiten en toen ze weer bijkwam en haar ogen opende, liet hij haar zien hoe de draak in stukken was gescheurd en hij vertelde haar dat ze nu bevrijd was. Ze was blij en zei:
"Nu word je mijn lieve echtgenoot, want mijn vader heeft mij beloofd aan degene die de draak doodt."
Daarop deed ze haar kralen ketting af en verdeelde de kralen onder de dieren om hen te belonen en de leeuw kreeg het gouden slotje. Haar zakdoek echter, waar haar eigen naam op stond, gaf ze aan de jager, die naar de draak toeging en de zeven drakentongen uit de zeven drakenkoppen sneedt en ze in de zakdoek wikkelde en ze goed bewaarde.
Toen dat gebeurd was voelde hij zich door het vuur en de strijd zeer vermoeid en hij zei tegen de prinses:
"We zijn beiden moe, laten we even gaan slapen."
Zij stemde toe en ze gingen samen op de grond liggen. De jager zei tegen de leeuw: "Houd de wacht en zorg ervoor dat niemand ons overvalt als we nog slapen," en toen sliepen ze beiden in. De leeuw ging ernaast liggen om te waken, maar hij was ook moe van het vechten, zodat hij de beer riep en zei:
"Ga jij naast me liggen, ik ben slaperig, komt er wat, maak me dan wakker."
De beer ging naast hem liggen, maar hij was ook moe en riep de wolf en zei:
"Ga jij naast me liggen, ik moet wat slapen, en als er wat gebeurt, roep me dan."
De wolf ging dus naast hem liggen, maar ook de wolf was moe, en hij riep de vos en sprak:
"Ga jij eens naast me liggen, ik moet even slapen, als er wat gebeurt, roep me dan."
Dus ging toen de vos daarnaast liggen, maar ook de vos was moe, en hij riep de haas en zei:
"Ga jij naast me liggen, ik moet nu even slapen, en als er wat gebeurt, maak me dan wakker."
Toen ging de haas naast hem zitten, maar die arme haas was ook al moe, en hij had niemand die hij kon vragen voor hem te waken, en zo sliep hij in. Daar sliepen nu de prinses, de jager, en de leeuw, en de beer, en de wolf en de vos, en de haas, en ze sliepen allen de slaap der rechtvaardigen.
Maar de maarschalk die van ver had moeten toezien, had gemerkt, dat de draak niet met de prinses weggevlogen was, en toen alles op de berg zo stil werd, vatte hij moed en ging naar boven. Daar lag de draak in stukken en verscheurd ter aarde, niet ver daarvan de prinses, en een jager met allemaal dieren, allemaal in diepe slaap. En daar hij een lelijke, goddeloze kerel was, nam hij zijn zwaard, en hakte de jager 't hoofd af, en nam de prinses op de arm en droeg haar de berg af.
Ze werd wakker en schrok, maar de maarschalk zei:
"Je bent in mijn macht, en je moet zeggen, dat ik de man was, die de draak doodde."
"Dat kan ik niet," zei ze, "want de jager heeft het gedaan met zijn dieren."
Toen trok hij zijn zwaard en dreigde haar te doden, als ze niet deed wat hij zei, en zo dwong hij haar, dat ze het beloofde. Daarop bracht hij haar bij de koning. Die was buiten zichzelf van blijdschap, toen hij zijn eigen kind weer levend voor zich zag, terwijl hij verwacht had, dat ze door het ondier zou zijn verscheurd. De maarschalk zei tegen hem:
"Ik heb de draak gedood, en de jonkvrouw en het hele rijk bevrijd, nu eis ik haar op als vrouw, zoals het was afgekondigd."
De koning vroeg aan de prinses:
"Spreekt hij de waarheid?"
"Ach ja," antwoordde ze, "het zal wel waar zijn, maar ik wil de voorwaarde, dat de bruiloft pas over jaar en dag gevierd wordt," want ze dacht: in die tijd zal ik wel iets van mijn lieve jager horen.
Op de Drakenberg echter lagen nog alle dieren rij aan rij naast hun dode meester, en sliepen, en toen kwam er een grote hommel, die ging op de neus van de haas zitten, maar de haas veegde hem weg met zijn poot en sliep door. Weer kwam de hommel, maar de haas veegde hem weer weg en sliep door. Toen kwam de hommel voor de derde keer, stak hem in zijn neus en toen werd de haas wakker.
Zodra de haas wakker was, wekte hij de vos, en de vos de wolf, en de wolf de beer, en de beer de leeuw. En toen de leeuw wakker werd, en zag dat de prinses weg was en zijn meester gedood, begon hij verschrikkelijk te brullen en riep:
"Wie heeft dat gedaan? Beer, waarom heb je me niet wakker gemaakt?"
En de beer vroeg aan de wolf:
"Waarom heb je me niet gewekt?"
En de wolf aan de vos:
"Waarom heb je me niet gewekt?"
En de vos aan de haas:
"Waarom heb je me niet gewekt?"
Alleen de arme haas kon de schuld op niemand anders gooien. En toen wilden ze hem allemaal aanvallen, maar hij zei:
"Dood mij nu niet. Ik zal onze meester weer levend maken. Ik weet ergens een berg, en op die berg groeit een plant, en die plant, in de mond gestoken, kan alle ziekten en alle wonden weer genezen. Maar die berg ligt tweehonderd uur hier vandaan."
Maar de leeuw zei:
"In vierentwintig uur moet jij heen en terug gelopen zijn en die plant hier brengen."
De haas sprong weg met grote sprongen, en werkelijk, in vierentwintig uur was hij terug en hij had de plant bij zich. De leeuw zette eerst het hoofd van de jager weer op zijn hals, toen stak de haas hem de plant in de mond, weldra groeide alles weer aaneen, het hart ging slaan, en het leven keerde weer.
De jager werd wakker en schrok, toen hij de prinses niet meer zag, en hij dacht: misschien is ze weggegaan, terwijl ik sliep, om me kwijt te zijn. De leeuw had inderhaast het hoofd verkeerd om opgezet, maar dat merkte hij niet onder zijn treurige gedachten over de prinses, pas 's middags toen hij eten wilde, merkte hij dat zijn mond aan de kant van zijn rug was, en daar begreep hij niets van en hij vroeg de dieren wat er in zijn slaap gebeurd was?
Toen vertelde de leeuw hem, dat ze allemaal van moeheid waren ingeslapen, en bij 't ontwaken hadden ze hem dood gevonden, met afgeslagen hoofd, de haas had de levensplant gehaald maar in de haast hadden ze zijn hoofd verkeerd om opgezet; maar hij wilde de fout graag goedmaken. Hij haalde het hoofd van de jager er af, draaide het om, en de haas genas alles weer met de plant.
Maar de jager was niet vrolijk, hij trok de wereld in en liet zijn dieren dansen voor de mensen. Nu gebeurde het, dat hij precies na een jaar weer in dezelfde stad kwam, waar hij de prinses van de draak had verlost, en nu was de stad helemaal behangen met rood scharlaken. Toen zei hij tegen de waard:
"Wat betekent dat? Het vorig jaar was de stad met rouwfloers overdekt, en wat moet nu dat rood scharlaken?"
De waard antwoordde: "Het vorig jaar zou onze prinses aan de draak worden uitgeleverd, maar de maarschalk heeft de draak overwonnen en gedood, en nu zal morgen de bruiloft worden gevierd; daarom was het eerst rouw en nu is er feest in voorbereiding!"
De volgende dag, de bruiloftsdag, sprak de jager tegen de middag tegen de waard:
"Gelooft u wel, heer waard, dat ik vanmiddag het brood van de koning bij u eten zal?"
"Nu," zei de waard, "al zou je daar honderd goudstukken op verwedden, ik geloof, dat dat niet waar is!"
De jager nam de weddenschap aan, en zette er een buidel met evenveel goudstukken tegenin. Dan riep hij de haas, en zei:
"Ga jij er eens op uit, lieve springer, en haal me wat van het brood, dat de koning eet."
Nu was het haasje het minst van allen, hij kon de boodschap door geen ander laten doen, dus hij moest zelf de benen nemen.
"Ach," dacht hij, "als ik zo alleen door de straten moet springen, dan gaan alle slagershonden achter me aan."
