De twee koningskinderen


O príncipe e a princesa


Er was eens een koning geweest, en die had een jongetje gekregen, en in de sterren was voorspeld, dat hij door een hert zou worden gedood, als hij zestien was. Toen hij nu zo ver opgegroeid was, namen de jagers hem eens mee op jacht. In het bos gekomen dwaalde de prins van de anderen af, en daar zag hij een heel groot hert, en daar wou hij op schieten, maar hij kon het niet treffen, en tenslotte liep het hert zo lang voor hem uit, tot hij helemaal buiten het bos kwam, en toen stond er opeens zo'n grote lange kerel op de plaats waar het hert had gestaan, en die zei: "Nou, dat is goed dat ik je te pakken heb, ik heb al zes paar glazen schaatsen achter jou aan versleten en had je maar steeds niet kunnen krijgen." En toen nam hij hem mee, sleepte hem door een groot water tot voor een groot paleis, en daar moest hij mee aan tafel, en ze gingen wat eten. En toen ze samen wat hadden gegeten, toen zei de koning: "Ik heb drie dochters, bij de oudste moet je een nacht waken, van 's avonds negenen tot 's morgens zessen, en ik kom elke keer als de klok slaat, in eigen persoon en dan roep ik. En als je me dan geen antwoord geeft, dan wordt je de volgende morgen gedood, maar als je me aldoor antwoord geeft, dan mag je haar tot vrouw hebben."
En toen de jongelui op de slaapkamer kwamen, toen stond daar een stenen Christoffelbeeld, en de koningsdochter zei daartegen: "Om negen uur komt papa, elk uur tot drie uur toe, en als hij wat vraagt, dan geef jij antwoord inplaats van de prins." Toen knikte de stenen Christoffel heel vlug met zijn kop en dan steeds langzamer tot hij eindelijk stilstond. De volgende morgen zei de koning tegen hem: "Je hebt je zaakjes goed gedaan, maar m'n dochter kan ik toch niet afstaan, je moet nu een nacht waken bij m'n tweede dochter, en dan zal ik er eens over denken, of je m'n oudste dochter tot vrouw kunt krijgen; maar ik kom elk uur in eigen persoon, en als ik je roep, moet je antwoord geven, en als ik je roep en je geeft geen antwoord, dan ga je eraan!" En toen gingen ze allebei naar de slaapkamer, en daar stond nog een veel grotere Christoffel, en daar zei de prinses tegen: "Als vader komt roepen, dan geef jij antwoord." Toen knikte die grote stenen Christoffel met zijn hoofd, eerst heel vlug en dan gaandeweg langzamer tot zijn hoofd stil bleef staan. En de prins ging op de drempel liggen met zijn hand onder zijn hoofd en sliep in. De volgende morgen zei de koning tegen hem: "Je hebt wel goed opgepast, maar ik kan mijn dochter toch niet geven, of je moet bij de jongste prinses een nacht waken, en dan zal ik me eens bedenken of je mijn tweede dochter tot vrouw kan krijgen; maar ik kom ieder uur zelf kijken, en als ik roep, dan geef je antwoord, maar, als ik je roep en je antwoord niet, dan zal je hoofd er toch af moeten." En toen gingen ze weer samen naar de slaapkamer, en daar was een nog veel grotere en nog veel langere stenen Christoffel dan bij de twee anderen. En de prinses zei: "Als vader roept, dan geef jij maar antwoord," en toen bleef die grote, lange, stenen Christoffel wel een half uur met zijn kop knikken, tot 't hoofd tenslotte weer stil bleef staan. En de prins ging op de drempel liggen en sliep in. De volgende morgen zei de koning: "Nu heb je dat wel goed gedaan, maar ik kan je m'n dochter toch niet geven. Maar ik heb zo'n heel groot bos, als je me dat van deze morgen tot deze avond weet om te hakken, dan zal ik er eens over denken." Toen gaf hij hem een glazen bijl, een glazen wig en een glazen houweel mee. Toen hij in 't bos kwam, toen hakte hij met de bijl, éénmaal, en toen was de bijl in tweeën. Toen nam hij de wig en sloeg daarop, en toen ging 't in stukken, zelfs in splinters. Nu was hij heel bedroefd, en dacht, dat hij sterven moest en hij ging zitten grienen. Maar toen 't middag was, zei de koning: "Eén van jullie meiskes moet hem wat te eten brengen." - "Nee," zeiden de twee oudsten, "we willen hem niets brengen, waar hij 't laatst bij gewaakt heeft, die kan hem ook wat eten brengen." Toen moest de jongste 't doen en ze bracht hem ook eten. Ze kwam in 't bos, en vroeg hem: hoe het met hem ging? "O," zei hij, "heel slecht." Dan zegt ze, hij moest nu eerst maar 's een beetje komen eten. "Nee," zei hij, eten deed hij niet, hij moest toch dood, eten wou hij niet meer. Maar ze was vriendelijk voor hem en hij moest 't toch eens proberen, en toen kwam hij en at wat. En toen zei ze: "Ik zal je eerst een beetje luizen, dan zie je de dingen wel anders." En terwijl ze dat deed, werd hij moe en slaperig en sliep in, en toen