De jonge reus


年轻的巨人


Een boer had eens een zoon, en die was zo groot als je duim; en hij werd niet groter en groeide in ettelijke jaren geen haar. Eens op een keer wou de boer naar 't veld gaan om te ploegen, en toen zei de kleine: "Vader, ik wou mee uit." - "Wou je mee uit?" zei de vader, "blijf jij maar hier; daar dien je toch nergens toe, ik zou je nog kunnen verliezen." Toen be- gon Duimpje te huilen, en om er dan maar af te zijn, stak z'n vader hem in zijn zak, en nam hem mee. Buiten gekomen haalde hij hem weer voor de dag, en zette hem in een verse voor. Toen hij daar zo zat, kwam er over de berg een grote reus aanlopen. "Zie je daar die grote boeman?" zei de vader en wou de kleine aan 't schrikken maken, zodat hij zoet zou zijn, "die komt je halen!" En de reus had met zijn lange benen nauwelijks een paar stappen ge- daan, of hij was al bij de voor. Hij hief het kleine Duimpje met twee vingers voorzichtig om- hoog, bekeek hem en ging, zonder een woord te zeggen, met hem weg. De vader stond erbij, kon van schrik geen woord uitbrengen en dacht niet anders of zijn kind was verloren, zodat hij het nooit van zijn leven meer zou zien.
Maar de reus nam hem mee naar huis, en hij liet hem zuigen aan zijn borst, en Duimpje ging groeien en werd groot en sterk zoals alle reuzen zijn. Na twee jaar ging de oude reus met hem mee naar 't bos, wilde hem op de proef stellen en zei: "Trek eens zo'n boompje uit." Toen was de jongen al zo sterk, dat hij een jonge boom met wortel en al uit de grond haalde. Maar de reus vond: "Het moet toch nog anders en beter," en hij nam hem weer twee jaar mee naar huis en voedde hem nog eens twee jaar. Toen stelde hij hem weer op de proef, en zijn kracht was al zoveel groter, dat hij een oude boom uit de aarde kon wrikken. Maar nog altijd vond de reus het niet voldoende, en hij voedde hem nog eens twee jaar lang, en toen ging hij weer met hem het bos in en zei: "Nu moet je eens een flinke boom uittrek- ken!" en toen trok de jongen de dikste eik de grond uit, dat het kraakte, en 't was voor hem maar een 'n peuleschilletje. "Nu is 't genoeg," zei de oude, "nu bent je uitgeleerd," en hij bracht hem terug naar de akker waar hij hem vandaan had gehaald. Daar stond zijn vader weer achter de ploeg en de jonge reus liep naar hem toe en zei: "Laat vader eens zelf zien, wat voor man zijn zoon nu wel geworden is." De boer schrok en zei: "Nee, jij bent m'n zoon niet, ik wil niets van je weten: ga weg!" - "Maar ik ben werkelijk de zoon, laat mij dat werk maar doen, ik kan het zo goed als vader en misschien nog beter." - "Nee, nee, je bent m'n zoon niet, en ploegen kan je zeker niet: ga weg!" Maar omdat hij bang was voor die grote man, liet hij de ploeg los, ging opzij en ging zitten aan de rand van de akker. En de jonge man nam de ploeg, drukte even met zijn ene hand erop, maar die druk was zo sterk, dat de ploegschaar diep in de aarde drong. Dat kon de boer zo niet aanzien en hij riep: "Als je ploe- gen wilt, moet je niet zo hard drukken, dat geeft geen goede voor." Maar de jongen spande de paarden uit, trok de ploeg zelf en zei: "Gaat u maar naar huis, en laat moeder een hele grote schotel eten opzetten, intussen zal ik die akker wel ploegen." De boer ging naar huis en bestelde 't eten bij zijn vrouw, maar de jongen ploegde de akker, twee morgen land, hele- maal alleen, en toen spande hij zichzelf voor de egge en egde alles glad met