Zoals hij vreesde, gebeurde het ook, alle honden kwamen achter hem aan en wilden zijn mooie velletje hebben. Maar hij maakte sprongen – je hebt het nooit zo gezien! – en hij vluchtte in een schildwachtershuisje, zonder dat de soldaat het zag. Daar kwamen de honden en wilden hem eruit jagen, maar de soldaat wilde geen gekheid, en sloeg er met de kolf van zijn geweer zo op los, dat ze blaffend en huilend wegliepen.
Toen de haas merkte, dat de lucht gezuiverd was, sprong hij het slot binnen, regelrecht naar de prinses. Hij ging onder haar stoel zitten en krabbelde aan haar voet. Toen zei ze: "Ga weg!" want ze dacht, dat het de hond was. Nog eens krabbelde de haas aan haar voet. Ze zei weer: "Ga weg!" want ze dacht, dat het de hond was. Maar de haas liet zich niet van de wijs brengen en krabbelde voor de derde keer. Toen keek ze naar beneden en herkende de haas aan zijn halsband. Dadelijk nam ze hem op schoot, dan droeg ze hem naar haar eigen kamer, en vroeg:
"Lief haasje, wat wou je?"
Hij antwoordde:
"Mijn meester, die de draak gedood heeft, is hier en zendt mij, dat ik vragen moet om brood, dat de koning eet."
Nu was ze blij en ze liet de bakker komen en beval hem, een brood te brengen zoals de koning het at. Het haasje zei: "Maar dan moet de bakker het ook voor me dragen, zodat de slagershonden me niets doen." De bakker bracht het tot aan de deur van de gelagkamer, daar ging de haas op zijn achterpoten staan, nam het brood op zijn voorpoten en bracht het aan zijn meester. Nu zei de jager:
"Kijk eens, mijnheer de waard, die honderd goudstukken heb ik gewonnen."
De waard was verbaasd, maar de jager zei weer:
"Ja, beste waard, dat brood heb ik nu, maar nu wil ik ook eten van het vlees van de koning."
De waard zei: "Dat zou ik wel eens willen zien" maar hij wedde niet meer. De jager riep nu de vos en zei: "Vosje, ga jij eens naar 't paleis en haal een stuk wildbraad, zoals de koning dat altijd eet." De rode vos wist beter sluipwegen, hij ging om de hoeken en kroop door de gaten, zonder dat een hond hem zag, maar hij ging achter de stoel van de prinses zitten en krabbelde aan haar voet. Ze keek om en herkende de vos aan de halsband, nam hem mee in haar kamer en zei:
"Vosje, wat wou je?"
Hij antwoordde:
"Mijn meester, die de draak gedood heeft, is hier en gebiedt dat ik vragen moet om een stuk wildbraad van de tafel van de koning."
Toen liet ze de kok komen, die moest een stuk wildbraad klaarmaken en voor de vos dragen tot aan de deur; daar nam de vos hem de schotel af, zwaaide met zijn staart eerst de vliegen weg die op 't wild waren gaan zitten, en bracht het dan bij zijn meester.
"Kom eens kijken, beste waard," zei de jager. "Hier heb ik dus brood en wild. Maar nu wil ik ook van 't dessert hebben, tenminste: dat van de koning."
Nu riep hij de wolf en zei: "Lieve wolf, ga eens het dessert van de koning voor me halen." De wolf ging recht toe recht aan naar 't kasteel, want hij was voor niemand bang, en toen hij in de kamer van de prinses kwam, trok hij haar van achteren aan haar gewaad, zodat ze omkeek. Ze herkende hem aan zijn halsband en nam hem mee naar haar eigen vertrek en zei:
"Lieve wolf, wat wou je?"
Hij gaf ten antwoord:
"Mijn meester, die de draak heeft gedood, is hier, en ik moet vragen om het dessert, zoals de koning dat op tafel krijgt."
Weer liet ze de kok komen, en hij moest dessert klaarmaken als voor de koning, en moest dat voor de wolf tot aan de deur van de herberg brengen, toen nam de wolf hem de schotel af en bracht die aan zijn heer.
"Kijk nu eens, beste waard!" zei de jager, "hier heb ik nu brood en wild en dessert; maar nu wil ik ook suikerwerk eten als de koning."
Nu riep hij de beer, en zei: "Lieve beer, je likt zo graag wat zoets op, ga jij mij eens het suikergoed halen, dat de koning altijd eet." De beer draafde naar het kasteel, iedereen ging hem uit de weg; maar toen hij langs de wacht kwam, hield die zijn geweer voor hem en wilde hem niet voorbij laten gaan. Maar hij ging rechtop staan en gaf hem met zijn poten links en rechts een paar van die oorvijgen met zijn grote poten, zodat de hele wacht in elkaar viel; en toen ging hij meteen naar de prinses, ging achter haar staan en gromde een beetje. Ze keek om, herkende de beer en zei hem, mee te gaan naar haar kamer, en zei:
"Lieve beer, wat wou je?"
Hij antwoordde:
"Mijn meester, die de draak gedood heeft is hier, ik moet vragen om het suikergoed, waaraan de koning gewend is."
Ze liet de suikerbakker komen, die moest suikergoed maken, net als voor de koning, en hij moest het voor de beer dragen tot de deur van de herberg; de beer likte eerst de suikererwtjes op die eraf gerold waren, toen ging hij op z'n achterste poten staan, nam de schotel en bracht die bij zijn heer en meester.
"Ziet u het, beste waard!" zei de jager, "nu heb ik brood, vlees, nagerechten en suikergoed, maar daarbij wil ik de wijn drinken, die de koning zelf drinkt."
Toen schreed de leeuw statig door de straten, de mensen liepen voor hem weg, en toen hij bij de wacht kwam, wilden ze hem de weg versperren; hij brulde éénmaal en toen liepen ze allemaal weg. Nu ging de leeuw naar de kamer van de koning en klopte met zijn staart op de deur. De prinses kwam opendoen en bijna schrok ze van de leeuw, maar ze herkende hem aan het gouden slot van haar halsband, en ze zei hem, mee te gaan naar haar eigen kamer, en daar zei ze:
"Lieve leeuw, wat wou je?"
Hij antwoordde:
"Mijn meester, die de draak gedood heeft, is hier; ik moet vragen om de wijn van de koning."
En nu liet ze de schenker komen, die moest de leeuw wijn geven, zoals de koning hem dronk. De leeuw zei: "Ik ga wel mee om te zien of ik de goede wel krijg." Nu ging hij met de schenker naar beneden, en toen ze daar kwamen, wilde de schenker hem tappen, wat de dienaren van de koning dronken, maar de leeuw zei: "Ho! ik wil eerst eens proeven" en hij tapte een half maatje en sloeg het in één teug naar binnen.
"Neen," zei hij, "dat is niet het ware."
De schenker zag hem scheef aan, maar hij ging naar een ander vat en wilde daaruit tappen – uit 't vat voor de maarschalk namelijk. De leeuw zie: "Ho! eerst wil ik proeven," en hij tapte een half maatje en dronk het op,
"Wel beter," zei hij, "maar nog het ware niet."
Toen werd de schenker boos en zei: "Wat weten zulke stomme dieren nou van wijn!" De leeuw gaf hem een pats achter zijn oren, zodat hij onzacht op de grond viel, en toen hij weer overeind kwam, bracht hij de leeuw stilzwijgend naar een kleine, aparte kelder. Daar lag de wijn van de koning, waarvan verder niemand kreeg. De leeuw tapte eerst een half maatje en proefde, toen zei hij:
"Dat kan wel goed zijn," en hij liet de schenker daar zes flessen mee vullen. Ze gingen weer naar boven, maar toen de leeuw weer uit de kelder kwam in de buitenlucht, zwaaide hij enigszins heen en weer en was een beetje dronken, en de schenker moest de wijn tot bij de deur dragen. Daar nam de leeuw de hengselmand in zijn muil en bracht hem bij zijn meester. Nu zei de jager:
"Kijk nu eens. Daar heb ik brood, vlees, nagerecht, suikergoed en wijn, precies als de koning het heeft, nu ga ik met al m'n dieren eten."
En hij ging zitten, at en dronk en gaf aan de haas, de vos, de wolf, de beer en de leeuw ook te eten en te drinken, en hij was in een goede stemming, want hij begreep dat de prinses nog van hem hield. En toen hij gegeten had, zei hij:
"Mijn beste gastheer, nu heb ik gegeten en gedronken, juist als de koning eet en drinkt, nu wil ik naar het hof van de koning gaan en trouwen met de prinses."
De waard vroeg:
"Hoe kan dat nu, ze heeft al een bruidegom en vandaag is de bruiloft?"
