Le docteur universel


Dokter Alwetend


Il y avait une fois un paysan nommé Écrevisse. Ayant porté une charge de bois chez un docteur, il remarqua les mets choisis et les vins fins dont se régalait celui-ci, et demanda, en ouvrant de grands yeux, s'il ne pourrait pas aussi devenir docteur?
- Oui certes, répondit le savant; il suffit pour cela de trois choses: 1° procure-toi un abécédaire, c'est le principal; 2° vends ta voiture et tes bœufs pour acheter une robe et tout ce qui concerne le costume d'un docteur; 3° mets à ta porte une enseigne avec ces mots: Je suis le docteur universel.
Le paysan exécuta ces instructions à la lettre. À peine exerçait-il son nouvel état, qu'une somme d'argent fut volée à un riche seigneur du pays. Ce seigneur fait mettre les chevaux à sa voiture et vient demander à notre homme s'il est bien le docteur universel.
- C'est moi-même, monseigneur.
- En ce cas, venez avec moi pour m'aider à retrouver mon argent.
- Volontiers, dit le docteur; mais Marguerite, ma femme, m'accompagnera.
Le seigneur y consentit, et les emmena tous deux dans sa voiture. Lorsqu'on arriva au château, la table était servie, le docteur fut invité à y prendre place.
- Volontiers, répondit-il encore; mais Marguerite, ma femme, y prendra place avec moi.
Et les voilà tous deux attablés.
Au moment où le premier domestique entrait, portant un plat de viande, le paysan poussa sa femme du coude, et lui dit:
- Marguerite, celui-ci est le premier.
Il voulait dire le premier plat; mais le domestique comprit: le premier voleur; et comme il l'était en effet, il prévint en tremblant ses camarades.
- Le docteur sait tout! notre affaire n'est pas bonne; il a dit que j'étais le premier!
Le second domestique ne se décida pas sans peine à entrer à son tour; à peine eut-il franchi la porte avec son plat, que le paysan, poussant de nouveau sa femme:
- Marguerite, voici le second.
Le troisième eut la même alerte, et nos coquins ne savaient plus que devenir. Le quatrième s'avance néanmoins, portant un plat couvert (c'étaient des écrevisses). Le maître de la maison dit au docteur:
- Voilà une occasion de montrer votre science. Devinez ce qu'il y a là-dedans.
Le paysan examine le plat, et, désespérant de se tirer d'affaire:
- Hélas! soupire-t-il, pauvre Écrevisse! (On se rappelle que c'était son premier nom.)
À ces mots, le seigneur s'écrie:
- Voyez-vous, il a deviné! Alors il devinera qui a mon argent!
Aussitôt le domestique, éperdu, fait signe au docteur de sortir avec lui. Les quatre fripons lui avouent qu'ils ont dérobé l'argent, mais qu'ils sont prêts à le rendre et à lui donner une forte somme s'il jure de ne les point trahir; puis ils le conduisent à l'endroit où est caché le trésor. Le docteur, satisfait, rentre, et dit:
- Seigneur, je vais maintenant consulter mon livre, afin d'apprendre où est votre argent.
Cependant un cinquième domestique s'était glissé dans la cheminée pour voir jusqu'où irait la science du devin. Celui-ci feuillette en tous sens son abécédaire, et ne pouvant y trouver un certain signe:
- Tu es pourtant là dedans, s'écrie-t-il avec impatience, et il faudra bien que tu en sortes.
Le valet, s'échappe de la cheminée, se croyant découvert, et crie avec épouvante:
- Cet homme sait tout?
Bientôt le docteur montra au seigneur son argent, sans lui dire qu'il l'avait soustrait; il reçut de part et d'autre une forte récompense, et fut désormais un homme célèbre.
Er was eens een arme boer en die heette Kreeft, en hij bracht op een kar met twee ossen een lading hout naar de stad en verkocht het voor twee daalders aan een dokter. Toen hem het geld werd uitbetaald, zat de dokter net aan tafel, en de boer zag, hoe lekker de dokter at en dronk, en zijn hart ging open en hij wou graag ook dokter wezen. Zo bleef hij nog een poosje staan en vroeg tenslotte, of hij nu ook geen dokter worden kon?