twee eggen tegelijk. Toen hij klaar was, ging hij naar 't bos en trok twee eiken uit, hij legde die op zijn schouders en voor en achter op een eg en voor een paard en achter een paard en hij droeg alles naar 't huis van zijn ouders of het een bos stro was. Toen hij de tuin in kwam, herkende zijn moeder hem niet en riep: "Wie is die ontzettende grote kerel?" De boer zei: "Dat is nu onze zoon." Zij sprak: "Nee, dat is vast onze jongen niet, zo groot is er geen een geweest, de onze was juist heel klein." En ze riep hem toe: "Ga weg, we moeten niets van jou heb- ben!" De jongen zweeg, trok zijn paarden de stal in, gaf hun haver en hooi, alles zoals 't hoorde. En toen hij klaar was, ging hij naar binnen, ging op de bank zitten en zei: "Moeder, nu zou ik graag eten; is het gauw klaar?" Toen zei ze "ja" en ze diende twee grote, grote schotels op, daar zouden zij en haar man acht dagen samen genoeg aan hebben gehad. De jongen at ze allebei in z'n eentje op en vroeg of ze niet nog een beetje te eten had? "Nee," zei ze, "dit is alles wat we hebben." - "Ja, maar dit was een voorproefje. Ik moet meer heb- ben." Ze durfde zich niet verzetten tegen hem, en ze ging weg en zette de grote varkens- voerketel vol op het vuur en toen dat gaar was, diende ze het op. "Nu komt er toch wat," zei hij en at alles op, maar genoeg was het niet, tenminste niet om zijn honger te stillen. Toen sprak hij: "Vader, ik zie het wel, bij u krijg ik geen eten genoeg, maar als u me een ijzeren staaf geeft, een goeie sterke, die ik op m'n knieën niet buigen of breken kan, dan zal ik de wijde wereld wel ingaan." Dat luchtte de boer op. Hij spande zijn beide paarden voor de wagen en haalde bij de smid een staaf, de zwaarste die de twee paarden samen konden trekken. De jongen nam hem op, hield hem voor zijn kniën en "Knap!" brak hij middendoor als een bonestaak en de jongen gooide hem weg. Nu spande de vader vier paarden voor de kar, en haalde een ijzeren staaf, zo groot en zo dik, als de vier paarden maar konden trek- ken. De zoon knapte ook deze staaf over z'n knie in tweeën, gooide hem weg en zei: "Vader, daar heb ik niets aan, u moet een beter span ervoor zetten en een flinke staaf halen." Toen spande de vader acht paarden voor de kar en de grootste en dikste ijzeren staaf die de acht paarden maar konden slepen, werd opgeladen. De zoon nam hem in z'n hand, brak er van boven meteen een stuk af en zei: "Vader, ik zie, u kunt me toch geen staaf geven als ik nodig hebt; en nu blijf ik maar niet."
En toen ging hij weg. Hij gaf zich uit voor een smidsgezel. En hij kwam in een dorp waar een smid woonde, een gierigaard, die niemand wat gunde en alles alleen wou hebben. Bij hem kwam hij de smidse in, en vroeg of hij geen smidsgezel nodig had. "Ja," zei de smid en keek hem eens aan en dacht: "Dat is een flinke kerel, die zal de voorhamer kunnen zwaaien en z'n brood verdienen." En hij vroeg: "Hoeveel loon moet je hebben?" - "Ik hoef niks te hebben," antwoordde hij, "alleen: alle veertien dagen, als de andere gezellen hun loon krijgen uitbetaald, dan zal ik u twee slagen geven; en die moet u uithouden." Dat was naar 't hart van de vrek gesproken, en hij dacht daarmee veel uit te sparen. De volgende morgen moest de nieuwe gezel voor 't eerst de voorhamer gebruiken, maar toen de smid de gloeiende staaf neerlegde en de jongen zijn eerste slag deed, vloog het ijzer in stukken, en het aambeeld zonk de