いばらの中のユダヤ人


De jood in de doornstruik


昔、金持ちの男がいました。その男には真面目によく働いて仕えた下男がいました。この下男は毎朝一番先に起きて、夜一番あとに休んで寝ました。誰も引き受けたがらない難しい仕事があるときはいつも、この下男が一番先にとりかかりました。それだけでなく、決して文句を言わないで何でも満足し、いつもほがらかでした。
一年の務めが終わったとき主人は下男に手当てを出しませんでした。というのは(これが一番賢いやり方だわい。金を節約できるし、あいつは出ていかないで黙って務めるだろうからな)と思ったのです。下男は何も言わないで一年目と同じように二年目も仕事をしました。それで二年目の終りにも手当てを受け取りませんでしたが、楽しそうにしてやはりとどまって務め続けました。
三年目も過ぎたとき、主人は考えて、ポケットに手をつっこみましたが、何もとりだしませんでした。するととうとう下男が、「だんなさん、私は三年間真面目に務めました、お願いですから、その分のお手当をください。私は出ていってもう少し世間を見てまわりたいのです。」と言いました。
「いいとも、そうだな」と年とったけちんぼは答えました。「お前はよく務めてくれたよ、だから気持ちよく手当てをだせるよ。」そうしてポケットに手を入れましたが、たった三ファージングだけ数えて、「ほら、毎年一ファージングだ。これは大した金で気前のいいことだぞ。こんなに払ってくれるだんなはあまりいないだろうよ。」と言いました。
真正直な下男は、お金のことをほとんど知らなかったので、財産をポケットに入れ、(さあ、財布はいっぱいになったし、もうきつい仕事をしてくよくよしたりあくせくすることはないぞ)と思いました。
そうして出かけていき、山を登り谷に下り、心ゆくまで歌ったり跳ねたりしました。さてあるとき、やぶを通りすぎているときに小人が出てきて、下男に呼びかけました。「どこへ行くんだい、陽気な兄さん?何も心配事がないようだね。」「何で落ち込むことがある?」と下男が答えました。「たっぷりあるんだ。三年分の手当てがポケットでチャリンチャリンしているのさ。」
「お宝はいくらあるんだい?」と小人は尋ねました。「いくらか?全部で、しっかり三ファージングさ」「あのね」と小人は言いました。「わしは貧しくて困ってる男だ。その三ファージングをおくれ。わしはもう働けないが、あんたは若くて簡単にパンを稼げるしな。」
下男はやさしい心の持ち主でその年寄りを可哀そうに思い、「じゃあやるよ、おれはその金が無くても大丈夫だろうから」と言って三ファージングをあげました。すると小人が、「あんたは心がやさしいとわかるから、願いを三つかなえてやろう。一ファージングに一つでな、全部叶えてやるよ。」と言いました。
「へえ!」と下男は言いました。「あんたは不思議な術を使う人たちの一人なんだな。うん、じゃあ、そういうことなら、先ず、銃を願おう、狙った獲物に必ず当たるやつな。二番目は、バイオリンだな、それを弾くと、聞こえるやつはどうしても踊らなくちゃいけないやつ。三番目に、おれが頼んだら、だれでも断れないようにしてもらいたいな。」
「それをみんな叶えてあげよう」と小人は言ってやぶに手をつっこみました。するとどうでしょう、もうバイオリンと銃が、まるで注文を受けたように、準備してありました。これらを小人は下男に渡して、それから言いました。「いつでも何を頼もうと、世界中の誰もあんたを断れない。」
(信じられない!これ以上望むものがあるか?)と下男は独り言を言い、上機嫌で進んでいきました。
それからまもなく、下男は長いヤギひげのユダヤ人に出会いました。ユダヤ人は木のてっぺんにとまっている小鳥の歌に耳を傾けて立っていました。「なんとまあ!」とユダヤ人は感嘆の声をあげました。「あんな小さな生き物があんなに大きな声を出すとは!あれがわしのものならいいのになあ。だれかあの尻尾に塩を振りかけ(注)てくれればなあ。」
「それだけなら」と下男は言いました。「すぐ鳥をここに落としてやろう」そして狙いをつけ、引き金を引きました。すると小鳥はいばらのやぶに落ちました。「行けよ、この悪党」と下男はユダヤ人に言いました。「自分で鳥をとってこい!」
「おう!」とユダヤ人は言いました。「悪党は抜きですよ、だんな、そうすれば私がすぐにやりますよ。あんたが本当に当てたんだから、自分でとりにいきます。」それからユダヤ人は地面にふせて、やぶに這って行きはじめました。
