De dood van het hennetje


O Śmierci Kurki


Eens op een keer gingen het hennetje en het haantje naar de notenberg, en ze spraken af, wie een noot vond, moest die met de ander delen. Nu vond het hennetje een grote, dikke noot, maar ze zei er niks van en wilde die alleen opeten. Maar de noot was zo dik, dat ze die niet door kon slikken en zij in haar hals bleef steken, en ze werd bang dat ze zou stikken. Toen riep het hennetje: "Haantje, ik smeek je, loop wat je lopen kunt en haal wat water, want anders stik ik!"
En het haantje liep wat het lopen kon, naar de bron toe en zei: "Bron, wil je water geven, hennetje ligt op de notenberg, heeft een grote noot opgeslokt en zal nog stikken." De bron antwoordde: "Loop eerst naar de bruid en laat je rode zijde geven."
Het haantje liep naar de bruid: "Bruid, je moet rode zijde geven, rode zijde moet ik aan de bron geven, de bron moet me water geven, 't water moet ik 't hennetje geven, hennetje ligt op de notenberg, heeft een grote noot opgeslokt en zal nog stikken!" De bruid antwoordde: "Ga me eerst mijn kransje halen, dat bleef aan de wilg hangen."
Toen liep het haantje naar de wilg en trok het kransje van de tak en bracht het aan de bruid, en de bruid gaf hem rode zijde, en die bracht hij aan de bron, en de bron gaf water.
Toen bracht het haantje 't water naar het hennetje, maar toen hij bij haar aankwam, was het hennetje al gestikt en lag dood en bewoog niet meer. Toen werd het haantje zo treurig, dat het luid ging huilen, en toen kwamen alle dieren er aan en weeklaagden over het hennetje, en zes muizen bouwden een wagentje om het hennetje daarin naar 't graf te brengen, en toen de wagen klaar was, spanden ze zich ervoor, en het haantje ging op de bok. Maar onderweg kwam de vos: "Waar wil je heen, haantje?" - "Ik wil mijn hennetje begraven!" - "Mag ik mee?"
"Ja, maar achter op de wagen,
Vóór kunnen de paardjes je niet dragen."
En toen ging de vos er achterop zitten, en dan de wolf, en dan de beer, en dan het hert, en de leeuw en alle dieren van het hele bos. Zo ging de rit voort, en toen kwamen ze bij een beek. "Hoe moeten we nu over?" zei het haantje.
Daar lag een strootje bij de beek, en het zei: "Ik zal er wel dwars over gaan liggen, dan kun je over me heen rijden." Maar toen de zes muizen op de brug kwamen, gleed de strohalm uit en 't water in, en de zes muizen vielen er allemaal in en verdronken. Toen was goede raad weer duur, maar toen kwam er een kooltje vuur en dat zei: "Ik ben groot genoeg, ik zal er overheen gaan liggen en dan kun je over mij heen rijden."
Het kooltje vuur legde zich ook over het water, maar ze raakte het helaas even aan, en toen siste het, ging uit, en was dood. Toen zag een steen dat, hij had medelijden, wilde het haantje helpen en ging over het water liggen. Nu trok het haantje zelf de wagen, maar toen hij hem al gauw aan de overkant had, en hij met 't dode hennetje al op 't land was en de anderen, die achterop zaten ook wou optrekken, toen waren er dat te veel geworden, en de wagen rolde terug, en alles tuimelde over elkaar heen het water in en verdronken.
Nu was het haantje nog maar alleen met de dode hennetje, en hij groef haar een grafje en legde haar erin en hij wierp er een grafheuvel over heen, en daar ging hij op zitten en treurde zo lang, tot hij ook stierf; en toen was alles dood!
Poszła raz kurka z kogucikiem na orzechową górkę. Ustalili, że, kto znajdzie orzecha, podzieli się nim z drugim. No i kurka znalazła wielkiego, wielkiego orzecha, lecz nic o tym nie powiedziała, bo chciała go zjeść sama. Orzech był jednak tak gruby, że nie mogła go połknąć i utkwił jej w gardle. Wystraszyła się, że się udusi. Krzyknęła więc kurka: "Koguciku, proszę, biegnij ile tchu po wodę, inaczej się uduszę." Kogucik pobiegł ile tchu do studni i rzekł: "Studnio, daj mi wody, kurka leży na orzechowej górce, połknęła orzecha i się dusi." Studnia odpowiedziała: "Biegnij najpierw do narzeczonej, niech ci da czerwonego jedwabiu." Kogucik pobiegł do narzeczonej: "Narzeczono, daj mi czerwonego jedwabiu. Czerwony jedwab dam studni, studnia da mi wody, wodę zaniosę kurce, co na orzechowej górce leży. Połknęła wielkiego orzech i od niego się dusi." Narzeczony odpowiedziała: "Najpierw biegnij po mój wianuszek, wisi na wierzbie," Poszedł więc kogucik do wierzby, ściągnął wianuszek z gałęzi i dał narzeczonej. Narzeczona dała mu czerwonego jedwabiu. Zaniósł go studni, a studnia dała mu wody. Zaniósł więc kogucik wody kurce, lecz gdy doszedł, leżała już uduszona bez ruchu i życia. Zasmucił się kogucik tak bardzo, że krzyczał, a wszystkie zwierzęta opłakiwały kurkę. Sześć myszy zaś budowało mały wóz, by zawieźć ją w nim do grobu. Gdy wóz był gotowy, zaprzęgły się do niego, a kogucik jechał. W drodze przyszedł lis i zapytał: "Dokąd zmierzasz, koguciku?" - "Pochować moją kurę." - "Czy mogę jechać z tobą?" - "Tak, ale usiądź z tylu wozu, z przodu nie zniosą tego moje koniki." Usiadł więc list z tyłu, a potem wilk, niedźwiedź i jeleń, lew i wszystkie zwierzęta z lasu. Tak jazda toczyła się dalej, aż dojechali do potoku. "Jak przejedziemy?" zapytał kogucik. Przy potoku leżała słomka, która rzekła: "Położę się w poprzek niego. Przejedziecie po mnie." Lecz gdy sześć myszek weszło na most, słomka ześlizgnęła się do wody, a z nią wpadło tam sześć myszek i wszystkie się utopiły. Nie zaradzili więc biedzie, lecz wtem przyszedł węgielek i rzekł: "Jestem wystarczająco duży, położę się w poprzek potoku, a wy po mnie przejedziecie." Węgielek położył się przy wodzie, lecz niestety dotknął jej trochę, zasyczał, zagasł i padł martwy. Gdy ujrzał to kamień, zlitował się i chciał pomóc kogucikowi, położył się przez wodę. Kogucik sam ciągnął wóz. Gdy już go miał z drugiej strony i z martwą kurką stał już na lądzie i chciał przeciągnąć także resztę, która siedziała z tyłu, lecz było ich za dużo i wóz się cofnął, a razem z nim wszystko wpadło do wody i się potopiło. Kogucik został sam z martwą kurką, wykopał jej grób i złożył ją w nim, usypał nad nią kopczyk, usiadł na nim i martwił się tak długo, aż z tego zamartwienia umarł... i tak wszystko pomarło.


Tłumaczył Jacek Fijołek, © Jacek Fijołek