grond in, zo diep, dat hij hem in 't geheel niet meer naar boven kon brengen. Toen werd de vrek boos en zei: "Zeg eens, jou kan ik niet gebruiken, jij slaat er al te hard op, wat moetje voor die ene slag verdienen?" En hij antwoordde: "Ik wou maar vast een klapje geven, anders niet," en hij schopte hem en gaf hem een trap dat hij over de vier wagenvrachten hooi heen vloog. En toen zocht hij de zwaarste en dikste staaf uit, die in de smidse was, nam die als wandelstok en stevende verder. Toen hij een poos gezworven had, kwam hij bij een grote houtvesterij, en hij vroeg de baas, of die geen meesterknecht nodig had. "Ja," zei de baas, "ik kan best een meesterknecht ge- bruiken, je ziet er flink uit, en je zult wel wat kunnen: hoeveel loon moet je hebben per jaar?" En hij gaf weer ten antwoord, dat hij helemaal geen loon hoefde te hebben, maar dat hij hem ieder jaar drie slagen zou geven, en die moest hij verdragen. Dat vond de baas best, want hij was ook een gierige kerel. De volgende morgen moesten de knechts het bos in om hout te halen; en alle andere knechts waren al op, maar hij lag nog in bed. Iemand riep hem: "Opstaan! 't Is tijd, we moeten hout halen, en jij moet mee!" - "Och," zei hij nijdig, "gaan jullie maar, ik ben toch eerder terug dan jullie allemaal." Toen gingen de anderen naar de baas en vertelden hem: de meesterknecht die bleef maar in bed liggen en wou niet mee naar 't bos. De baas zei, ze moesten 'm dan toch eens wekken en 'm zeggen dat hij de paarden voor moest spannen. Maar de meesterknecht zei als tevoren: "Gaan jullie nu maar, ik kom toch eerder terug dan jullie allemaal samen." En daarna bleef hij nog twee volle uren in bed, en eindelijk, kwam hij uit de veren, maar hij haalde zich eerst twee schepels erwten van de zolder, kookte die tot pap en at dat in alle kalmte op, en toen dat allemaal gebeurd was, ging hij pas, spande de paarden in en ging weg. Niet ver van de plek waar ze hout moesten laden, was een holle weg, waar hij doorheen moest, en toen liet hij de wagen er eerst doorgaan, dan moesten de paarden halt houden, en hij ging achter de kar, haalde bo- men en rijshout en maakte er een grote versperring, zodat er geen paard door kon. Toen hij nu bij het hout kwam, gingen de anderen net met volgeladen karren terug en zouden naar huis, en toen zei hij tegen hen: "Ga maar vast, ik kom toch eerder thuis dan jullie." Hij ging helemaal niet ver 't bos in, trok twee van de allergrootste bomen tegelijk de grond uit, wierp die op z'n wagen en keerde om. Toen hij bij de versperring kwam, stonden de anderen er nog en konden er niet door. "Zien jullie wel," zei hij, "was nu maar bij me gebleven, dan waren jullie even gauw thuis gekomen en je had nog een heel uur kunnen slapen." Hij wou er maar dwars doorheen rijden, maar z'n paarden konden er niet door. Dus ging hij uitspannen, zette hen boven op de wagen, hij nam zelf de dissel ter hand en floep! haalde hij alles erdoor, en zo gemakkelijk, alsof het een lading veren was. Toen hij boven was, zei hij tegen de ande- ren: "Zien jullie wel, ik kom eerder dan jullie" en hij reed door en de anderen moesten blij- ven staan. Op de houtvesterij gekomen, nam hij één van z'n uitgetrokken bomen in z'n hand, liet die aan de baas zien en zei: "Is dat geen mooi stukje hout?" Toen sprak de baas tegen de vrouw:. "Dat is een goede knecht, al slaapt hij lang, hij is toch eerder terug dan de anderen."