Toen haalde de jager de zakdoek te voorschijn, die de prinses hem op de Drakenberg gegeven had, en waarin de zeven tongen van het ondier gewikkeld waren, en hij zei: "Wat ik hier in de hand heb, dat zal me helpen." De waard keek ernaar en zei: "Al geloof ik alles, dit geloof ik niet, en ik wil er m'n huis en hof onder verwedden." De jager nam een tas met duizend goudstukken, zette die op tafel en zei: "Dit zet ik in."
Nu zat de koning aan de koninklijke tafel te eten, en zei tegen zijn dochter: "Wat moesten toch al die wilde dieren, die bij je kwamen en in mijn kasteel zo maar in- en uitliepen?" Ze antwoordde: "Ik mag het niet zeggen, vader. Maar als u het weten wilt, laat dan de meester van deze dieren halen, daar zult u goed aan doen."
De koning zond een lakei naar de herberg en liet de vreemdeling uitnodigen, en die lakei kwam juist toen de jager de weddenschap met de waard was aangegaan. Hij zei:
"Kijk eens, beste waard, daar zendt de koning z'n lakei en laat mij halen; maar zo ga ik niet."
En tegen de lakei zei hij:
"Ik doe de koning het verzoek, dat hij mij behoorlijke en koninklijke kleren zendt, een karos met zes paarden en lakeien om me te bedienen."
Toen de koning dat antwoord vernam, zei hij tegen zijn dochter: "Wat zal ik nu doen?" Zij zei: "Laat hem zo afhalen als hij het wil, het zal de goede manier zijn." Dus zond de koning een stel koninklijke gewaden, een karos met zes paarden en lakeien om hem te bedienen. Toen de jager dat alles aan zag komen, zei hij:
"Ziet de waard wel, hoe ik word afgehaald, zoals ik het verlangde?"
en hij trok de gewaden aan, nam de zakdoek met de drakentongen mee en reed naar 't paleis. De koning zag hem aankomen en vroeg zijn dochter: "Hoe zal ik hem ontvangen?" En de prinses zei: "U moet hem tegemoet gaan, daar zult u goed aan doen!" De koning ging hem tegemoet en geleidde hem naar boven en alle dieren er achteraan. De koning wees hem een zetel naast hemzelf en zijn dochter; de maarschalk zat, als bruidegom, aan haar andere kant, maar die herkende hem niet.
Nu werden juist de zeven koppen van de draak vertoond en binnengebracht, en de koning vertelde: "Deze zeven hoofden heeft de maarschalk de draak afgehouwen, en daarom geef ik hem vandaag mijn dochter tot vrouw." De jager stond op, keek in de zeven muilen en zei:
"Waar zijn dan de zeven tongen van de draak?"
Nu schrok de maarschalk, hij verbleekte en wist niet wat hij zeggen moest; eindelijk zei hij in zijn angst:
"Draken hebben geen tongen."
De jager zei: "Leugenaars moesten geen tong hebben, maar drakentongen zijn het waarmerk van de overwinnaar," en hij vouwde de doek open en daar lagen ze erin, alle zeven, en hij deed elke tong in de muil waar hij in hoorde, en 't paste precies. Toen liet hij 't doekje zien – en de naam van de prinses stond erin en hij toonde het aan de prinses en vroeg haar aan wie ze haar zakdoekje had gegeven, en toen antwoordde ze:
"Aan hem, die de draak gedood heeft."
En toen riep hij alle dieren, nam van elk de halsband af en van de leeuw het gouden slot, liet het de prinses zien en vroeg van wie dit was. Ze antwoordde: "De halsbanden en het gouden slot waren van mijn ketting, en ik heb het verdeeld onder de dieren, die de draak hielpen overwinnen." Nu zei de jager:
"Toen ik vermoeid van de strijd gerust heb en ben ingeslapen, toen is de maarschalk gekomen en heeft mij mijn hoofd afgeslagen. Toen heeft hij de prinses weggedragen en het doen voorkomen, dat hij het geweest was die de draak had gedood; en dat het een leugen was, bewijs ik met de tongen, de zakdoek en de halsketting."
En verder vertelde hij hoe op wonderbaarlijke wijze de dieren hem hadden genezen, hoe hij een jaar lang met hen had rondgereisd, eindelijk weer hier was gekomen, waar hij het bedrog van de maarschalk had vernomen door 't verhaal van de herbergier. Nu vroeg de koning aan zijn dochter:
"Is dat waar, dat deze man de draak heeft gedood?"
En toen zei ze:
"Ja, dat is waar, nu mag ik de schande van de maarschalk bekennen, want het is buiten mijn schuld voor de dag gekomen; hij had mij gedwongen erover te zwijgen. Maar dat was de reden, dat ik mij afzijdig hield en pas najaar en dag de bruiloft wilde houden."
Nu liet de koning twaalf raadsheren roepen. Zij moesten recht spreken over de maarschalk; en hun vonnis was, dat hij door vier ossen moest worden verscheurd. Zo werd de maarschalk terechtgesteld; maar de koning gaf zijn dochter aan de jager en maakte hem stadhouder van het rijk. De bruiloft werd met grote feesten gevierd, en de jonge koning liet zijn vader en zijn pleegvader halen en belaadde hen met geschenken. De waard vergat hij evenmin; hij liet hem bij zich komen en zei tot hem:
"Ziet u, beste waard, ik heb de prinses getrouwd en huis en hof zijn van mij."
"Ja," zei de waard, "zo is het terecht."
Maar de jonge koning zei:
"Er is niet alleen recht, er is ook genade, en genade gaat voor recht. Huis en hof zul je behouden, en de duizend goudstukken geef ik je erbij ten geschenke."
Nu waren de jonge koning en de jonge koningin heel blij en ze leefden heel gelukkig. Dikwijls ging hij op jacht, want dat was zijn grootste genoegen, en de trouwe dieren moesten met hem mee. In de buurt was een bos, en men zei dat het daar niet pluis was; wie daar eenmaal in kwam, raakte er niet zo gauw weer uit. Maar de jonge koning had grote lust, erin te jagen, en hij hield zolang aan bij de oude koning dat die het toestond.
Nu reed hij er met groot gevolg heen, hij bereikte het bos en zag er een groot, sneeuwwit hert in. Hij zei tot zijn gevolg: "Blijf hier wachten tot ik terugkom, ik wil dat prachtige wild jagen." En hij reed het bos in, en alleen zijn dieren gingen mee. Het gevolg bleef wachten, en wachtte tot de avond, maar hij kwam niet terug. Ze reden toen naar huis en zeiden tegen de jonge koningin:
"De jonge koning heeft in het betoverde bos een wit hert gejaagd; en hij is niet teruggekomen."
Ze was nu zeer bezorgd over hem. Maar hij was aldoor achter het witte hert aangejaagd, en nooit kon hij 't inhalen. Als hij dacht dat het op schotsafstand was, dan zag hij het meteen weer in de verste verte wegspringen. Eindelijk verdween het dier geheel en al. Nu merkte hij, dat hij heel diep in 't bos was geraakt; hij nam de hoorn en blies erop. Maar er kwam geen antwoord, want zijn gevolg kon het niet meer horen. En nu de nacht viel, begreep hij dat hij deze nacht niet thuis zou zijn, dus steeg hij van 't paard, maakte bij een boom een vuur aan, en wilde daarbij overnachten.
Hij zat bij 't vuur en zijn dieren waren naast hem komen liggen. Toen meende hij even een menselijke stem te horen: hij keek om, maar hij zag niets. Vlak daarop hoorde hij weer een steunen, alsof het van bovenkwam. Hij keek omhoog, en zag een oude vrouw in de boom, ze jammerde aanhoudend:
"Hu, hu, hu, wat heb ik het koud!"
Hij zei:
"Kom eraf en warm je, als je 't zo koud hebt."
Maar ze zei:
"Nee! die dieren bijten natuurlijk!"
"Ze doen je niets, oud moedertje," gaf hij ten antwoord, "kom maar beneden."
Maar het was een heks. En ze zei:
"Ik zal je een roe toegooien, als je hen daarmee op hun rug slaat, zullen ze mij niets doen."
Toen gooide ze hem een kleine roe toe, en hij sloeg er hen mee, en meteen lagen ze stil en waren veranderd in steen. En toen de heks zich van de dieren verzekerd had, sprong ze de boom uit, raakte ook hem met een staf aan en veranderde ook hem in steen. Toen lachte ze, sleepte hem en de dieren naar een kuil, waar al meer van die stenen lagen.