nam ze een doek en maakte er een knoop in en sloeg daarmee driemaal op de grond en zei: "Aardjes, eruit!" en meteen kwamen er een heleboel aardmannetjes en vroegen wat de prinses te bevelen had. Toen zei ze: "In de tijd van drie uren moet het hele bos gekapt en al het hout op hopen gezet zijn." De aardmannetjes gingen rond en riepen al hun families bij elkaar, die moesten helpen met het werk. Toen begonnen ze allemaal tegelijk, en toen de drie uren om waren, was alles klaar en ze kwamen weer bij de prinses en meldden het haar. Ze nam weer die witte doek en zei: "Aardjes, naar huis!" en allemaal waren ze opeens weg. De prins werd wakker en was zo blij, en zij zei: "Als 't nu zes uur geslagen heeft, kom dan naar huis." Dat deed hij ook en de koning vroeg: "Heb je 't bos klaar?" - "Ja," zei de prins. En terwijl ze nog aan tafel zaten, zei de koning: "Ik kan je toch mijn dochter niet tot vrouw geven, je moet haar eerst nog verdienen." Nu, hij vroeg wat er dan nog gebeuren moest. "Ik heb een groot stuk moeras," zei de koning, "en dat moet je morgen uitdiepen, zodat het een meer wordt, zo helder als een spiegel, en je moet er allerlei vissen in zien zwemmen." En de volgende morgen gaf de koning hem een glazen schop, en zei: "Om zes uur moet het klaar zijn." En hij gaat erheen, en als hij bij 't veen komt, steekt hij met 't blad van de schop in het veen, en toen brak die af; en toen stak hij er met de steel in, en die ging ook kapot. Toen werd hij toch zó terneergeslagen, 's Middags bracht de jongste dochter hem wat eten en toen vroeg ze hoe het ermee ging? De prins zei: het ging heel slecht, en 't zou hem de kop wel kosten: "Mijn gereedschap is dadelijk gebroken." - "O," zegt ze, hij moest dan eerst maar eens wat komen eten, "dan zie je het wel anders." - "Neen," zegt hij, eten kon hij niet, hij was veel te verdrietig. Toen troostte ze hem met allerlei lieve woordjes, tot hij wat kwam eten. En toen ging ze hem weer luizen, en hij ging nog een beetje slapen: en ze nam opnieuw de doek, deed er een knoop in en klopte met de knoop drie maal op de aarde en zei: "Aardjes, hier!" En meteen kwamen er zoveel kaboutertjes en ze vroegen allemaal, wat ze wou. "In drie uur moesten ze het veen helemaal uitgebaggerd hebben, en 't water moest zo helder worden, dat je je erin kon spiegelen en alle mogelijke vissen kon zien zwemmen." De kaboutertjes liepen weg en haalden er al hun familie en kennissen bij om te helpen, en het kwam dan ook in twee uur klaar. En toen kwamen ze terug en zeiden: "We hebben gedaan wat ons bevolen was." En de prinses nam de doek en sloeg met de knoop drie maal op de grond en riep: "Aardjes, naar huis!" En kijk, ze waren allemaal ineens weg. De prins werd wakker en alles was klaar. Nu ging de prinses ook naar huis en zei, als 't zes uur was, dan moest hij thuis komen. En toen hij thuis kwam, vroeg de koning: "Heb je het moeras klaar?" - "Jawel," zegt de prins. Dat was mooi. En toen ze aan tafel zaten, zei de koning: "Nu heb je alles wel klaar, maar ik kan je toch mijn dochter nog niet geven; je moet eerst nog één ding doen." - "En wat is dat dan," vroeg de prins. Hij had daar zo'n hoge berg, en daar groeiden alleen maar doornstruiken op en die moesten allemaal gekapt worden, en boven op de berg moest hij een groot slot bouwen, en dat moest zo mooi zijn, als iemand maar kon bedenken, en alle huispersoneel dat in een slot hoort, moest er al in zijn. En toen hij de volgende morgen opstond, gaf de koning hem een glazen bijl en een glazen boor mee. "Maar het moet om zes uur klaar zijn." Hij begon de eerste doornstruik te kappen met de bijl, toen werd die zo kort en zo klein, dat de stukken hem om zijn oren vlogen, en met de boor kon hij ook niets beginnen. Toen werd hij heel verdrietig en bleef wachten op zijn liefste, of zij hem niet uit de nood kon helpen. En toen 't middag was, kwam ze hem wat eten brengen, en hij ging haar tegemoet en vertelde haar alles en at wat en liet zich door haar luizen en sliep in. Ze nam weer de knoop van de doek, sloeg ermee op de grond en zei: "Aardjes! Hier!" en toen kwam er weer een massa kaboutertjes, die vroegen wat er van haar dienst was en zij zei: "In drie uur moeten jullie al die bosjes kappen, en boven op de berg moet er een slot komen te staan, en dat moet zo mooi zijn als iemand het zich maar voorstellen kan, en alle bedienden moeten er al in zijn." En zij gingen weg en riepen al hun familie en kennissen op, zodat ze zouden helpen, en toen de tijd om was, was alles ook klaar. Zij kwamen bij de prinses en vertelden het en de prinses nam de doek, sloeg driemaal op de