Hij diende daar een jaar: toen dat om was, en de andere knechts hun loon kregen, zei hij dat het tijd werd, dat hij ook z'n loon kreeg. De baas sloeg de schrik om het hart als hij dacht aan de klappen die hem toegediend zouden worden en hij vroeg met grote nadruk, of hij hem die wilde schenken, liever zou hij zelf meesterknecht worden en mocht hij de baas wor- den. "Nee," zei hij, "ik wil geen baas worden, ik ben meesterknecht en ik blijf meester- knecht, maar ik wil me houden aan de afspraken." De baas wou hem wel alles geven wat hij hebben wilde, maar niets hielp, de meesterknecht zei op alles: "nee." Toen wist de baas ook niet anders meer en vroeg om veertien dagen uitstel, want hij wou er zich nog op beden- ken. De meesterknecht zei, uitstel zou hij toestaan. En de baas riep al z'n klerken bij elkaar, die moesten erover nadenken en hem raad geven. De schrijvers peinsden lang, en eindelijk zeiden ze: niemand was bij de meesterknecht zijn leven zeker, die zou iemand doodslaan of hij een mug was. Hij moest hem bevelen in de bron te gaan om zich te wassen, en als hij dan onder was, zouden ze één van de molenstenen die daar lagen, erheen rollen en hem op 't hoofd gooien, dan zou hij wel niet meer opduiken. Die raad leek de baas goed, en de mees- terknecht bleek bereid in de bron te gaan. Toen hij op de bodem stond, rolden ze hem de grootste molensteen naar beneden en ze dachten, dat zijn hoofd wel vermorzeld zou zijn. Maar hij riep: "Jaag toch die kippen weg van de rand van de put: ze krabbelen daar maar in 't zand en gooien me met zandkorrels in m'n ogen, dat ik gewoon niets zien kan." Toen riep de baas "kss! kss!" en deed alsof hij de kippen wegjoeg. De meesterknecht was klaar met zijn bad en kwam er weer uit en zei: "Kijk ik eens een mooie halsband hebben" en dat was de molensteen, die hij om zijn hals had. Nu wilde de meesterknecht zijn loon nemen, maar de hoofdman vroeg weer veertien dagen bedenktijd. De schrijvers kwamen weer bij elkaar en gaven de raad om de meesterknecht naar de betoverde molen te zenden, om daar 's nachts koren te malen: daar was nog geen mens levend vandaan gekomen. Dat voorstel beviel de hoofdman, nog diezelfde avond riep hij de meesterknecht bij zich, beval hem acht mud koren naar de molen te rijden en nog diezelfde nacht te malen, want ze zaten er erg om verlegen. Toen ging de meesterknecht naar de graanzolder en hij deed twee mud in zijn rechterjaszak en twee mud in de linker, vier deed hij er in een dwarszak, half op z'n rug en half op z'n borst; zo belast en beladen ging hij naar de betoverde molen. De molenaar zei
hem, overdag kon hij dat wel malen, maar 's nachts ging het niet, het spookte in de molen en wie erin ge- gaan was, die hadden ze de volgende morgen dood ge- vonden. Hij zei: "Ik zal dat varkentje wel eens wassen, gaan jullie maar weg en ga op één oor liggen." En toen ging hij de molen in en schudde het graan uit de zakken. Tegen elven ging hij naar de kamer van de molenaar en ging daar op de bank zitten. Hij bleef daar een poosje zitten. Opeens ging de deur open; binnen kwam een grote, grote tafel, en boven op de tafel kwam wijn, en wild, en lekker eten, allemaal zo neergezet, vanzelf, want er was nie- mand die het erop zette. En daarna kwamen er stoelen rond de tafel, maar er was geen mens, tot ineens, daar zag hij vingers die mes en vork hanteerden en het eten op de borden legden, maar verder kon hij niets zien. Nu had hij honger, hij zag het eten, en toen ging hij ook aan tafel, en hij liet 't zich heerlijk smaken. Toen hij genoeg had gegeten, en de anderen de schotels ook helemaal hadden leeggemaakt, werden plotseling alle lichten gedoofd; uit- geblazen, hij hoorde het duidelijk; en toen het pikkedonker was, kreeg hij zo iets als een oor- veeg in het gezicht. En hij zei: "Als er nog eens zoiets gebeurt, dan geef ik er eentje terug." Hij kreeg een tweede oorveeg, en meteen sloeg hij erop. Dat duurde zo de hele nacht; hij deed het niet voor niets, maar gaf het ruim terug en hij sloeg er niet traag op los; maar bij het aanbreken van dag hield alles op. Toen de molenaar was opgestaan wou hij eens kijken, wat er van hem geworden was, en hij verbaasde zich erover dat hij nog leefde. En hij zei: "Ik heb kostelijk gegeten; en ik heb 'n paar klappen om m'n oren gehad, maar ik heb het ze duchtig betaald gezet." Dat verheugde de molenaar en hij zei: nu was de molen verlost, en hij wou hem als beloning graag een flinke som geld geven. Maar hij zei: "Geld wil ik niet: ik heb toch genoeg." En hij nam z'n meel op z'n rug, ging naar huis en zei tegen de baas: hij had de zak klaar, en nu wilde hij het afgesproken loon hebben. De baas hoorde het en werd heel bang: hij kon zich niet goedhouden, ging in de kamer op en neer lopen, en het zweet brak hem uit aan alle kanten. En hij deed het raam open om wat lucht te krijgen, maar voor hij het wist, had de meesterknecht hem een trap gegeven, zodat hij het venster uit de lucht in vloog, zo ver, dat niemand hem meer zien kon. Toen zei de meesterknecht te- gen de vrouw van de baas "Als hij niet terugkomt, dan moet jij de tweede klap maar opvan- gen." Ze riep: "Nee! nee! dat kan ik niet!" en ze maakte het tweede raam open, omdat het zweet haar ook uitbrak. En toen gaf hij haar een trap, dat ze ook naar buiten vloog, en omdat ze lichter was, vloog ze nog veel hoger en nog veel verder dan hij. De man riep: "Kom hier!" maar zij riep: "Kom jij hier, ik kan niet bij jou komen!" En zo zweefden ze allebei in de lucht, en geen kon de ander bereiken en of ze er nog zweven, weet ik niet, maar de jonge reus nam zijn ijzeren wandelstaaf en wandelde verder.
