L'ondina


De waternimf


Un fratellino e una sorellina giocavano accanto a una fontana e, mentre giocavano, vi finirono dentro. Là dentro vi era un'ondina che disse: -Adesso che siete in mio potere, vi toccherà servirmi per bene!-. Così alla fanciulla diede da filare del brutto lino tutto aggrovigliato e la costrinse a portare acqua in una botte forata, mentre il ragazzo doveva abbattere un albero con una scure senza più il filo; e da mangiare non ricevevano altro che gnocchi duri come pietre. Alla fine i bambini persero la pazienza, aspettarono una domenica e, mentre l'ondina era in chiesa, fuggirono. Finita la messa, l'ondina si accorse che gli uccellini avevano preso il volo e li inseguì a grandi balzi. Ma i bambini la scorsero da lontano e la fanciulla si gettò una spazzola dietro le spalle; e ne venne una montagna di spazzole con mille e mille setole pungenti, sulle quali l'ondina dovette arrampicarsi a gran fatica; ma alla fine riuscì a oltrepassarle. I bambini la videro e il ragazzo si buttò dietro le spalle un pettine; e ne venne fuori una montagna di pettini con mille e mille denti, ma l'ondina vi si aggrappò saldamente e riuscì a passare anche stavolta. Allora, la fanciulla gettò dietro di s‚ uno specchio e ne venne fuori una montagna di specchio, così liscia, ma così liscia che l'ondina non poteva arrampicarvisi. Allora pensò: "Andrò in fretta a casa a prendere la mia ascia e spaccherò il monte di specchio." Ma prima che tornasse e l'avesse spaccato, i bambini erano già fuggiti da un pezzo e l'ondina dovette andare di nuovo nella sua fonte.
Een broertje en zusje speelden eens bij een bron, en terwijl ze zo speelden, plompten ze er allebei in. Beneden was een waternimf, en die zei: "Nou heb ik jullie, nou kun je mooi voor me werken," en ze sleurde hen mee. Het meisje gaf ze verward, lelijk vlas te spinnen, en ze moest water scheppen in een hol vat, en de jongen moest een boom kappen met een stompe bijl, en ze kregen niets te eten dan keiharde meelballen.
Toen werden de kinderen tenslotte zo ongeduldig, dat ze wachtten tot op een zondag de nimf naar de kerk was en toen liepen ze weg. De kerk was uit en nu zag de nimf dat de vogels gevlogen waren en ze zetten hen na met grote sprongen. De kinderen zagen haar al uit de verte, en het meisje gooide een borstel achter zich, en dat werd een grote borstelberg, met duizenden en nog eens duizenden stekels, waar de nimf met grote woede overheen moest klimmen, maar eindelijk kwam ze toch aan de andere kant.
Toen de kinderen dat zagen, gooide de jongen een kam achter zich, dat werd een grote kamberg met duizendmaal duizend tanden, maar de nimf wist er zich aan vast te houden en kwam er tenslotte toch overheen. Eindelijk gooide het meisje een spiegel naar achteren, en die werd een spiegelberg, zo glad, zo glad, dat ze er onmogelijk over kon. Toen dacht ze: "Ik zal gauw naar huis gaan en mijn bijl halen en de spiegelberg in stukken hakken." Maar terwijl ze terug kwam en de spiegelberg in stukken hakte, waren de kinderen al lang ver weg, en de waternimf moest haar toevlucht weer tot de bron zoeken.