grond, en zei: "Aardjes, naar huis!" En meteen waren ze allemaal weg. Toen nu de prins wakker werd en alles al gedaan zag, was hij zo vrolijk als een vogel in de lucht. Het sloeg zes uur, en ze gingen samen naar huis. Toen zei de koning: "Is het slot ook klaar?" - "Zeker," zei de prins, "het slot is ook klaar." Ze gingen aan tafel en de koning zei: "M'n jongste dochter kan ik je niet geven, vóór de twee oudsten een man hebben." Toen werden de prins en de prinses heel erg bedroefd en de prins wist zich helemaal geen raad. En op een nacht ging hij naar de jongste toe en ze liepen samen weg. Toen ze een eindje weg waren, keek de jongste dochter eens om en daar zag ze haar vader achter zich;,O," zei ze, "wat moeten we nu doen? Mijn vader zit achter ons aan en wil ons inhalen! Nu zal ik je dadelijk tot een doornstruik maken en mezelf tot een roos, en dan zal ik mezelf verdekt opstellen midden in de struik." De vader kwam op die plek, en nu stond er een doornstruik met een roos eraan: hij wou de roos afplukken, maar daar kwam een doorn en die stak hem in z'n vinger zodat hij weer naar huis moest. Zijn vrouw vroeg, waarom hij haar niet mee had gebracht. Hij vertelde, hoe hij er vlakbij was geweest, maar opeens waren ze uit zijn gezicht verdwenen, maar er was een doornstruik geweest met één roos. De koningin zei: "Maar dan had je de roos moeten afplukken, die struik kon je wel laten staan." Hij ging weer weg, en wou de roos gaan halen. Maar intussen waren die twee allang weer verder gegaan, en de koning liep er een eind achter. Weer keek de dochter om, ze zag haar vader komen, en ze zei: "O, wat moeten we nu doen? Ik ga je dadelijk tot een kerk maken en mezelf tot een dominee, en ik ga op de kansel staan en hou een preek." Als de koning nu op die plaats komt, staat er een kerk, en op de kansel staat de dominee te preken; hij luistert naar de preek en gaat dan weer naar huis. De koningin vroeg, waarom hij z'n dochter niet had meegebracht, en hij zei: "Nee, ik heb een hele tijd achter hen aangelopen, en toen ik dacht dat ik ze bijna had ingehaald, toen was er een kerk, en een dominee op de kansel, en die preekte." - "Die dominee had je mee moeten nemen," zei z'n vrouw, "de kerk zou dan zelf wel meegekomen zijn; als ik jou stuur, geeft het ook niets, ik moet zelf gaan." Toen ze een poosje op weg was en die twee van verre zag, keek ook de prinses om, zag haar moeder aankomen en zei: "Kijk eens hoe ongelukkig: nu komt mijn moeder zelf; ik zal je meteen tot een vijver maken en mezelf tot een vis." De moeder kwam eraan en zag een grote vijver, en middenin sprong er een vis in en keek met z'n kop uit het water en was heel monter. Ze wilde de vis graag vangen, maar ze kon hem niet te pakken krijgen. Ze werd nu heel boos en dronk de hele vijver leeg, omdat ze de vis toch in ieder geval hebben wou, maar toen werd ze zo naar, dat ze spugen moest, en ze spuugde de hele vijver weer uit. En ze zei: "Ik zie wel dat het toch niet meer lukt," en ze mochten dan wel weer bij haar komen. En ze gingen ook weer terug, en de koningin gaf aan haar dochter drie walnoten en zei: "Daar kan je wat aan hebben als je in de grootste nood zit." En toen gingen de beide jongelui weer samen weg. Ze hadden ongeveer twee uur gelopen, en ze kwamen bij het slot waar de prins vandaan kwam, en daar lag een dorp bij. Toen ze daar aankwamen, zei de prins: "Liefste, blijf zolang hier, ik zal eerst 't slot binnen gaan, en dan zal ik met de karos en lakeien komen om je af te halen." Hij kwam op 't slot en ze waren allen even blij, dat ze de koningszoon weer terug hadden, en hij vertelde dat hij een bruid had, en die was nu nog in 't dorp, en ze moesten in laten spannen en haar halen. En ze lieten ook meteen inspannen en er sprongen veel lakeien op. De prins steeg erin, maar op dat ogenblik gaf zijn moeder hem een kus en op dat ogenblik was hij alles vergeten, zowel wat er gebeurd was, als wat hij wilde gaan doen. De moeder gaf bevel weer uit te spannen en zo gingen ze allen weer naar huis. Maar het meiske zat in 't dorp en wachtte en wachtte maar en dacht dat hij haar af zou halen, maar er kwam niemand. Nu verhuurde de prinses zich in de molen die bij het slot hoorde, en ze moest elke middag bij 't water zijn en de vaat wassen. Maar nu kwam de koningin wel eens van 't slot een wandeling maken langs het water en daar zag ze dat knappe meisje zitten en ze zei: "Wat is dat voor een mooi meiske! Wat vind ik dat aardig!" en ieder keek haar aan, maar niemand was er die haar kende. Er ging een hele tijd voorbij, dat het meisje de molenaar eerlijk en trouw diende.