从前,有个农夫生了一个儿子,儿子的个头还没有他的大拇指长。 许多年过去了,他这儿子一点儿也没有长大。 一天,他父亲要到田野里去犁地,小家伙说道:"爸爸,让我也去吧!"他爸爸说:"不行,你还是待在家里吧。出去对你没有好处,要是你去了,说不定我会失掉你的。"大拇指儿一听,马上哭了起来,父亲为了让他安静下来,只好同意带他一起去,他将小家伙放在他的口袋里出门了。
来到地头,农夫把儿子从口袋里拿出来,将他安置在翻整过的新土上,以便让他可以四下瞧瞧。 大拇指在地里坐了一会儿,一个巨人跨过小山向这边走来。 父亲看见后,想吓唬自己的儿子,让他不要淘气,就说道:"你看到那个巨大的怪物了吗?别顽皮,他会把你抓走的。"那巨人腿很长,只跨了二三步就来到了地头,他伸手捡起大拇指放在手掌上打量着他,然后像对待一个老朋友似地带着他走了。 农夫站在旁边吓得一句话也说不出来,眼睁睁地看着巨人把儿子带走了。
他以为儿子丢了,自己再也看不到他了。
巨人把大拇指带回森林中他自己的屋子里,将他放在怀中,自己吃什么,也给他吃什么。 这一来,大拇指再也不是一个小矮人了 ,他长成一个又结实又强壮的高大巨人了。 过了两年,老巨人想试一试他的力气,他带着大拇指来到树林里,指着一棵树说:"你拔出那棵桦树作自己走路的拐杖用吧。"少年力气很大,他把那棵树连根拔了起来。 但巨人认为少年的力气应该比这还要大得多,所以他又喂养了他二年多之后,才让他到树林里再去试他的力气。 这次他抱住一棵最粗的栎树把它拨了起来,那情形对他来说就像是在玩游戏一样。 老巨人说:"不错!我的小家伙,你现在行了。"于是他把他带回到当初带走他的那块地头。
当年青的巨人出现在他父亲面前时,父亲正在犁地,他对父亲说:"爸爸,来看看!看看我是谁吧!--你看出我是你儿子了吗?"望着这高大的巨人,农夫吓得大叫道:"不,不!你不是我的儿子,你走开吧!""我的的确确是你的儿子,让我帮你犁一会儿地吧。我会犁得和你一样好的。""不,你走吧!"农夫面对高大的巨人,心里确实有点害怕,最后只好让他来犁地,自己坐到地头边上去了。 巨人用一只手抓起犁铧,只是随便往地里一推,犁头便深深地钻进了泥土中。 农夫大叫道:"如果你一定要犁地的话,请你不要用那么大的力气,这样犁并没有什么益处。"儿子卸去拉犁的马儿,说道:"爸爸,回家去告诉妈妈,给我准备一餐好饭吃,这会儿我要把这块地都犁完。"说完,他连拉犁的马也不要,直接用手推着犁铧,继续犁了起来。 犁完地后,他又把地耙松,独自干完了别人需要二个上午才能干完的活。 接着,他挟起犁铧、犁耙等全部农具,连马一起像挟着一捆麦秸一样回到了家里。 回到家后,他坐在长凳上说道:"妈妈,饭做好了吗?"妈妈回答说:"做好了。"她一点也不敢怠慢,马上端来了满满两大盆饭菜,足足可供她自己和丈夫两人吃上整整八天。 可这个巨人儿子三下五去二很快就吃完了。 吃完后还说自己只尝了一下味道,又问还有没有,父母无可奈何地摇摇头。 看到家里难以供给他这个巨人所吃的饭,他说道:"爸爸,我看这样吧,在家里我吃不饱饭,你们就给我找一根我在膝上折不断的铁拐杖,我要再次出去闯荡。"父亲听了非常高兴,他到马棚牵来两匹马,到铁匠铺买回了一根又长又粗,要两匹马才能拖动的铁棒。 但少年拿起铁棒在膝头上一磕,"啪!"的一声,一下子就折断了,铁棒在他手上就像是一根豆杆一般。 "爸爸,我知道你找不到适合我的手杖了,"他说道,"我还是自己去试试运气吧。"