Nu de jonge koning ook de volgende dag niet terugkwam, werden de angst en de zorg van de jonge koningin steeds groter. Maar nu gebeurde het, dat juist in deze tijd de andere broer, die toen ze uit elkaar gingen de weg naar het Oosten genomen had, in het koninkrijk aankwam. Hij had een betrekking gezocht als jager, en geen gevonden. Toen was hij blijven rondtrekken, en had zijn dieren laten dansen.
Intussen was het hem ingevallen dat hij eens naar het mes wilde gaan kijken, dat ze bij hun scheiding in een boomstam hadden gestoten; want hij wilde weten, hoe het met zijn broeder ging. Hij ging er heen; en zie, de kant van zijn broer toonde een zijde die half verroest was en half blank. Hij schrok en dacht:
"Mijn broer moet een groot en gevaarlijk ongeluk hebben gehad. Maar misschien kan ik hem nog redden. Want de helft van het mes is nog blank."
Hij trok met zijn dieren in westelijke richting. Hij kwam bij de stadspoort en daar trad hem de wacht tegemoet en vroeg, of ze voor hem een boodschap zouden brengen aan zijn jonge vrouw: want de jonge koningin was al sedert enige dagen in grote angst omdat hij wegbleef en zij vreesde, dat hij in het betoverde bos was omgekomen. Want de wacht dacht niet anders, dan dat hij de jonge koning zelf was, zo leek hij op hem, en hij had ook dezelfde dieren achter zich aan.
Toen merkte de jongen, dat ze hem voor zijn broer hielden, en hij dacht: "Het beste is, dat ik doe of ik 't ben, dan kan ik hem gemakkelijk redden." Dus liet hij zich door de wacht naar het slot brengen, en werd met grote vreugde ontvangen. De jonge koningin dacht niet anders of het was haar eigen man, en ze vroeg hem, waarom hij zo lang weggebleven was. Hij antwoordde:
"Ik was verdwaald in een bos, en ik kon niet eerder een uitweg vinden."
's Avonds werd hij naar het koninklijke bed geleid, en hij legde een tweesnijdend zwaard tussen de jonge koningin en hemzelf in; ze wist niet waarom hij dat deed, maar ze durfde niets te vragen.
Hij bleef een paar dagen en viste zo uit, hoe de zaak stond met dat betoverde bos, eindelijk zei hij:
"Ik wil daar nog eens gaan jagen."
De koning en de koningin wilden het hem uit 't hoofd praten, maar hij stond erop en trok met groot gevolg weg. In het bos gekomen, ging het hem net als zijn broer: hij zag een wit hert, en zei tegen zijn gevolg:
"Blijf hier wachten tot ik terugkom, ik wil op dat prachtige wild jagen," reed het bos in, en de dieren achter hem aan. Maar hij kon het hert niet onder schot krijgen, en raakte zo diep het bos in, dat hij er moest overnachten. En toen hij een vuur gemaakt had, hoorde hij boven zijn hoofd kreunen:
"O, o, o, wat heb ik het koud!"
Hij keek omhoog, en daar zag hij diezelfde heks boven in de boom. Hij zei:
"Als je zo koud bent, kom dan naar beneden, oud moedertje, dan kun je je warmen."
Ze antwoordde:
"Nee, want die dieren bijten."
Maar hij zei:
"Ze doen niets."
Toen riep ze:
"Ik zal een roetje naar beneden gooien, als je hen daarmee slaat, dan doen ze mij niets."
Toen de jager dat hoorde, vertrouwde hij het oude mens niet en sprak:
"Mijn dieren sla ik niet, kom maar naar beneden of ik kom je halen."
Toen riep zij:
"Wat denk je wel? Jij doet me niks."
Hij antwoordde echter:
"Als je niet komt, schiet ik je naar beneden."
Zij zei:
"Schiet maar, voor jouw kogels ben ik niet bang."
Hij legde aan en schoot, maar de heks was zo gehard tegen loden kogels, dat ze afketsten, en ze lachte en riep:
"Treffen doe je me toch niet!"
Maar de jager wist raad. Hij scheurde drie zilveren knopen van zijn jas en laadde daar de buks mee, want haar kunsten waren tegen zilver niet bestand, en toen hij vuurde, stortte ze met een gil omlaag. Nu zette hij de voet op haar en zei:
"Ouwe heks, als je niet dadelijk bekent, waar je mijn broer hebt gelaten, dan pak ik je met allebei mijn handen op en gooi je in 't vuur."
Ze werd heel bang, smeekte om genade en zei eindelijk: "Hij ligt met al zijn dieren, versteend, in de kuil." Nu dwong hij haar mee te gaan, terwijl hij haar dreigde: "Ouwe meerkat," zei hij, "nu zul je mijn broer en alle schepsels die hier liggen, weer levend maken, of ik verbrand je."
Toen nam ze de staf en raakte de stenen beelden aan. Zijn broer en de dieren werden weer levend, en nog veel anderen: kooplui, handwerkers, herders, stonden weer op, dankten hem voor hun verlossing en gingen huiswaarts. Maar toen de tweelingbroers elkaar weerzagen, kusten zij elkaar en waren verheugd en blij. Maar zij grepen de heks, bonden haar vast en legden haar in 't vuur, en toen ze verbrand was, ging het bos vanzelf open, was licht en doorzichtig, en je kon het koningsslot in de verte, op drie uur afstand, zien liggen.
Nu gingen de beide broeders samen naar huis, en vertelden elkaar onderweg hun avonturen. En toen de jongste zei, dat hij voor de koning het hele land bestuurde, zei de ander:
"Dat heb ik gemerkt, want toen ik in de stad kwam en voor jou werd aangezien, kreeg ik koninklijke eer; de jonge koningin hield me voor haar echtgenoot, ik moest naast haar aan tafel zitten en naast haar slapen,"
Toen de andere dat hoorde, werd hij zo jaloers en zo woedend, dat hij zijn zwaard trok en zijn broer het hoofd afsloeg. Maar toen die daar zo dood neerlag en de ander het rode bloed zag vloeien, had hij berouw: "Mijn broeder heeft mij verlost," riep hij, "en nu heb ik hem gedood!" en hij jammerde luid. Daar kwam de haas aangesprongen en bood hem aan, één van de wonderdadige planten te halen, hij sprong erheen en bracht hem op het goede moment: de dode werd weer tot leven gebracht en merkte niets van de wond.
Daarop trokken ze weer verder. En de jongste zei:
"Je ziet er net zo uit als ik, je bent koninklijk gekleed als ik, en de zelfde dieren volgen zowel jou als mij: we zullen door de twee tegenover elkaar liggende poorten de stad binnengaan en van twee kanten komend, tegelijk bij de oude koning aankomen."
Zo scheidden ze, en in het paleis kwamen tegelijkertijd twee boodschappers van de ene en van de andere poort, die beide meldden, dat de jonge koning met zijn dieren van de jacht terug was. De koning zei:
"Dat kan niet, de poorten liggen een uur van elkaar."
Maar ondertussen kwamen de beide broeders van twee kanten in de tuin van het paleis, en kwamen beiden naar binnen. Toen sprak de koning tot zijn dochter:
"Zeg jij het – wie is je echtgenoot? De één is precies de ander, ik kan het niet zien."
Zij werd heel angstig en kon het niet zeggen, maar tenslotte dacht ze aan de halsbanden die ze de dieren had gegeven, en zij zocht en vond bij de ene leeuw het gouden slotje, en toen riep ze vrolijk:
"Hij, wie deze leeuw volgt, dat is mijn eigen man."
De jonge koning lachte en zei: "Ja, dat is de echte," en ze gingen allen aan tafel, aten en dronken en waren vrolijk, 's Avonds toen de jonge koning ging slapen, sprak zijn vrouw: "Waarom heb je de vorige nachten aldoor dat tweesnijdend zwaard tussen ons in gelegd? Ik dacht dat je me wou doodslaan." Toen begreep hij hoe trouw zijn broeder was geweest.