ユダヤ人がすっかりいばらの間に入ると、人の良い下男は試してみたい気分になり、バイオリンをとり上げて弾き出しました。途端にユダヤ人の脚が動き始め、宙に跳びはね、下男が弾けば弾くほど踊りも激しくなりました。しかし、いばらがユダヤ人のみすぼらしい上着を引き裂き、ひげを櫛削り、体じゅうを刺したりひっかいたりしました。「わあ!」とユダヤ人は叫びました。「バイオリンを弾いてほしくありませんよ。バイオリンをやめてください、だんな、私は踊りたくないんです。」
しかし下男は耳を貸さないで、(お前は人々からさんざん金品を巻き上げてきたじゃないか。今度はいばらのやぶがお前に同じことをするのさ)と思っていました。
そしてまた繰り返し弾き始めたので、ユダヤ人は一そう高く跳ねて上着の切れはしがあちこちいばらにひっかかっていました。「わあ、ひどい!」とユダヤ人は叫びました。「バイオリンを止めてくれさえすれば、だんなに何でもあげます、金がいっはい入ってる財布だってあげます。」「お前がそんなに気前がいいなら」と下男は言いました。「音楽をやめるよ。でもほめて言わなくちゃな。お前は踊りがすごくうまくて商売できるくらいだ。」そして財布を受け取ると歩いて先へ進みました。
ユダヤ人は立ち止まって、遠くに見えなくなるまで黙って下男をみつめていました。それから、声を限りに叫びました。「やい、けちな楽士!ビアホールのバイオリン弾き!待ってろよ、お前だけのときとっつかまえてやる。お前の靴底が抜け落ちるまで追うからな、このごろつき!口に5ファージング入れてみろ、そうしたらお前は3個の半ペンスしか値打ちがないんだぞ。」そして口から出るだけ早口に悪口を言い続けました。こういうふうにして少し気分がすっきりして息をつぐとすぐ、ユダヤ人は町の裁判官のところへ走っていきました。
「裁判官どの」とユダヤ人は言いました。「私は訴えにまいりました。天下の公道で悪党が私から盗み、ひどい目にあわせました。地面の石だって私をあわれに思うでしょう。服はぼろぼろに引き裂かれ、体中刺されたりひっかかれたりしました。あるだけの金も財布ごととられました。きれいなダカット金貨でどれもこれもぴかぴかのものです。お願いですから、その男を牢屋に入れてください。」「それは兵士だったのか?」と裁判官は言いました。「お前をそういうふうにサーベルで切りつけたのか?」「そういうんじゃないんです!」とユダヤ人は言いました。「あいつが持っていたのは刀なんかじゃなくて、背中に鉄砲をしょって、首にバイオリンをかけてました。あいつはすぐにわかりますよ。」
そこで裁判官は家来たちにその男を追わせました。家来たちは、ゆっくり歩いていた人の良い下男を見つけ、身につけていた財布も見つけました。裁判官の前にひきだされるとすぐ、下男は、「そのユダヤ人に手を触れていないし、お金もとっていません。自分から私にくれたんですよ。私の音楽が我慢できないからバイオリンを弾くのをやめてもらおうとしてね。」と言いました。「冗談じゃない!」とユダヤ人は叫びました。「嘘八百だ。あいつは壁に群がるハエの数と同じくらい嘘をついてるんだ。」
しかし、裁判官も下男の話を信じないで、言いました。「下手な言い訳だ。ユダヤ人ならそんなことはしないだろうよ。」そして天下の公道で強盗をはたらいたとして、人のよい下男に縛り首の刑を言い渡しました。下男がひかれていくときもまた、ユダヤ人は後ろから叫びました。「このごろつき!バイオリン弾きの犬野郎!これでお前もふさわしい報いを受けるんだ」下男は首吊り役人と一緒に黙ってはしごを登っていきましたが、最後の段で向きを変え、裁判官に言いました。「死ぬ前にただ一つだけ頼みをきいてもらえませんか」
「いいとも、命乞いをするのでなければな」と裁判官は言いました。「命乞いはしません。」と下男は答えました。「だが、最後のお願いとして、もう一度バイオリンを弾かせてください。」ユダヤ人は大声をあげました。「殺せ!殺せ!頼むからそれを許さないでください!それを許すな!」しかし裁判官は「どうしてこの短い楽しみを許さないでいよう。もう認めたのだ。バイオリンを弾くがよい。」と言いました。ところが実は、裁判官は下男に授けられた贈り物のために断れなかったのです。
