Kurbağa Masalı


Slangensprookjes


I
Bir zamanlar ufak bir çocuk vardı; annesi ona her akşamüstü bir kâse sütle bir parça ekmek verir, o da avluya çıkarak bir yere oturup bunları yerdi.
Yemeye başlarken duvar aralığından bir kurbağa çıkar ve kafasını süte sokarak oğlanla birlikte yerdi. O da bundan hoşlanırdı.
Bir gün oğlan kâsesini alıp her zamanki yerine oturdu. Kurbağa gelmeyince şöyle seslendi:
Kurbağacığım, gebene;
Hemen geliyorum desene!
Süt getirdim bak sana,
Ekmeğini de abana?
Derken kurbağa çıkageldi ve afiyetle yedi. Minnettarlığını da gösterdi; kendi gizli hazinesinden oğlana bir sürü güzel şey getirdi: parlak taşlar, inciler ve altın oyuncaklar.
Ancak kurbağa sadece sütü içti, ekmeği bıraktı. Bunun üzerine oğlan eline kaşığı alarak onunla hafifçe kafasına dokundu ve "Hadi, ekmeği de ye" dedi.
Mutfakta bulunan annesi onun biriyle konuştuğunu duydu. Kaşığıyla da kurbağanın başına vurduğunu görünce, eline geçirdiği bir kütükle o zararsız kurbağanın başına vurarak hayvanı öldürdü.
O günden sonra oğlanda bir değişiklik oldu; kurbağa yaşadığı sürece hem büyümüş, hem de güçlenmişti. Şimdiyse o güzel ve kıpkırmızı yanakları soldu ve zayıflamaya başladı.
Aradan çok geçmedi, uğursuz puhu kuşu o gece ötmeye başladı ve kızılgerdan kuşu ufak dallarla yaprakları toplayarak bir çelenk yaptı; az sonra da çocuğun cenazesi kalktı.
II
Öksüz bir kız şehir surlarında oturmuş iplik eğirmekteydi. Duvar aralığındandan çıkan bir kurbağa gördü. Öksüz kız hemen boynundaki mavi ipek eşarbı çıkarıp yere serdi; kurbağa bunu çok sevdi ve üzerinde oynayıp durdu hep.
Neyse, kurbağa bunu görünce geri döndü. Yanında ufacık bir taç getirmişti, eşarbın üzerine bıraktıktan sonra yine gitti. Kız tacı alıp başına koydu; pırıl pırıl parlıyordu, incecik altın tellerle işlenmişti.
Aradan çok geçmeden kurbağa yine çıkageldi; ama tacı göremeyince duvara tırmandı ve üzüntüden kafasını duvara vuramaya başladı. Vurdu, vurdu, sonra gittikçe gücünü kaybetti ve ölüp kaldı.
Kız o tacı başına koymayıp da yerinde bırakmış olsaydı kurbağa ona daha kim bilir ne kıymetli şeyler getirecekti.
III
Kurbağa seslendi: Vrak, Vrak!
Çocuk cevap verdi: Gel artık, tembelliği bırak!
Ve kurbağa çıkageldi.
Çocuk, kız kardeşine sordu, "Kırmızı çorapları görmedin mi?"
Kurbağa cevap verdi, "Hayır, ben görmedim. Sen de mi görmedin? Vah, vah vah!"
I
Er was eens een klein kind, en z'n moeder gaf hem iedere dag een kommetje brood in melk geweekt, en daar ging het kind altijd buiten mee zitten op het erf. En als het dan ging eten, dan kwam het huisslangetje uit een spleet van de muur gekropen, stopte z'n kopje in de melk en at mee. Dat vond het kind prettig, en als hij met z'n kommetje ging zitten en het beestje was er nog niet, dan riep hij:
Slangetje, wil je brood en melk?
Kom maar hier en neem van elk,
Van het brood een brokje,
Van de melk een slokje.
En dan kwam het slangetje aangegleden en liet 't zich heerlijk smaken. En hij toonde zich ook dankbaar, want hij had een geheime schatkamer en daaruit bracht hij het kind allerlei prachtige dingen: mooie steentjes en parels en gouden speelgoed. Maar het slangetje dronk alleen maar van de melk, en de brokjes liet hij liggen. En eens op een keer nam het kind het lepeltje, tikte hem daarmee op zijn kopje en zei: "Ding, eet ook brokken!" De moeder die in de keuken stond, hoorde dat het kind praatte, en toen ze zag dat hij met z'n lepeltje naar een slangetje sloeg, liep ze met een grote houten lepel naar buiten en sloeg het dier dood. Van die tijd af veranderde het kind. Zolang het slangetje met hem gegeten had, was hij groot en sterk geweest, maar nu verloor hij zijn mooie, rode wangen en werd mager. En het duurde niet lang of 's nachts begon de uil te roepen, en het roodborstje zocht takjes en blaadjes bijeen voor een dodenkrans, en kort daarop was het kind gestorven.
II
Een weeskind zat bij de stadsmuur te spinnen, toen zag ze een slangetje uit een spleet onder aan de muur komen. Vlug spreidde ze haar blauwzijden halsdoek, waar slangen bijzonder veel van houden, en waar ze alleen op willen liggen, naast zich op de grond. Zo gauw het slangetje dat zag, keerde 't om, was weer terug en kwam met een klein gouden kroontje aandragen, en legde 't op het doekje en ging weer weg. Het meisje nam het kroontje op, 't schitterde en was van fijn gouddraad. En kort daarna kwam het slangetje weer terug, maar toen hij 't kroontje niet meer zag, kroop hij naar de muur en sloeg z'n kopje van verdriet er zo lang tegenaan, als hij maar kracht had, tot hij eindelijk dood neerlag. Had het meisje het kroontje laten liggen, dan had het slangetje nog wel meer schatten uit z'n hol aangedragen.
III
De slang roept: oehoe, oehoe. Kind zegt: Kom d'r uit. De slang komt eruit – het kind vraagt naar zijn zusje: "Heb je Roodkousje niet gezien?" Slangetje zegt: "Nee, ik ook niet, hoe zou jij?" Oehoe, oehoe, oehoe.