从前有两兄弟,一穷一富。富的是个打制金器的,心黑手辣;穷的靠做扫把维持生计,为人忠厚老实,受人尊敬。他有两个儿子,是双胞胎。两人长得分不清彼此,就像两滴水珠,一模一样。他们常常到富的那家去走动,而且总能找到点吃的东西。
  有一次,穷的那位到森林里砍柴,碰巧看见一只鸟,比他见过的任何一种鸟都漂亮。他捡起一块小石子向小鸟扔过去。石子打中了小鸟,但小鸟却挣扎着飞走了,只掉下一片羽毛。他拾起那羽毛,拿去给哥哥看。哥哥说:"是纯金的呢!"就给了弟弟许多钱买下了金羽毛。第二天,穷弟弟爬到一棵白桦树上想砍两根树枝,又见前日那只鸟从树上惊飞起来。他找了一阵,发现一个鸟窝,里面有只金蛋。他把蛋又拿去给哥哥看。哥哥说:"是纯金的呢!"又给弟弟一些钱买下了金蛋。"我真想要那只金鸟呢!"哥哥最后说。穷弟弟第三次来到森林里,那只金鸟正停在树上。他捡起一块石子,一下打中了金鸟。他把金鸟拿回去给哥哥,哥哥给了他一大堆金银。"这下我可以安安稳稳地度日了。"穷弟弟一边满足地想着一边往家走去。
  当金匠的哥哥精明狡黠,他很清楚这只鸟是什么宝贝,他对老婆说:"去替我把这只鸟烤熟。当心别掉了什么。我要一个人吃。"原来这鸟非同寻常,谁要是吃了它的心和肝,他枕头下面每天就会出现一块金子。
  妇人放上调料后把鸟穿到铁叉上去烤。她有事离开了厨房,刚巧双胞胎兄弟跑了进来。他们转了转正烤着的鸟,结果鸟的心和肝掉出来了。一个孩子说:"我们把这两小块吃了吧,我饿坏了,谁也不会注意到这么一点东西的。"
  妇人走进厨房,看到两兄弟在嚼东西,于是问:"你们吃什么呢?""鸟身上掉下来的一点点小东西。"他们告诉她。"那准是心和肝。"妇人吓坏了。为了不让丈夫发现少了东西而发火,她立刻杀了只小公鸡,取出心和肝放到鸟边上。烤好之后,妇人把鸟端给丈夫,金匠一个人把鸟吃得干干净净。第二天早上,他一醒来就摸了摸枕头底下,以为会发现金子。
  可除了平时那些,根本没多出一块来。
  而两个孩子根本不知道自己交了好运,第二天起床时,有什么东西叮叮当当地滚落到地上,他们拾起来一看,竟是两个金币!他们把钱交给父亲,父亲惊异地问:"怎么会有这样的事?"接下来一连几天都是如此,所以穷弟弟把这奇怪的事情告诉了哥哥。哥哥一听就明白了怎么回事,知道准是他们吃了金鸟的心和肝,于是他满心嫉妒,只想报复。他对弟弟说:"你孩子和魔王勾搭到一起了。别要那些金子,也不要再让他们住在你家,因为魔王已经控制了他们,否则你就没命了。"这位父亲出于对魔王的畏惧,尽管于心不忍,还是把双胞胎兄弟带到森林里,怀着沉重的心情离开了他们。兄弟两人在森林里到处寻找回家的路,可怎么也找不到,反而离家更远了。最后他们遇到一个猎人,"你们是谁家的孩子?"他问。"我们是可怜的扎扫把人的孩子。"他们回答,并把他们每天如何在枕头下发现一块金子,父亲如何不要他们住在家里的事告诉了猎人。"没关系,"猎人说,"只要你们保持诚实,不游手好闲,我看这不是什么大不了的事。"好心的猎人喜欢孩子,而自己又没有孩子,于是将两兄弟带回自己家,说:"我来给你们当爸爸,把你们养大。"兄弟两人跟着猎人学会了打猎,而每天早上他们醒来时就有的金子由猎人替他们保存着将来用。
  他们渐渐长大了。有一天,养父将他们带到森林里,对他们说:"假如你们今天试猎成功,你们就不再是学徒了,我让你们做独立的猎人。"他们跟着养父藏起来等了很久,没见有猎物出现。这时,猎人看到天空中有一队三角形的野鹅飞过,就对其中一个说:"从每个角上射下一只。"他射中了,因此完成了试猎,不久,又有一队野鹅成"2"字形飞过,于是猎人叫另一个也从每个角上射下一只。第二个也成功地通过了试猎。"现在,我宣布,"养父对他们说,"你们已经结束了学徒阶段,你们是熟练的猎人了。"说完,兄弟两人便一起来到森林里,互相商量着今后该做些什么。晚上,他们坐下来准备吃饭时对养父亲说:"你得先答应我们一件事我们才肯吃饭。""什么事?""我们现在已经结束学徒了。为了向世界证明我们的价值,所以请你同意我们离开这里,出去旅行。"老猎人高兴地说:"你们说起话来已经很像勇敢的猎人了。你们的愿望就是我的希望,你们会一切顺利的。"说完三人一起高兴地吃饭喝酒。
  选定出发的日子到了,养父送给两兄弟一人一杆金猎枪和一条猎狗,而且拿出多年积攒下来的金子,让他们想带多少就带多少。他送了他们一程,分手时他送给他们一人一把闪闪发亮的刀子,说:"如果你们两要分头行动,在你们分手的地方找棵树把这把刀插进去。你们其中一人回到这里时就可以看到另一个活得怎样了。假如他死了,朝他走的方向的刀刃就会生锈,假如还活着就还会是亮的。"
  兄弟俩继续朝前走,走进了一座大森林,一天是走不出去的。于是他们在那里歇了一夜,把干粮袋里的食物拿出来吃了。可第二天他们还是没走出去,又没有吃的了,于是其中一个说:"我们得猎点什么,要不我们该挨饿了。"他拿起枪朝四周打量,看到有只老野兔朝他们跑来,就用枪瞄准了它,可老兔子叫道:
    "亲爱的猎人放过我,送你们两个小家伙。"
  它一眨眼工夫就跳进了灌木丛,拎着两只小兔子出来了。兄弟俩一看两只小兔正玩得高兴,而且那么漂亮可爱,根本不忍心杀它们了。他们收养了兔子,两只小兔就跟在他们后面跑。不久,他们看到一只狐狸,正想射杀,只听狐狸喊道:
    "亲爱的猎人放过我,送你们两个小家伙。"
  他也带来两只小狐狸。可猎人们还是不忍杀掉,于是留下给小兔子作了伴,跟在后边。不一会儿,有只狼从树丛里走出来;猎人又准备开枪,可它叫道:
    "亲爱的猎人放过我,送你们两个小家伙。"
  猎人将两只小狼也编到其他动物的行列中跟在他们后面。接着来了一只熊,它也想多活些日子,于是叫道:
    "亲爱的猎人放过我,送你们两只小家伙。"
  两只小熊又加入了他们的行列,总共有八只动物了。接着谁来了?是头抖动着鬃毛的狮子!猎人毫不畏惧地瞄准了狮子,刚要开枪,狮子说:
    "亲爱的猎人放过我,送你们两只小家伙。"
  狮子把自己的孩子带来了,这下子,猎人们有了两头雄狮、两只熊、两只狼、两只狐狸和两只兔子跟在后面,伺候他们。可他们越来越饿,于是对狐狸说:"听着:你们这两个狡猾的小家伙,给我们找点吃的来。"
  "前面不远就有个村子,我们在那里抓过不少鸡鸭,我给你们领路好了。"于是他们来到村里,给自己和野兽们都买了点食物就又上路了。狐狸对这里的路很熟悉,知道哪里有饲养场,所以可以为猎人们带路。
  又走了一段路,他们觉得必须分开走,于是说:"森林到头了,我们得分道扬镳了。"
  他们先将动物一分为二,各自带了一头狮子、一只熊、一条狼、一只狐狸和一只兔子,然后互相道别,发誓要永远像亲兄弟那样相亲相爱。最后他们将养父送给他们的那把刀插进一棵树上就一东一西,分头走了。
  弟弟带着动物们来到一座城市,那里到处挂满了黑纱。他走进一家旅馆,问店主能不能让他和动物们住下。店主给了他一间牲口棚让动物住,那墙上有个洞,兔子爬出去找了个菜头来啃;狐狸钻出去抓来一只母鸡,狼吞虎咽之后又去把公鸡抓来吃了。可是狼、熊和狮子都太大了,没法从洞里出去。店主又让人领着它们来到一片草地上,刚巧那里有头死牛,让它们吃了个饱。