するとユダヤ人は叫びました。「ああ!なんと悲しいことだ!私を縛ってくれ!しっかり縛ってくれ!」一方、人の良い下男は首からバイオリンをはずし、用意しました。下男がギィと最初にひと弾きすると、裁判官も、書記も、首吊り役人も、その下役人も、みんなが揺れ動き出し、ユダヤ人をきつく縛ろうとしていた人の手から紐が落ちました。二回目にギィと弾くと、みんな脚を上げ、首吊り役人は人のよい下男を放して踊る用意をしました。三回目にギィと鳴らすと、みんな飛びあがって踊りはじめました。裁判官とユダヤ人が一番上手に跳ねました。じきに、もの珍しさから広場に集まっていたみんなが一緒に踊り出しました。老いも若きも、太ったのもやせたのも、みんな一緒になって踊りました。そこを走っていた犬たちもまた、後ろ足で立ってはね回りました。下男が長く弾けば弾くほど、踊り手たちは高く飛びあがって、お互いに頭をぶつけあい、おそろしい悲鳴をあげはじめました。
とうとう裁判官が、息を切らしながら叫びました。「バイオリンをやめてくれれば命を助けてやるぞ。」それで人の良い下男は可哀そうになり、バイオリンをやめてまた首にかけ、はしごを降りていきました。それから、息を切らしてぜいぜいいいながら地面に転がっていたユダヤ人に近づいていくと、言いました。「このごろつきめ、さあ、あの金をどこからとってきたか白状しろ。さもないとバイオリンをもってまた弾き始めるぞ。」「盗みました!、盗みました!」とユダヤ人は叫びました。「だけどあなたはまっとうに手に入れたんです。」そこで裁判官はユダヤ人を首つり台にひったてさせ、泥棒として縛り首にしました。
Er was eens een rijk man, en hij had een knecht die hem vol ijver diende, 's Morgens was hij het eerst uit bed, 's avonds het laatste erin en als er zwaar of moeilijk werk was, dan pakte hij altijd het eerst aan. En hij klaagde nooit, maar was altijd tevreden en altijd vrolijk. Toen het jaar om was, gaf de man hem geen loon maar dacht: "Zo doe ik het slimste, nu kan ik dat uitsparen, en hij gaat toch niet weg, maar blijft rustig in mijn dienst." De knecht zweeg er ook over, het tweede jaar deed hij zijn werk als het eerste, en toen hij aan 't eind weer geen loon kreeg, liet hij dat nog toe en bleef nog eens. Toen nu ook het derde jaar om was, bedacht de meester zich, greep in zijn zak, maar hij nam er niets uit. Dan begon de knecht eindelijk te spreken en zei: "Heer, ik heb u drie jaar lang trouw en met ere gediend, wees zo goed en geef mij, wat mij toekomt: ik wilde nu gaan en wilde nog eens wat meer van de wereld gaan zien." Toen antwoordde de vrek: "Ja beste knecht, je hebt me altijd trouw gediend en je zult er goed voor beloond worden," en weer greep hij in zijn jaszak en betaalde de knecht met drie enkele stuivers: "daar heb je voor elk jaar een stuiver; het is een groot en rijk loon, zoals je van weinig heren zou hebben gekregen." Maar de goede knecht die van geld maar weinig afwist, streek zijn kapitaal op en dacht: "Nu heb je volop in je zak, wat voor zorgen heb je nu nog en waarom zou je 't je moeilijk maken met zwaar werk."