Intussen had de koningin voor haar zoon een vrouw gezocht die van heel ver in de wereld kwam. En als de bruid aankomt, zullen ze meteen trouwen. Er komt een groot feest van, waar ieder heen wil om de bruid te zien en het meisje zei tegen de molenaar, hij moest haar toch ook vrijaf geven. De molenaar zei: "Ga er maar heen." En toen ze weg wou, maakte ze één van de walnoten open en daar lag een prachtig gewaad in, ze trok het aan en ging daar de kerk mee in en stond bij het altaar. Opeens kwam daar de bruid en de bruidegom en ze gingen voor het altaar zitten, en op 't ogenblik dat de dominee hen in wilde zegenen keek de bruid opzij en zag haar staan, en de bruid stond meteen op en zei, ze wou zich niet laten trouwen of ze moest ook zo'n prachtig gewaad hebben, als die dame. De stoet ging weer naar huis en zij lieten de dame vragen, of ze die kleren niet verkopen wilde. Nee, verkopen wou ze 't niet, maar ze konden 't wel op een voorwaarde krijgen. Ze vroegen wat dat dan was. Ze zei: als ze die nacht voor de deur van de prins mocht slapen, dan wou ze 't wel doen. En zij zeiden: ja, dat moest dan maar gebeuren. De bediende moest de prins een slaapdrank geven, en ze ging op de drempel liggen. En ze jammerde de hele nacht: ze had het bos voor hem laten omhakken, ze had de vijver laten uitdiepen, ze had het slot voor hem gebouwd, ze had hem tot doornstruik gemaakt, dan weer tot een kerk en tenslotte tot een vijver, en hij had haar zo gauw vergeten. De prins had er niets van gehoord, maar de lakeien waren wakker geworden en hadden geluisterd en hadden niet geweten wat het te betekenen had. De volgende morgen stonden ze op, de bruid trok het prachtige gewaad aan, en ze reden nu naar de kerk. Intussen maakte het mooie meisje de tweede walnoot open, en daar zat een nog mooier toilet in, en ze deed het aan en ging ermee in de kerk bij het altaar staan. En het ging allemaal als de vorige maal. Weer lag het meisje een nacht voor de drempel, die van de kamer van de prins was, en de lakeien moesten hem weer een slaapdrank geven, maar de lakei kwam en gaf hem juist een drank om wakker te blijven, en daarop ging hij op bed liggen; en het molenaarsmeisje voor de drempel klaagt weer en zegt alles wat zij gedaan had. Dat hoort de prins allemaal, en hij wordt helemaal treurig, en het schiet hem allemaal gaandeweg te binnen, wat er gebeurd was. Toen wilde hij haar achterna gaan, maar zijn moeder had de deur op slot gedaan. Maar de volgende morgen ging hij dadelijk naar zijn liefste en vertelde haar alles wat er gebeurd was en ze moest er toch niet boos om zijn, dat hij haar zolang had vergeten. Toen maakte de prinses de derde walnoot open, en daar was een nog veel mooier gewaad in: dat trok ze aan en ze ging met haar bruidegom naar de kerk, en er kwamen veel kinderen aanlopen, die gaven hun bloemen en mooie bonte linten om op te lopen, en zij lieten zich inzegenen en hielden een vrolijk bruiloftsfeest, maar de valse moeder en de andere bruid moesten weg. En wie dat 't laatst verteld heeft, die z'n mond is nog warm.