年青的巨人出门闯荡去了,他装作一个锻铁的伙计,来到一个村庄找活干。 这个村子里有一个铁匠,是个守财奴,他挣了不少钱,钱全都由他自己一人独吞了,给他干活的伙计几乎得不到什么工钱。 巨人来到村子里,首先走进了这个铁匠铺,他问铁匠要不要锻铁的伙计。 这个狡诈的家伙看了看他,心想这伙计是多么的结实,为了挣口饭吃,干起活来一定很卖力。 于是他回答说:"要的,但你要多少工钱呢?""我不要工钱,但每过半个月,你给其他伙计发工钱的时候,让我在你的背上拍两下,乐呵乐呵就行了。"老铁匠满以为自己挨那两下子完全可以不在乎,并且能节省许多的开支,就满口答应了。
第二天早上,新来的这个伙计开始干活了。 当铁匠挟给他一块烧红了的铁坯时,他只一下就把铁坯砸成了碎块,连铁砧也深深地陷进地下去了,铁匠无法再把它取出来 ,这使老铁匠非常气愤,大叫道:"喂!我不能要你这个伙计了,你太笨手笨脚的了,我们的合同必须告吹。"巨人回答说:"那好吧,但你必须给我一点补偿,只要让我轻轻地拍你一下,我们的约定就算完了。"说完,他给了铁匠一巴掌,这一巴掌打得他飞了起来,从旁边的一大堆干草上一直飞了过去。 打过后,他在铁铺里拿了一根最粗的铁棒做手杖,咚咚地点着地面离去。
走了一段路程,他又到了一个农庄,他进去问庄主要不要一个工头,这庄主夫妇二人都是守财奴,庄主说:"要的。"接着他们讲好工钱,这工钱和他在铁匠铺所讲的条件完全一样,时间是一年一次。 第二天早上,所有的工人都要去树林伐树。 当他们起床后准备出发时,巨人还在床上睡大觉。 有个工人喊道:"快起来吧!到时候了,你必须和我们一道出发。""你们只管去吧!"他愠怒着含含糊糊地说道,"我干完活还要在你们之前回来呢。"说完,躺在床上又睡了二个小时之后才起来。 吃完早饭,他慢慢吞吞地套好马来到树林。 树林前面有一个洼坑,进出树林必须经过这个洼坑,他先把车子驱赶过去后,回过身来在那儿用树枝和荆棘做了一道大柴垛,使马不能过去。 做完之后,他赶着车正要走进树林,遇上了那些赶着马车往回走的工人们,他叫道:"去吧!我还是会在你们之前回家的。"走了一会儿,他转过马车,在树林里拔起一棵最大的树放到马车上,转身向回路赶去。 当他来到那道柴垛跟前时,发现所有的工人都站在那儿没能过去,他说道:"你们看,要是你们和我待在一起,不就很快可以回去了,而且还可以多睡一二个小时呢。"说着,他一个肩膀扛起那棵树,另一个肩膀扛着马车,就像是扛着羽毛一样,很轻松地跨了过去。 回到农庄大院子里,他把那棵树拿给庄主看,问他是不是一根很好的拐杖。 庄主很满意地对他妻子说:"夫人,这个人很能干,尽管他睡了很久,但是他仍然比那些人干得要好。"
时间很快过去了,巨人给庄主干了整整一年的活。 当他的同伴们拿到工钱的时候,他说他也该得到报酬了。 到这时,庄主才感到害怕起来,他想出了一个主意,乞求巨人取消旧约,他愿意把整个农场和家畜都给他。 但巨人说:"我不干,我不会当农庄主,我是一个伙计,我要你履行我们的合约。"知道他不会答应他的条件后,农庄主又乞求给他两个星期的宽限。 他召集了所有的朋友,向他们征询此事的对策。 这些朋友们商议了很久,最后都认为最简单的方法就是把这个令人讨厌的家伙杀死。 接着他们定好了计策,都赞同让巨人搬一些大磨盘石到院子里来,放在院内井口边上,然后要他下井去清理,待他下到底后把磨石推下去砸在他的头上。