En hij trok weg, berg op, berg af, zingend en springend naar hartelust. Toen hij langs een bosje liep, kwam daar een klein mannetje uit en riep hem toe: "Waarheen gaat dat, jij vrolijke Frans? Ik kan wel zien datje aan je zorgen geen zware last hebt." - "Waar zou ik zorg over hebben," antwoordde de knecht, "ik heb volop, het loon van drie jaar danst in mijn geldzak." - "Hoeveel bedraagt die schat?" vroeg het mannetje hem. "Hoeveel? Wel drie hele stuivers welgeteld." - "Hoor eens," zei de dwerg, "ik ben een arme stakker van een man. Geef mij die drie stuivers; ik kan niet meer werken. Maar jij bent jong en kunt je brood nog makkelijk verdienen." En omdat de knecht een goed hart hard en medelijden had met dat kleine mannetje, reikte hij hem zijn drie stuivers aan en zei: "Nu, in Godsnaam. Het zal mij toch wel goed gaan." Toen zei de dwerg: "Ik zie dat je een goed hart hebt; en ik sta je drie wensen toe, één voor elke stuiver; die zullen vervuld worden." - "Aha," zei de knecht, "jij bent er nog eens eentje. Nu, als het dan toch kan: dan wens ik me ten eerste een blaaspijp die alles treft waarnaar ik mikken wil, ten tweede een viool, en als ik daarop speel, moet alles dansen wat die klank hoort, ten derde dat een vraag me niet geweigerd wordt." - "Dat kan je allemaal krijgen," zei de dwerg en hij haalde wat tussen de struiken, en denk eens, daar lagen de viool en de pijp al klaar alsof ze besteld waren. Hij gaf beide dingen aan de knecht en sprak toen: "Welk verzoek je ooit aan iemand doet, niemand ter wereld zal het afslaan." - "Mijn hartje, wat wil je nog meer?" zei de knecht tegen zichzelf en hij trok vrolijk verder. Weldra ontmoette hij een Jood met een lange sik; hij stond naar 't gezang van een vogel te luisteren die helemaal op het topje van een boom zat. "Een wonder van God!" riep hij uit, "zo'n kleine dier en zo'n geweldige stem! Als die nu eens van mij was! Kon ik hem maar wat zout op zijn staart strooien!" - "Als het anders niet is," zei de knecht, "die vogel kan gauw beneden zijn," en hij legde aan en hij trof hem precies; en de vogel viel in de doornhaag. "Kom, kerel," zei hij tegen de Jood, "haal je vogel maar." - "Die is van mij," zei de Jood, "ik zal hem halen, omdat hij nu toch getroffen is." En hij ging op de grond liggen en werkte zich al kruipend in de haag. Toen hij midden in de dorens was, kreeg de knecht ineens een ondeugende inval en hij nam zijn viool en begon te spelen. Meteen begon de Jood de benen op te heffen en te springen, en hoe harder hij speelde, hoe sneller de dans. Maar de dorens verscheurden zijn versleten pak, kamden hem zijn sik uit en staken hem over zijn hele lijf. "Wat moet dat fiedelen!" riep de Jood, "meneer moet dat spelen laten, ik wil niet dansen!" Maar de knecht luisterde niet en dacht: "Jij hebt de mensen genoeg laten lijden; nu zal de doornhaag je niet beter maken," en hij speelde opnieuw, zodat de Jood hoger moest springen en de lappen van zijn pak aan de stekels bleven hangen. "O wee!" riep de Jood, "ik zal meneer geven wat hij verlangt, een buidel vol goud, als hij maar ophoudt met spelen." - "Als je zoveel geld kunt geven," sprak de knecht, "dan wil ik wel met de muziek ophouden, maar dat moet ik tot je eer zeggen, je kunt uitstekend dansen!" en hij nam de buidel op en ging verder.