  猎人安顿好动物后问店主为什么城里挂满了黑纱?主人说:"国王的独生女儿明天就要死了。""是病得要死吗?"猎人又问。"不是。"主人说,"她健康活泼,但非死不可!""怎么会呢?""城外的山上住着一条恶龙。它每年都要吃一个年轻美貌的少女,否则就让全城变成一片废墟。现在城里所有姑娘都送给它了,只剩下国王的独生女儿了。她也逃脱不了,还得被交给那孽龙,时间就定在明天。"猎人又问:"为什么不把恶龙除了呢?""唉,"主人说,"多少骑士为此丧了生啊!国王答应只要有人消灭了这条龙,他就可以娶他女儿为妻,而且在他百年后可以统治这个国家。"
  猎人没再说什么。第二天早上,他带上动物来到恶龙居住的那座山上。山顶上有座教堂,祭坛上摆着三只装满酒的酒杯,上面刻着:谁要是喝完了杯子里的酒,谁就会成为世界上最强大的人,就能挥舞埋在门槛下面的宝剑。猎人没有喝酒,而是去找埋在地下的宝剑。可他怎么也拔不了它。于是他走上祭坛,喝干了酒。这一次他不仅能举起剑,而且还能轻松自如地挥舞。
  祭献少女的时间到了。国王、礼仪官和宫廷贵族们陪伴着公主一起走来。公主远远看到了猎人站在恶龙住的山上,以为是恶龙在等她,所以不肯上山。可是后来,她想到全城可能被恶龙摧毁,只得冒死往前走。国王和廷臣们怀着沉重的心情离开了,只有礼仪官奉命留下,站在远处观察。
  当公主来到山顶时,年轻的猎人极力安慰她,说要救她出来。他把她领进教堂,让她在那里等,随后把教堂的门锁上了。不一会儿,凶恶的七头龙呼啸着来到山顶,看到猎人先是一惊,说:"你到这儿来干什么?""和你决斗。"猎人说。"已经有很多勇士们把命留在这儿了,你也会马上没命的。"说着就从他的七张嘴里往外喷火。火苗燃着了干枯的草地,猎人几乎被热气和浓烟闷死,可是他的动物们及时赶来,扑灭了大火。恶龙接着朝猎人扑去,可他手中的宝剑在空中"呼呼"直响,龙的七个头被砍掉了三个。恶龙震怒了,它升到半空中,朝猎人喷出了火焰,然后朝他俯冲。猎人再次拔剑奋战,又砍下三个龙头。恶龙已经不堪一击了,一下从半空中跌落下来。不过它还想攻击猎人,最后被猎人用最后的力气砍断了尾巴。猎人召来他的动物,让它们将恶龙撕成了碎片。
  战斗结束了,猎人打开教堂,发现公主由于害怕和担心晕倒在地。他抱起公主走出教堂,姑娘苏醒了,睁开了眼睛。猎人把恶龙的碎片指给她看,告诉她她自由了。公主兴奋地说:"那你现在就是我最亲爱的丈夫了,因为父王早已将我许配给杀死恶龙的人了。"说着就解下珊瑚项链分给动物们作为奖赏,狮子分到的是项链的金扣。接着,公主将绣有自己名字的手帕交给猎人,他把七头龙的舌头割了下来,用手帕小心翼翼地包了起来。
  做完这些,被火烤、又打了一大仗的猎人感到疲倦不堪,他对公主说:"我们都累了,不如睡一小会儿。"姑娘说"好"。于是猎人吩咐狮子放哨,不要让人打扰,说完就睡了。狮子也被这场打斗搞得精疲力尽,他对熊说:"躺到我身边来,我得睡一会儿。万一有人来就叫醒我。"熊在狮子身边趴下了,可它也觉得困乏,就对狼说:"躺到我身边来,我得睡一会儿。万一有人来就叫醒我。"狼在熊身边趴下了,可它也觉得困乏,就对狐狸说:"躺到我身边来,我得睡一会儿。万一有人来就叫醒我。"狐狸在狼身边趴下了,可它也觉得困乏,就对兔子说:"躺到我身边来,我得睡一会儿。万一有人来就叫醒我。"兔子趴在狐狸身边,没人可托付放哨一事,可它也困盹不已地睡着了。公主、猎人到兔子全都沉沉地睡着了。
  再说那个被留下观察的礼仪官,因没有看到恶龙带着姑娘飞走,而且山上变得十分平静,就鼓起勇气来到山上。他看到被砍成碎片的恶龙和熟睡的公主、猎人及其动物们,邪恶的家伙顿起歹念。他操起利剑,一下砍掉了猎人的脑袋,然后拽着公主就下山了。公主被吓醒了,礼仪官对她说:"你现在可在我的手里!你必须说是我杀死了恶龙。""我不能那样说,"公主回答,"是猎人和他的动物们战胜了恶龙。"然而在他的威逼恐吓下,公主只好答应了。他们来到国王面前,看到自己的孩子又活生生地回到身边,没被恶龙咬死,国王简直不知该如何表达心中的喜悦。礼仪官对国王说:"我杀死了恶龙,拯救了公主和整个国家。现在请按承诺将您女儿许配给我。"国王问女儿:"他说的是真的?""是啊。"公主回答,"准是真的。不过我想在一年零一天以后再举行婚礼。"因为她希望那时能够得到亲爱的猎人的有关消息。
  与此同时,那些动物们仍在已遇害的主人身边酣睡。一只大野蜂飞到兔子的鼻子上,可兔子用爪子把它赶走了,继续睡觉。黄蜂第二次飞来,可兔子还是把它赶走了接着睡。第三次,黄蜂蛰了它一下,把它疼醒了。兔子一醒来就叫醒了狐狸,狐狸叫醒狼,狼叫醒熊,熊叫醒狮子。狮子醒来一看不见了姑娘,主人也死了,发出一阵咆哮:"谁干的?狗熊,你为什么不喊醒我?!"熊问狼:"你为什么不喊醒我?!"狼又追问狐狸:"你为什么不喊醒我?!"狐狸质问兔子:"你为什么不喊醒我?!"可怜的兔子不知如何是好,于是所有怨恨都冲它而来了。它们正要扑向兔子,兔子求饶说:"别杀我,我可以让主人复活。我知道有座山上有一种草根,只要放到人嘴上就能医好他的病或伤。不过得跑两百个小时才能到那座山。"可狮子说:"给你二十四小时,你必须带着那种根回到这里。"于是兔子跑了,在规定时间内带着草根回来了。狮子把猎人的头拼好,兔子将草根放进猎人嘴里。猎人的肢体立刻合好了,他有了呼吸,又活过来了。他睁开眼睛,发现姑娘不见了,于是想:她准是不想和我在一起,趁我睡着的时候悄悄走了。狮子在匆忙中把猎人的头安反了,可猎人一心想着公主,根本没注意。到了中午,他想吃点东西,发现脑袋怎么被转了向,于是问动物们他睡着时出了什么事。狮子将它们如何因为太累睡着了、醒来后发现主人的头被砍下来,死了;兔子如何跑去找到了起死回生草根;它又如何在匆忙中装反了主人的脑袋等经过统统告诉了猎人,并表示愿意改过。接着他取下猎人的脑袋,转了个方向,然后用兔子的草根使他恢复了原样。
  猎人内心十分难过,他带着动物们到处流浪,让它们向路人表演节目。离他战胜恶龙正好一周年那天,他刚巧又来到了他曾救国王之女的那座城市。这一次全城到处挂满了喜庆的红布。他问店主:"这是什么意思?去年这里挂满了黑布,今天挂红布是啥意思?"主人回答说:"去年的今天,国王的女儿被迫祭献给恶龙,礼仪官和它搏斗,终于杀死了恶龙。所以明天他和公主要举行婚礼,这就是全城挂黑以示哀悼、挂红以示喜庆的原因。"
  第二天,结婚仪式就要举行了。猎人在中午时对店主说:"你信不信:今天我和你在这里可以吃到国王餐桌上的面包?"主人说不信,"我用一百个金币和你打赌,这事完全不可能。"猎人接受了赌注,也将同样数量的一袋金币放在旁边,然后对兔子说:"我亲爱的长跑专家,去拿点国王吃的面包给我。"兔子在动物中最矮小,因此没法发号司令,只好自己跑去。"唉呀,我要是这样一个人走,那屠夫家的狗非追着我咬不可。"正如所料,那些狗对它穷追不舍,想逮住它吃了。但是兔子敏捷地蹦啊跳啊,那样子你从来没见过。它藏到卫兵的岗亭里,卫兵一点都没有发现,那些狗跑过来汪汪叫着,卫兵一点都不明白,因此用枪托又是打又是赶,直到它们嚎叫着逃走为止。