一切布置好了,当这个巨人下到井里时,他们把石头滚了下去。 石头落到井底,水被溅起老高,他们认为巨人的头当然也一定被砸开了 ,不料井里却传出了他的叫喊声:"把井边的鸡都赶走,它们扒落了一些沙子在我头上,快要掉到我的眼睛里去了,我简直都看不清了。"把井淘完后,他从井里跳出来,说道:"你们看这儿,我有了一个多么漂亮的围巾啊!"说着,他指了指套在他脖子上的一块磨盘石,原来这块磨石落在他的头上,正巧套在了他的脖子上。
一计不成,农庄主又乞求巨人再给他两个星期的时间来考虑。 他再次召集他的朋友们商议,最后他们给他出了一个主意,要他把巨人送到一个晚上经常有鬼出没的磨坊磨麦。 因为到磨坊去过夜的人没有一个能活到第二天早晨。
这天,天已经很晚了,农庄主要巨人带八斗麦子去磨坊,晚上把它们都磨成面粉。 他到了阁楼,把两斗麦子装进右边口袋,两斗装进左边口袋,并四斗装在一个长背袋中挂在肩上,然后来到磨坊。 磨坊主告诉他磨麦子要在白天,不能在晚上,因为磨坊闹鬼,凡是晚上去了磨坊的人,第二天早上都已经死去了。 巨人说道:"没关系,磨坊老板!我不会有事的,只要快点完事就行了,你去休息吧,明天早上再来找我。"
他走进磨坊,把麦子倒进漏斗中开始磨麦。 接近十二点钟时,他坐在磨坊主房子里的一条长凳子上想休息休息。 刚坐一会儿,门突然自己打开了,一张大桌子自动移进房子里 ,桌子上摆满了葡萄酒、烤肉以及别的许多好吃东西,似乎都是它们自己跑到那里来的。 接着椅子也自动移进来围在了桌子周围,可一直见不到一个客人,也没看到仆人进来。 仿佛是突然间,他看到有手指握着小刀和叉子把食物放进盘子里,但仍然看不见人。 这位巨人朋友看到这些吃的东西觉得自己肚子也有点饿了,便不管这些东西是谁的,自个儿坐在凳子上,拣他自己最喜欢的东西吃了起来。 当他吃饱之后,盘子里的东西都空了。 就在这时,忽然他听到有声音把灯吹灭了,房子里顿时一片漆黑,他感到头上挨了重重一击,马上说道:"如果我的另一边耳朵再挨一拳的话,我就要开始回击了。"当他挨了第二击时,他真的开始回击了。 这一闹就闹了整整一个晚上,他根本不知道害怕,不断地向四周回击,而且在互相对打中还占了上风。
天亮了,一切都安静下来。 磨坊主早晨起来后来看他,发现他还活着,感到非常惊奇。 他对磨坊主说:"磨坊老板,早上好!晚上我吃了一顿很满意的宵夜后,脸上挨了一些耳光,不过我也回敬了不少。"磨坊主非常高兴巨人帮他赶走了鬼怪,要给他很多的钱,但他拒绝道:"我不要钱,我现在很满足。"吃过早餐后,他又回去找他的主人要工钱去了。
这一来可就愁坏了农庄主,他急得像热锅上的蚂蚁,知道怎样的计策对自己也是毫无帮助的了。 他不停地在房间里走来走去,汗水从前额滚落下来,他走过去打开窗户,吸了一点新鲜空气。 还没等清醒过来,巨人便进来先给了他一脚,踢得他从窗子口飞了出去,一直越过山岗,飞到很远很远的地方去了。 接着他又用同样的方式送走了庄主夫人,也许现在他们两个人仍然在天上飞着呢。 年青的巨人在得到他的报酬后,拿着铁拐杖离开农庄走了。