Houve, uma vez, um rei que tinha um filhinho e as estrelas diziam que aos dezesseis anos seria morto por um veado.
O príncipe, tendo completado os dezesseis anos, foi certo dia caçar na floresta, junto com os seus monteiros, e na floresta separou-se dêles, tendo avistado um enorme veado, ao qual apontou a espingarda; atirou mas não atingiu o alvo. O veado pôs-se a correr sem parar, perseguido pelo príncipe; depois de muito correr, o veado saiu fora da floresta e de repente, no lugar dele, apareceu um homem muito grande.
- Ainda bem que te apanhei - disse òle - já gastei seis pares de patins de vidro sem nunca te poder pegar!
Assim dizendo, pegou o príncipe e levou-o para a outra margem de um enorme lago, além do qual havia um castelo. No castelo, o príncipe teve que sentar-se à mesa com o homem e comer em sua companhia. Finda a refeição, o homem, que era um rei, disse-lhe:
- Eu tenho três filhas; tens que velar uma noite junto da mais velha, desde as nove horas da noite às seis da manhã; cada vez que soarem as horas, virei e te chamarei; se não me responderes, amanhã cedo serás morto; mas se responderes tôdas as vêzes que eu te chamar, terás minha filha por esposa.
Daí a pouco, o príncipe subiu para o quarto com a princesa. Na porta do quarto, havia um São Cristóvão de pedra e, ao passar por êle, a princesa disse-lhe:
- Meu pai virá às nove horas, e nas outras sucessivas, até bater três horas. Se, por acaso, êle chamar o príncipe, responde-lhe em seu lugar.
São Cristóvão acenou que sim com a cabeça, muito depressa; depois, sempre mais devagar, até que parou de uma vez. O príncipe deitou-se perto da porta e dormiu tranqüilamente; e tôdas as vêzes que o rei chamou, São Cristóvão lhe respondeu, como se fôsse o príncipe.
Na manhã seguinte o rei disse:
- Saiste muito bem desta prova, mas ainda não posso dar-te minha filha; tens que velar uma noite inteira junto da segunda filha; depois disso verei se podes casar- -te com a primeira. Mas virei chamar-te a tôdas as horas e tu tens que me responder; caso contrário, perderás a vida.
Como na noite precedente, o príncipe subiu para o quarto junto com a segunda princesa. Na porta do quarto, havia um São Cristóvão de pedra, ainda maior do que o primeiro, e a princesa, ao passar por êle, disse-lhe:
- Se meu pai chamar o príncipe, responde por êle.
A estátua de pedra acenou com a cabeça, muito depressa; depois, sempre mais devagar, até parar de todo. O príncipe deitou-se perto da porta e adormeceu.
Na manhã seguinte, veio o rei e disse-lhe:
- Realmente, saiste muito bem, mas ainda não posso dar-te a minha filha; tens que velar ainda uma noite junto da terceira, depois verei se podes casar com a segunda. Mas eu virei cada vez que soarem as horas e te chamarei; se não me responderes, teu sangue correrá.
O príncipe subiu com a môça para o quarto e lá havia outro São Cristóvão, muito maior que os precedentes. Ao passar por êle, a princesa disse-lhe:
- Se meu pai chamar o príncipe, responde tu por êle.
São Cristóvão, grande como era, pôs-se a abanar afirmativamente a cabeça, muito ligeiro, depois mais devagar, até parar de todo. O príncipe deitou-se junto da porta e adormeceu. No dia seguinte, o rei disse-lhe:
- Na realidade, te portaste muito bem; mas ainda não posso dar-te a minha filha. Eu possuo uma grande floresta; se conseguires abatê-la tôda desde as seis horas da manhã até as seis horas da tarde do dia de hoje, verei o que posso fazer.
Em seguida, deu-lhe um machado de vidro, uma cunha de vidro e um malho também de vidro. Ao chegar à floresta, o príncipe deu o primeiro golpe com o machado e êste se quebrou; pegou a cunha e bateu com o malho e logo ficou tudo reduzido a migalhas. O príncipe ficou desesperado, certo que teria de morrer; sentou-se no chão e pôs-se a chorar.
Ao meio dia, o rei disse às filhas:
- E' preciso que uma de vós, meninas, leve alguma coisa de comer ao rapaz.
- Não, - responderam as duas mais velhas - nós não levaremos nada; que leve a que êle velou por último.
Por conseguinte, a princesa mais môça teve de ir à floresta e levar comida ao rapaz. Lá chegando, perguntou-lhe em que pé estavam as coisas.
- Oh, - respondeu êle - muito mal. - E mostrou-lhe os instrumentos quebrados.
Ela convidou-o a comer alguma coisa mas o rapaz não aceitou.
- Não quero, - disse êle - sei que devo morrer, portanto, não quero comer mais nada.