  兔子一看路上没人了,立刻朝王宫跑,径直奔向公主,藏到她椅子下面,用爪子挠了挠公主的脚。公主以为是她的狗,说:"请你走开好吗?"兔子又挠了挠她的脚,公主还是以为是她的狗,又说:"请你走开好吗?"兔子可不想就这么被撵走,于是第三次抓了她。公主朝椅子下一看,认出了兔子的项圈,她将兔子抱到她房间,问:"亲爱的兔子,你想要什么?"兔子说:"我的主人,也就是杀死恶龙的猎人正在城里,他要我来拿一只国王吃的面包回去。"公主十分欣喜,她召来面包师,要他拿一只国王吃的那种面包来。"面包师还得帮我把面包送去才行,免得那些狗追上我。"兔子说。于是面包师把兔子和面包一直送到旅店门口,兔子站起来,用前爪托起面包交给了它的主人。猎人对店主说:"那么,这一百个金币就是我的了。"店主十分惊讶,猎人又接着说:"我现在有了面包,同样还可以拿到国王吃的烤肉呢。"
  主人说:"我倒想见识见识。"但不肯下注了。猎人对狐狸说:"小狐狸,去拿些国王吃的烤肉来给我。"红狐狸熟悉这里的小路,它又是钻洞又是翻墙,很快来到公主椅子下面,挠了挠她的脚。公主低头一看,认出它脖子上的项圈,因此把它带到她房间问:"亲爱的狐狸,想要什么?""我主人,也就是杀死恶龙的猎人在这城里,他要我来拿一些国王吃的那种烤肉回去。"公主叫来厨师,命他烤一只国王吃的那种蹄膀,并替狐狸送到旅馆门口。狐狸接过肉,用尾巴赶走苍蝇,把它端给了主人。"你看,我们现在已经有了面包和肉,还得配点国王吃的那种蔬菜才行。"他召来狼,对它说:"亲爱的狼,去替我拿些国王吃的那种蔬菜来。"狼无所畏惧地径直来到公主的身边,从背后将她的裙子往下拉,使得公主不得不掉转头去看怎么回事。她认出了狼脖子上的项圈,于是将它带进自己房间,问:"亲爱的狼,你想要什么?"狼回答:"我主人,也就是杀死恶龙的猎人在这城里,他要我来拿一些国王吃的那种蔬菜回去。"公主叫来厨师,要他备一盘国王吃的那种蔬菜,并替狼送到旅馆门口。狼接过蔬菜,端到主人面前,主人说"你看,我们现在已经有了面包、肉和蔬菜,不过还得来点国王吃的那种点心才好。"他召来熊,对它说:"亲爱的熊,你最爱吃甜的东西了。去替我拿些国王吃的甜点来。"熊一路小跑来到王宫,见到的人纷纷给它让路,可是王宫的卫兵端起枪不让它进去。熊站了起来,用前爪照着卫兵的脸左右开弓,然后径直走到公主身后,轻轻呼唤了一声。公主朝身后一看,认出了熊,把它带到自己房间,问:"亲爱的熊,你要点什么?"熊回答说:"我主人,也就是杀死恶龙的猎人在这城里,他要我来拿一些国王吃的甜食回去。"公主召来点心师傅,要他烤一份国王吃的那种甜点,并替熊送到旅馆门口。熊接过甜点,把滚下来的蜜饯舔着吃了,然后站直,将点心端给主人。主人说:"你看,我们现在已经有了面包、肉、蔬菜和甜食,不过我还想喝点国王喝的那种酒。"他把狮子叫来对它说:"亲爱的狮子,你也很爱喝酒的。去替我拿些国王喝的那种酒来。"狮子威风凛凛地大步走着,看到的人都逃得远远的。它来到王宫门口,卫兵想拦住它,可它一声怒吼,把他们全吓跑了。狮子来到王宫,用尾巴敲了敲门,公主走来开门,被狮子吓了一跳。但她认出了它脖子上挂着的她的金项链扣,于是将它带到自己房间问:"亲爱的狮子,你要点什么?"它回答说:"我主人,也就是杀死恶龙的猎人在这城里,他要我来拿一些国王喝的那种酒回去。"公主召来宫里专门为人斟酒的侍从,要他把国王喝的那种酒拿来给狮子。可狮子说:"我跟着他去吧,免得拿错了。"于是跟着酒侍来到地窖。起先,酒侍拿了些佣人们喝的普通酒给它,它说:"慢着,我得先尝尝这酒。"说着倒出半杯,一口喝了下去,"这酒不对劲。"它说。酒侍白了他一眼,走到另一桶酒旁边,准备用礼仪官喝的酒应付狮子。狮子又说:"且慢,我得先尝一尝。"说着又倒出半杯喝了,"这酒好一点了,但还不是国王喝的那种。"它说。酒侍生气地说:"像你这么蠢的动物懂什么品酒?"狮子就一掌把酒侍打翻在地,等他再爬起来时,便一声不敢吭,乖乖地领着狮子来到一个小酒窖,那里存放的是国王喝的酒,从没有别人喝过。狮子还是先倒出一杯,一口吞下去,说:"这才是真的。"就让酒侍灌了六瓶。等出了地窖,狮子已经醉得东倒西歪了,所以酒侍不得不替它拎着篮子来到旅馆门口,狮子接过篮子,咬住提手,将酒交给了主人。猎人说:"您看,我现在不仅有了面包、肉、蔬菜、甜食,还有酒,我该和动物们一同进餐了。"于是他将食物和酒分给了动物们,大家吃得十分开心,而且由此可见,公主仍然爱着猎人。吃完晚饭,猎人说:"我已经像国王一样吃了喝了,现在我要去王宫和国王的女儿结婚。"店主不相信地说:"这怎么可能?她已经定婚了,而且今天就举行婚礼。"猎人掏出公主在龙山上给他的手帕,里面包着龙的七个舌头,说:"我手里的东西会帮助我的。"店主看着手帕说:"你说别的我都信,唯独这件事我不相信。我用我的房子和院子跟你打赌,你办不成这事。"猎人也就掏出一千个金币放在桌上,说:"我拿这些和你赌。"
  再说国王看到那些野兽们来来往往,就问女儿:"那些在宫里进进出出的野兽来找你要什么?"公主回答说:"不用我说什么,让人把它们的主人带来就全明白了。"国王于是派了个仆人到旅店请陌生人,刚好赶上猎人把赌注放到店主桌上,说:"你瞧,店主先生,国王派仆人来请我了,不过我不能就这样去。"他转身对仆人说:"请转告国王陛下,派人送宫廷礼服和仆人来服侍我,再派一辆六马马车来接我进宫。"国王一听这要求,问女儿说:"我该怎么做?"公主回答说:"照他说的派人去接他来就是了。"于是国王派人送去了宫廷礼服、一辆马车和侍候他的仆人。猎人一看就对店主说:"你看,我就要按我的的要求被接走了。"说着便换上朝服,带着那块丝巾包裹的七个龙舌,坐上马车见国王去了。国王见到他先问女儿:"我该以什么礼节接待他才合适?"公主说:"过去迎接他好了。"国王走过去将猎人领了进来,那些动物们紧随在后面。国王在自己身边和公主附近给猎人安了个座位,新郎礼仪官坐在他对面,不过他根本没认出猎人。
  这时,七个龙头被搬出来展示,国王说:"这七个头是礼仪官从恶龙身上砍下来的,今天我就要把女儿许配给他为妻。"猎人站起来,掰开龙嘴问:"龙的舌头呢?"礼仪官一听慌了,不知怎么回答,情急之下随口说:"龙没有舌头。"猎人说:"撒谎的人当然没舌头,龙舌头是胜利者的佐证。"说着打开手帕,里面确实有七个舌头。他将每个舌头一一放进龙嘴,正好合上。接着,他抖开绣着公主名字的手帕给她看,问她把手帕给了什么人。公主回答说:"我送给了杀死恶龙的人。"猎人又召来动物们,问公主它们是谁的。公主回答说:"项链和金链扣是我的,但我把项链分送给曾帮助征服恶龙的那些动物了。"猎人宣布说:"当我打败恶龙,疲惫不堪地睡着了时,礼仪官上来砍了我的头,带走了公主,并宣称龙是他杀死的。我用龙舌、公主的手帕和项链证明他在撒谎。"