De Jood bleef staan, keek hem na en was stil tot de knecht een heel eind weg was, en helemaal uit zijn ogen verdwenen. Dan schreeuwde hij uit alle macht: "Jij miserabele muzikant, jij bierfiedelaar, wacht maar tot ik jou eens alleen tref! Dan zal ik je zo opjagen, dat je de zolen van je schoenen zult verliezen, lomperd, hang een kwartje aan je hals, dan ben je zes stuivers waard!" en hij bleef schelden wat hij maar bedenken kon. En toen hij zich daaraan tegoed had gedaan en wat lucht gekregen had, liep hij in de stad naar de rechter. "Rechter! o wee! Kijk eens, hoe een goddeloos mens mij zo maar op de openbare weg heeft beroofd en kwaad gedaan: een steen op de aarde zou nog medelijden hebben: mijn kleren gescheurd! mijn ledematen gestoken en gekrabd! mijn beetje armoe en mijn buidel geld genomen! Allemaal dukaten, de één nog mooier dan de ander: om Gods wil, werp die man in de gevangenis!" De rechter sprak: "Was dat een soldaat die je zo heeft toegetakeld met zijn sabel?" - "God beware ons!" zei de Jood, "een naakte degen heeft hij niet gehad, maar een blaaspijp had hij en een viool om zijn hals hangen, die booswicht is gemakkelijk te vinden."
De rechter zond zijn mannen uit om hem te zoeken en ze vonden de goede knecht, hij was heel langzaam verder gelopen en de buidel met goudstukken had hij nog bij zich. Toen hij voor het gerecht werd gesleept, zei hij: "Ik heb die Jood niet aangeraakt en ik heb hem het geld niet afgenomen, hij heeft het mij uit vrije wil aangeboden, want hij wilde dat ik ophield met vioolspelen, want hij kon niet tegen mijn muziek." - "God beware ons!" riep de Jood, "die heeft leugens bij de hand als vliegen aan de wand." Maar de rechter geloofde het ook niet en zei: "Dat is een slechte verontschuldiging; een Jood biedt geen geld aan," en hij veroordeelde de goede knecht wegens straatroof tot de galg. En toen hij weggevoerd werd, schreeuwde de Jood hem nog toe: "Jij kerel in een berevel, jij hondenmuzikant, nu krijg je je verdiende loon!" De knecht steeg heel rustig met de beul de ladder op, maar op de laatste sport draaide hij zich om en zei: "Vervul van mij nog één wens, voor ik sterf." - "Ja," zei de rechter, "behalve dan je leven." - "Ik vraag niet om mijn leven," zei de knecht, "ik vraag, laat me voor 't laatst nog eens op mijn viool te spelen." De Jood schreeuwde het uit: "Om Gods wil, sta dat niet toe, sta dat niet toe!" Maar de rechter zei: "Waarom zou ik hem die korte vreugde niet gunnen: het is hem toegestaan." Want hij kon het niet afslaan, om die gave die de knecht gegeven was. Maar de Jood riep: "O wee! o wee! Bind me vast! Bind me vast!" Nu nam de knecht zijn viool van de band, zette hem onder de kin, en toen de strijkstok over de snaren ging, begon alles te wiegen en te wiebelen; de rechter, de schrijver en de gerechtsdienaars, de strik viel de beul uit de hand, die de Jood zou vastbinden, en bij de tweede streek over de snaren hieven allen hun benen op, de beul liet hem los en begon te dansen; bij de derde streek sprongen allen in de hoogte en begonnen ook te dansen, en de rechter en de Jood samen vooraan en ze dansten het mooist. Weldra danste ieder mee die uit nieuwsgierigheid op de markt was gekomen, ouden en jongen met elkaar en dikken en dunnen, zelfs de honden die meegelopen waren, gingen op hun achterpoten staan en dansten mee. En hoe langer hij speelde, des te hoger sprongen de dansers, zodat ze elkaar tegen 't hoofd stootten en ze begonnen te schreeuwen. Eindelijk riep de rechter buiten adem: "Ik schenk je 't leven, maar hou op met vioolspelen." De knecht liet zich bepraten, legde de viool weg, hing ze weer om zijn hals en kwam de ladder af. Hij ging naar de Jood die op de grond naar adem lag te snakken en hij zei: "Schurk, erken nu, waar je het geld vandaan had, of ik neem de viool weer van de hals en begin weer te spelen." - "Gestolen heb ik het, gestolen!" riep hij, "maar jij had het eerlijk verdiend." En nu liet de rechter de Jood naar de galg leiden' en als dief ophangen.