A princesa insistiu amàvelmente e tão bem falou que o príncipe se aproximou e comeu. Depois ela disse:
- Deita-te aí; eu farei cafuné para espantar êsses tristes pensamentos.
O príncipe deitou-se e a môça começou a fazer-lhe cafuné; nisso o rapaz sentiu uma grande moleza e não tardou a adormecer. Então a princesa pegou no lenço, deu-lhe um nó na ponta e bateu com êle três vêzes no chão, dizendo:
- Saiam para fora, meus pequenos operários!
Imediatamente, surgiu uma multidão de gnomos per-
guntando-lhe o que desejava.
- Dentro de três horas, quero que esta floresta esteja tôda abatida, - disse ela - e a lenha amontoada.
Os gnomos espalharam-se por todos os lados, chamaram também todos os parentes para que os ajudassem, e quando deram três horas, estava tudo pronto. Foram ter com a princesa e comunicaram-lhe que haviam termi
nado o serviço; ela então pegou novamente no lenço e batendo com êle no chão, disse:
- Meus pequenos operários, voltem para suas casas.
E os gnomos todos desapareceram. Ela, então, despertou o príncipe, que ficou louco de alegria ao ver o trabalho feito.
- Quando bateram as seis horas, vem para casa, - disse a môça.
O rapaz obedeceu e, lá o rei perguntou-lhe:
- Abateste tôdas as árvores da floresta?
- Sim, - disse o príncipe - está pronto.
Foram jantar e na mesa o rei disse:
- Ainda não posso dar-te minha filha por esposa. Tens antes de prestar-me outro serviço. Tenho por aí um grande charco; é preciso que vás amanhã cedo limpá-lo bem, que fique brilhando como um espelho e que dentro dêle haja tôda espécie de peixes.
Na manhã seguinte, entregou-lhe uma pá e uma enxada de vidro, dizendo:
- Até às seis horas da tarde, o charco deve estar limpo e em ordem.
O príncipe encaminhou-se rumo ao charco e, lá chegando, afundou a pá no lodo e esta se quebrou. Êle então tentou com a enxada, mas esta também se quebrou. Então o rapaz ficou desesperado sabendo que teria de morrer.
Ao meio-dia voltou novamente a princesa mais môça, trazendo comida, e perguntou-lhe como ia o trabalho. O príncipe respondeu, desconsolado, que ia muito mal e que isso lhe custaria a vida.
- Vem comer qualquer coisa, - disse a môça - depois mudarás de idéias.
Mas êle não queria comer nada, estava desesperado e só desejava morrer. A princesa, porém, persuadiu-o, gentilmente, a comer, o que, por fim, êle aceitou. Quando acabou de comer, tornou a deitar-se para descansar um pouco e a princesa pôs-se a fazer-lhe cafuné até êle dormir. Depois pegou no lenço, fêz um nó no canto e bateu com êle três vêzes no chão, dizendo:
- Saiam para fora, meus pequenos operários.
No mesmo instante, surgiram os gnomos, perguntan- do-lhe o que desejava. Ela disse:
- Quero que, dentro de três horas, limpem êste charco e o deixem brilhando como um espelho e que dentro dêle haja tôda espécie de peixes.
Os gnomos chamaram todos os parentes em seu auxílio e, no prazo de duas horas, deram cabo do trabalho. Foram ter com a princesa e disseram-lhe:
- Já fizemos o que nos ordenaste.
A princesa pegou no lenço, bateu com êle três vêzes no chão, dizendo:
- Meus pequenos operários, voltem todos para casa. - No mesmo instante os gnomos desapareceram.
Quando o príncipe acordou, o trabalho estava concluído e a princesa recomendou-lhe que às seis horas fosse para o castelo. Quando lá chegou, o rei perguntou-lhe:
- Então o charco está pronto?
- Sim, - disse o príncipe - já está pronto.
Ao jantar, o rei disse-lhe:
- Na verdade, deixaste o charco em ordem, mesmo assim, não posso ainda dar-te minha filha; é preciso que me faças outra coisa.
- Que devo fazer? - perguntou o rapaz.
- Eu tenho um morro que está todo coberto de es- pinheiros, tens que arrancá-los todos e, no alto do morro construir um castelo, o mais lindo que possa existir, com tudo o que é necessário dentro dêle.
Na manhã seguinte o rei entregou-lhe uma foice e uma pua de vidro, dizendo:
- Quero que tudo fique pronto até às seis horas.
O rapaz foi ao morro, mas, ao dar o primeiro golpe
com a foice, esta partiu-se em mil pedaços e a pua também vôou em migalhas. Desesperado, êle sentou-se e ficou à espera da sua amada; talvez viesse e então o tiraria dessa situação.