  他向大家讲述了他的动物们如何用起死回生草使他复活、他又如何带着动物到处流浪、如何又回到这里,从旅店店主那里听说了礼仪官的骗局的经过。国王听完后问女儿:"龙真的是那个人杀死的?"公主回答说:"是真的。礼仪官曾经逼迫我保持缄默,既然现在已经不用保持沉默了,我应该揭发他的卑劣行径。也正是因为他逼我沉默我才要求婚礼推迟到一年零一天以后。"国王听后召来十二位大臣对礼仪官进行审判。他们对他处以四牛分尸的极刑,立即执行,然后国王便将女儿许给猎人做妻子,并宣布猎人全权代表他统治整个国家。婚礼在欢乐的气氛中举行了,年轻的国王将父亲和养父都接了过来,赐给了大量金银财宝。他也没忘记旅店老板,召了他来说:"你看,店主先生,我和公主结婚了,你的房子和院子都归我了。"店主说:"是啊,按规矩是归你了。"可年轻的国王说:"事情得按情理来办,而不是规矩。"接着他告诉店主说房子和院子仍旧是他自己的,而且那一千个金币也送给他。
  年轻的国王和王后非常快乐地生活在一起。他酷爱打猎,因此常出去,那些忠实的动物们总是跟着他。他听说附近有片森林有妖魔作怪,走进去的人没见出来过,便很想去那里打猎,吵得老国王不得安宁,只好答应让他去。于是他带着大队人马来到这片森林边。他看到一只雪白的鹿,对随从们说:"你们在这儿等我回来,我要把那只美丽的动物猎回去。"说完就追那只鹿去了,他的动物们跟着他。随从们在森林边上等到傍晚仍不见年轻国王回来,便转回去报告王后说国王追一只白鹿进了那座被施了魔法的森林没回来,王后听了万分焦虑。
  再说年轻的国王跟在那头白鹿后面追呀追的,可就是追不上。每次眼看可以瞄准了,那鹿立刻就转向森林深处,一下不见了。这时他才发现自己已身处密林深处,于是吹响了号角,可是没有回音,因为仆人们听不到。他一看天色已晚了,估计当晚回不去,就下了马,在一棵树旁生起一堆篝火,打算在森林里过一夜。等他和动物们在火边坐下时,他似乎听到有人说话的声音。他四下打量,什么也没看见。可过了一会儿,他又听到有人在呻吟,好像是从上面传来的。于是他抬起头,便看到一个老太婆坐在树上,一个劲地哼哼说:"哎唷,我好冷啊。"他对老太婆说:"那你就下来烤烤火吧。""你那些动物会咬我的。""它们不会伤害你的,老婆婆,下来吧。"其实这是个巫婆,她对年轻的国王说:"我把这根棍子扔给你,你用它碰一碰它们的背,它们就不会咬我了。"说着扔下一根小棍子,国王用它碰了碰他的动物,结果它们马上不动了,而且变成了石头。巫婆一看动物攻击不了她了,立刻从树上跳下来,用一根小棍子点了年轻的国王一下,把他也变成了石头。女巫哈哈大笑,拖着他和动物进了地窖,那里还有很多这种石头。
  年轻国王一直没回来,王后越来越着急。刚巧双胞胎中那个朝东走的猎人这时带着他的动物来到这个国家。他到处流浪,靠让动物们表演为生,始终没找到一个合适的地方。有一天他突然想看看他和兄弟分手时插在树上的那把刀,看看兄弟怎么样了。他到了那里时,发现朝兄弟那面的刀刃已一半生锈,一半还亮着。他担心地想:"也许我兄弟遇到了很大的不幸。但既然刀刃还有一半没锈,可能我还能救他。"于是他带着动物们朝西走去。当他走近城门时,卫兵赶忙出来迎接,并且问是不是要通报他年轻的王后,因为连日来王后一直因他外出未归而悲痛欲绝,以为他在魔鬼森林被害了。卫兵真的以为他就是年轻的国王本人,因为他们长得一模一样,而且又有同样的动物跟在后面。猎人一下就明白了自己被当成他兄弟了,想:"我还是先冒充他几天吧,这样救他或许会方便一点。"因此他让人陪伴他来到王宫,受到了最热烈的欢迎。年轻的王后也把他当成了自己的丈夫,问他为什么在外面呆了这么久。"我在森林里迷了路,没法很快走出来。"他回答。晚上,他被领进国王的卧室,可他在床中间摆了一把双刃剑。王后不明白什么意思,可也没敢问。
  他在王宫里住了几天,打听有关魔鬼森林的事情。最后他说:"我还得去打一次猎。"老国王和年轻的王后劝他不要去,可他坚持非去不可,便带着大队人马出发了。到了那里,一切和他兄弟碰到的一样:他看见一头白色的鹿,就对随从说:"在这儿等我回来,我要独自去追那头可爱的动物。"说着就走了,只有动物们跟在后边。可他怎么也追不上那头鹿,结果在森林里跑了很远,不得不在那里过夜。等他燃起了篝火,他也听到上面有人呻吟:"哎呀,我好冷啊!"他抬头一看,还是那个巫婆坐在树上。"你要是冷就下来烤火吧,老婆婆。"他说。"不行,你的动物会咬我。""它们不会伤害你的。"可女巫又说:"我这里有根小棍子,只要你用它碰一碰那些动物,它们就不会咬我了。"猎人不相信她的话,说:"我才不会用棍子碰它们呢,你要不下来我就要抓你了。"女巫叫道:"你想干什么?你能把我怎么样!"猎人说:"你不下来我就射杀你。"她却说:"你射呀!我才不怕子弹呢!"猎人瞄准她开了一枪,但女巫不怕铅弹,尖声笑道:"你根本射不着我。"猎人从衣服上扯下三颗银纽扣装进枪膛,瞄准巫婆开了一枪。女巫尖叫一声掉下树来,因为她的巫术碰到银子弹就完全失效了。猎人一脚踏住她说:"老巫婆,你要不老老实实把我兄弟的下落告诉我,我就把你拎起来扔进火堆里!"巫婆吓得连连求饶,说:"他和动物都变成了石头,在一个地窖里。"猎人押着她来到地窖,威胁说:"老妖精,你要是不把我兄弟和这里所有的人变成活人,我就要把你扔进火里烧死!"女巫赶忙拿出一根小棍子点了一下猎人的兄弟和动物,他们一下子就活了,其他商人、手艺人和牧羊人等也纷纷站了起来,感谢了他的搭救后便各自回家了。兄弟两人又是亲吻又是拥抱,为重逢感到由衷的高兴。接着他们把巫婆架到火上烧,火一烧,森林上空便渐渐清澈晴朗起来,可以看到王宫就在前方,约需步行三小时。
  两兄弟立即动身回宫,一路上讲述了各自的经历。弟弟告诉哥哥说他是这个国家的国王,哥哥说:"从我来的那天我就知道了。我进城时,他们把我当成了你,一切都是按照王宫的礼仪来进行的。王后也把我当成她丈夫,吃饭时我不得不坐在她身边,晚上也不得不睡在你床上。"弟弟一听十分嫉妒,也很生气,猛然抽出剑,一把砍下了哥哥的脑袋。但是他一看哥哥血流满地死去了又十分后悔地哭喊道:"我哥哥救了我,可我却恩将仇报地杀了他!"兔子一看他哭得那么伤心,就答应帮他去找起死回生草根来。它以最快的速度赶了回来,救活了哥哥,而哥哥丝毫不知道所发生的事。
  此后,两人继续赶路。弟弟说:"你长得像我,也像我一样有王者之相,又有和我一样的动物跟着,我们分两头进城吧,同时站到老国王面前。"两个城门上的岗哨都来报告说年轻的国王打猎回来了。老国王说:"怎么可能呢?两座城门相距很远呢!"此时,两兄弟从两个方向同时来到王宫。国王对女儿说:"他们两人长得一模一样,我没法分清楚,你说谁是你丈夫吧。"王后也因分不出谁是而很难过。最后她终于想起自己分给动物们的项链,赶忙在它们身上搜寻,发现了狮子脖子上的金链扣,于是指着他丈夫大声说:"这头狮子所跟的是我丈夫。"年轻的国王哈哈笑着说:"这就对了!"他们一起吃饭、喝酒,十分快乐。到了晚上,年轻的国王回房睡觉,妻子问他:"这些天你为什么总是把双刃剑放在床上我们两人之间呀?我以为你想杀我呢。"这下国王才明白他兄弟是多么真诚。