"O ja," zei de dokter, "dat is gauw gebeurd."
"Hoe moet ik 't dan aanleggen?" vroeg de boer.
"Ten eerste: koop een a.b.c.-boek, zo eentje waar voorin een haan staat; ten tweede: verkoop je kar en het span ossen en schaf je kleren aan en wat er verder maar voor de dokterij nodig is; ten derde: je laat een bord schilderen met deze woorden: 'Ik ben dokter Alwetend' en dat laatje boven je huisdeur spijkeren."
De boer deed alles, zoals hem gezegd was. Toen hij een poosje gedokterd had, maar nog niet lang, werd bij een rijk, groot heer gestolen. Nu werd hem verteld van dokter Alwetend die in dat en dat dorp woonde en ook weten moest, waar het geld gebleven was. Dus liet die heer zijn wagen inspannen, reed naar het dorp en belde bij hem aan, of hij dokter Alwetend was? "Ja, dat was hij." - "Dan moest hij meegaan en het gestolen geld terug bezorgen." - "O ja, maar Grietje de vrouw moest mee." Dat vond de rijke heer goed, en hij liet hen beiden in 't rijtuig zitten en samen reden ze weg.
Toen ze bij het prachtige huis kwamen, was de tafel gedekt, hij mocht eerst mee-eten. "Ja, maar vrouw Grietje ook," zei hij en hij ging met haar aan tafel zitten. Toen nu de eerste bediende met een schotel prachtig eten kwam, stootte de boer z'n vrouw aan en zei zachtjes: "Grietje, dat was de eerste," en hij bedoelde, dat was de man die het eerste eten bracht. Maar de bediende dacht, dat hij had willen zeggen: dit was de eerste dief, en omdat dit werkelijk het geval was, werd hij bang en buiten de deur zei hij tegen zijn kameraad: "Die dokter weet alles, we komen er slecht af; hij heeft al gezegd dat ik de eerste was."
Toen durfde de tweede helemaal niet naar binnen, maar toch moest hij. Hij kwam dan met zijn schotel binnen, en meteen stootte de boer zijn vrouw aan: "Grietje, dat was de tweede." De bediende werd ook bang en hij maakte dat hij weg kwam. De derde ging het niet beter, de boer zei weer: "Grietje, dat was de derde." De vierde moest een schotel binnen brengen met een deksel erop, en de heer zei tegen de dokter, nu moest hij zijn kunst vertonen en zeggen wat eronder lag; het was namelijk kreeft. De boer keek naar de schotel, wist niet hoe hij er zich uit zou redden en sprak: "O, ik arme Kreeft!" Toen de heer dat hoorde zei hij: "Daar! Hij weet het! Dan weet hij ook wie 't geld gestolen heeft."
Maar nu brak het zweet de bediende uit en hij wenkte de dokter, of hij even buiten wilde komen. En toen hij in de gang kwam, bekenden ze hem alle vier, dat zij het geld gestolen hadden: ze wilden het graag aan hem geven en nog een flinke som erbij, als hij hen niet verraden wou: want anders was 't met hen gedaan. En ze brachten hem ook op de plek, waar het geld lag. Daar was de dokter mee tevreden, en hij ging weer naar binnen, ging weer aan tafel zitten en sprak: "Mijn Heer, nu wil ik in het boek gaan zoeken, waar uw geld is." Maar de vijfde bediende was intussen in de kachel gekropen en wilde eens horen of die dokter nog meer wist. Maar de boer zat zijn a.b.c.-boek op te slaan, hij bladerde erin en zocht het haantje op. Maar nu kon hij dat haantje niet dadelijk vinden en hij zei: "Je bent erin, dus je moet eruit ook." Nu dacht de knecht in de kachel dat hij hem bedoelde, dus sprong hij er verschrikt uit en zei: "Die man weet alles!" Nu toonde dokter Alwetend aan de heer, waar het geld lag; maar hij verzweeg wie het gestolen had; zodat hij van beide kanten betaald werd; en van nu af aan was hij een beroemd man.