Ao meio-dia, ela chegou, trazendo-lhe o almoço; êle foi-lhe ao encontro e contou-lhe o que havia acontecido. Depois almoçou, deitou-se, deixou que lhe fizesse cafuné, e logo dormiu.
A princesa então bateu com o nó de seu lenço no chão, dizendo:
- Saiam para fora meus pequenos operários.
Logo surgiu a multidão de gnomos perguntando o
que desejava. Ela disse-lhes:
- Dentro de três horas, quero que êste morro esteja completamente limpo de todos os espinheiros, e lá no tôpo devem construir um castelo tão magnífico como nenhum outro, e dentro dêle deve haver tudo o que é necessário.
Os gnomos convocaram todos os seus parentes e, ao cabo de três horas, o trabalho ficou pronto. Depois foram comunicar à princesa, que, pegando no lenço, bateu três vêzes no chão, dizendo:
- Meus pequenos operários, voltem para casa.
Num instante os gnomos desapareceram. Ao acordar, o príncipe viu que tudo estava pronto e ficou alegre como um passarinho. E ao baterem seis horas, voltaram ambos para casa. O rei perguntou-lhe:
- Está pronto o castelo?
- Sim, majestade, - respondeu o príncipe.
E à hora do jantar, quando estavam à mesa, o rei disse-lhe:
- Não posso dar-te minha filha mais môça em casamento, enquanto não casarem as duas mais velhas.
O príncipe e a princesa ficaram consternados e não sabiam mais para que santo apelar. Assim, durante a noite, êle foi buscar a princesa em seu quarto e fugiram juntos. Mas não tardou muito e a princesa viu que o pai lhes vinha no encalço.
- Oh, - disse ela - que vamos fazer? Meu pai está nos perseguindo e nos quer agarrar! Escuta, vou te transformar numa roseira e eu serei uma rosa; assim estarei protegida entre os espinhos.
E os dois ficaram transformados em roseiral e rosa. E foi isso que o rei encontrou ao chegar; então tentou co- lhêr a rosa mas os espinhos pungiram-no de tal modo que êle teve que voltar para casa sem nada. A esposa do rei perguntou-lhe por que não trouxera de volta a filha; êle explicou que, quando ia alcançá-la, a perdera subitamente de vista, mas tendo encontrado um roseiral com uma linda rosa, quis apanhá-la para trazê-la. A rainha então disse-lhe:
De vias ter trazido a rosa, que o roseiral viria junto.
O rei saiu disposto a apanhar a rosa; enquanto isso, porém, os dois fugitivos já iam longe e êle tornou a per-
segui-los. A filha, virando para trás e vendo o pai que já vinha perto, exclamou:
- Ah, que vamos fazer? Olha aqui, vou transformar-te numa igreja e eu serei o padre; ficarei no púlpito fazendo o sermão.
E assim, quando o rei chegou, só viu a igreja e dentro dela, no púlpito, o padre que estava fazendo o sermão; o rei ouviu o que êle dizia e depois regressou para casa.
A rainha perguntou-lhe se desta vez trazia a filha e o marido respondeu-lhe:
- Segui-a durante um longo trecho e, quando pensei que ia agarrá-la, deparei com uma igreja e nela um padre fazendo o sermão.
- Devias ter trazido o padre, - disse a rainha - e a igreja logo viria atrás. E inútil que te mande apanhá-los, não consegues nada; é preciso que vá eu mesma.
Assim, pois, a rainha saiu em perseguição dos fugitivos. Depois de andar um bom trecho, viu na estrada os dois que iam longe; nisso a princesa virou para trás e percebeu a mãe, que os vinha alcançando.
- Ai de nós, desta vez é minha própria mãe quem vem aí, que vamos fazer? Escuta, vou transformar-te num lago e eu me transformarei num peixe.
E a rainha, ao aproximar-se, não viu mais a filha, viu somente o lago e dentro dêle um peixe saltando e espichando a cabecinha fora da água, muito alegre e feliz.
A rainha fêz o possível para apanhar o peixe, mas em vão. Então enfureceu-se e bebeu tôda a água do lago, pensando com isso apanhar o peixe. Infolizmento, porém, começou a sentir-se mal e a vomitar; vomitou tôda a água que tinha bebido o acabou dizendo:
- Vejo que não posso mesmo fazer nada.
Então, pediu-lhes que voltassem para casa, que ela não lhes faria nenhum mal. Os fugitivos resolveram ir com a rainha e esta entregou à filha três nozes, dizendo: Guarda-as com cuidado, elas te servirão nos momentos de angústia.
Depois, os dois jovens despediram-se da rainha e foram-se embora. Após dez horas de caminho, chegaram ao castelo do príncipe, perto do qual havia uma aldeia, e nessa aldeia o príncipe disse à princesa:
- Espera-me aqui, minha querida, vou ao castelo de meu pai e depois virei buscar-te com a carruagem e os criados.
No castelo, todo mundo ficou radiante ao ver de volta o príncipe; êle então contou que havia deixado a noiva na aldeia e queria que fôssem buscá-la com uma carruagem. Foi imediatamente atendido e muitos criados subiram à carruagem; no momento em que o príncipe ia subir também, sua mãe deu-lhe um beijo e com êste beijo êle esqueceu tudo o que havia acontecido e o que estava para fazer.
A mãe aproveitou-se disso e mandou que desatrelassem os cavalos e voltassem todos para o castelo.
Entretanto, a princesa estava esperando na aldeia e espera, espera, espera; mas, vendo que ninguém ia buscá-la, julgou que o príncipe a havia esquecido. Não tendo com que viver, empregou-se no moinho, que pertencia ao castelo; entre outras coisas, devia todos os dias lavar os talheres no rio.
Certo dia, a rainha, que já tinha arranjado outra noiva para o filho e cujas bodas estavam anunciadas para breve, foi passear perto do rio e viu a linda jovem lavando os talheres.
- Oh,que linda môça, - disse ela - como me agrada!
Perguntou a todos quem era, mas ninguém a conhecia.
A princesa serviu lealmente o moleiro durante muito tempo. No castelo, aguardava-se a chegada da outra noiva do príncipe, que morava longe daí; quando finalmente esta chegou, começaram os preparativos para as bodas.
De tôda parte vinha gente, convidada ou não, para assistir aos festejos e a môça pediu permissão ao moleiro para ir também; êste consentiu. Então a môça se foi preparar e partiu uma das nozes que lhe dera a mãe, encontrando dentro dela um magnífico vestido. Vestiu-se, penteou-se e foi à igreja, postando-se perto do altar. Nisso, chegaram os noivos e tomaram lugar nas cadeiras diante do altar. O padre já começara a cerimônia quando a noiva deu com a jovem aí ao lado. Pôs-se de pé e declarou que não se casaria se não lhe dessem também um vestido igual ao daquela dama.
Voltaram todos para casa e mandaram perguntar à dama se queria vender aquêle belo vestido. Ela respondeu que não queria vendê-lo, mas a noiva podia ganhá- lo, se quisesse. Bastava que lhe permitisse dormir uma noite na soleira da porta do quarto do príncipe e ela lhe daria o vestido.
A noiva concordou, mas ordenou aos criados que dessem um narcótico ao noivo. A môça foi postar-se à soleira da porta e durante a noite tôda lamentou-se, dizendo que: por amor a êle mandara abater a floresta, limpar o charco, construir o castelo; depois, para salvá-lo, o transformara em roseiral, depois numa igreja e por fim
num lago e, depois disso tudo, êle a esquecia e casava-se com outra!
O príncipe, porém, sob o efeito do narcotico, nada ouviu, mas os criados, que permaneceram acordados, ouviram tudo mas não sabiam o que aquilo significava.
Na manhã seguinte, a noiva vestiu o rico traje e foram todos para a igreja. A môça, entretanto, partiu a segunda noz e tirou dela um vestido ainda mais belo e suntuoso; vestiu-o e foi para a igreja, postando-se no mesmo lugar da outra vez. Antes mesmo que começasse a cerimônia, a noiva viu-a e ficou louca de vontade de possuir aquele vestido. Não quis ainda casar-se e mandou perguntar à dama se lhe vendia o vestido. A resposta foi igual à da vez anterior e, também nesse noite, a môça foi postar-se à soleira da porta do príncipe. Quando ficou só começou a lamentar o que tinha feito por êle.
Mas o criado particular do príncipe, que fôra encarregado de dar-lhe o narcótico, não gostava da noiva e estava penalizado pela môça; resolveu jogar fora c narcótico e assim o príncipe não dormiu e ouviu tudo o que a môça dizia. A princípio ficou muito triste, depois foi paulatinamente se lembrando de tudo o que havia esquecido e levantou-se para ir ter com ela. Mas a mãe havia trancado a porta e êle foi obrigado a esperar até o dia seguinte.
Mal se levantou, na manhã do dia seguinte, foi correndo para junto da sua amada e contou-lhe o que se havia passado, dizendo-lhe que não lhe guardasse rancor por êsse longo esquecimento involuntário.
A princesa então partiu a terceira noz e tirou dela outro vestido, ainda mais fulgurante que os precedentes; vestiu-o e foi para a igreja com o seu noivo. Chegaram
também muitas crianças, com flores, estendendo fitas de tôdas as côres à sua passagem. Depois veio o padre, que abençoou as núpcias e êles fizeram uma grande festa, enquanto que a outra noiva e a perversa mãe tiveram que arrumar as malas e ir-se embora.
E a quem por último esta história contou, ainda a boca não se lhe esfriou.