De groente-ezel


Donkey cabbages


Er was eens een jonge jager die op weg ging naar zijn jagershuis in het bos. Hij had een vrolijk humeur en toen hij er heen ging en op een grashalm liep te fluiten, kwam er een oud lelijk vrouwtje voorbij, en zij sprak hem aan: "Goedendag beste jager, jij bent vrolijk en tevreden, maar ik moet honger en dorst lijden, geef me toch een aalmoes." De jager had medelijden met het arme oudje, hij greep in zijn knapzak en gaf haar zoveel hij maar kon missen. Hij wou toen weer verder gaan, maar het oude vrouwtje hield hem nog tegen, terwijl zij zei: "Hoor eens, beste jager, ik zou je voor je goede hart graag belonen; vervolg je weg, na een poosje kom je bij een boom, daar zitten negen vogels op, ze hebben een mantel in hun klauwen en vechten erom. Richt dan je buks op hen en schiet er midden tussenin. Dan laten ze de mantel zeker vallen; maar één van de vogels zal ook geraakt worden en dood neervallen. Neem de mantel mee, dat is een tovermantel; als je die om je schouders draagt, hoef je maar de wens te doen om ergens te zijn, en je bent er al. Neem het hart van de dode vogel en eet het in zijn geheel op. Dan zul je elke morgen bij het opstaan een goudstuk onder je kussen vinden."
De jager bedankte het vrouwtje en dacht bij zichzelf: "Mooie dingen die ze me daar heeft beloofd! Maar of het uit zou komen?" Maar toen hij zowat honderd passen gelopen had, hoorde hij boven zich in de takken zo'n geschreeuw en gekwetter, zodat hij opkeek: daar zag hij een hoop vogels, ze pikten en scheurden met hun snavels aan een grote lap, schreeuwden, trokken eraan en vochten, alsof ieder het alleen wilde hebben. "Nu," zei de jager, "dat is vreemd, het is net als het oudje gezegd had." En hij nam de buks van de schouder, legde aan en schoot er midden tussenin, zodat de veren rondvlogen. Meteen namen ze met veel geschreeuw de vlucht, maar één viel er dood neer, en de mantel daalde eveneens. Nu deed de jager wat het oudje hem bevolen had, hij sneed de vogel open, zocht het hart, slikte het in en nam de mantel mee naar huis.
Toen hij de volgende morgen wakker werd, herinnerde hij zich de belofte en hij wilde eens kijken of die óók was uitgekomen. En jawel: toen hij z'n hoofdkussen optilde, blonk het goudstuk hem al tegen en de volgende morgen vond hij er weer één, en zo telkens als hij opstond. Hij verzamelde zo een hele hoop goud bij elkaar, maar tenslotte dacht hij: "Wat moet ik met al dat goud, als ik thuis blijf zitten? Ik wil erop uittrekken en eens een kijkje nemen in de wereld."
Hij nam afscheid van zijn ouders, hing zijn jagerstas en geweer over de schouder en trok de wijde wereld in. Op een dag kwam hij door een geweldig groot bos, en toen hij daar door was gekomen, lag er in de vlakte vóór hem een geweldig groot kasteel. Een oude vrouw stond aan het venster en keek naar beneden, naast haar stond een wonderschoon meisje. Maar het oude mens was een heks, en ze zei tegen het meisje: "Daar komt iemand het bos uit, hij heeft een zeldzame schat in zijn lichaam; we moeten hem het hoofd op hol brengen, mijn hartelapje! Want wij kunnen het beter gebruiken dan hij. Hij heeft een vogelhart opgegeten, daarom ligt er elke morgen een goudstuk onder zijn hoofdkussen!" Ze vertelde haar, hoe het daarmee gesteld was, en hoe ze hun spel moesten spelen, en tenslotte dreigde ze haar met boze ogen: "En als je niet doet wat ik zeg, dan is 't je eigen ongeluk!" De jager kwam dichterbij, zag het meisje en zei tegen zichzelf: "Nu ben ik al zo lang aan 't zwerven, nu wil ik ook eens wat rusten en in dat mooie kasteel komen, geld heb ik immers genoeg." Eigenlijk was zijn beweegreden dat hij het meisje had gezien. Hij trad 't kasteel binnen en werd vriendelijk ontvangen en allerhoffelijkst opgenomen. Het duurde niet lang, of hij was verliefd op het heksenkind, zo, dat hij nergens anders meer aan dacht en alleen maar haar in de ogen zag, en alles wat ze wilde, deed hij graag voor haar. Toen zei de oude: "Nu moeten we dat vogelhart zien te krijgen, hij zal niet merken dat hij 't mist." Ze bereidden een drank, en toen de gekookt was, goot ze die in een beker en gaf die aan het meisje en zij moest hem aan de jager geven. Ze sprak: "Liefste, drink mij eens toe!" Hij nam de beker en toen hij hem geledigd had, werd hij misselijk en gaf het hele vogelhart over. Het meisje moest het stilletjes wegruimen en het dan zelf opeten, want dat wilde de oude heks zo. Van nu af vond hij geen goud meer onder zijn hoofdkussen, maar het lag onder het kussen van het meisje, en de oude heks haalde het iedere morgen weg: maar hij was zo verliefd, dat hij aan niets anders dacht dan maar bij dat meisje te zijn.
Nu zei de oude heks: "Het vogelhart hebben we nu tenminste, maar de wensmantel moeten we nog zien te krijgen." Het meisje zei: "Die moet hij maar houden, hij is z'n rijkdom nu toch al kwijt." Het oude mens werd boos en zei: "Zo'n mantel is een kostelijk ding, dat maar zelden op de wereld voorkomt, ik zal en ik moet hem hebben." Ze gaf het meisje slaag, en zei, als ze niet gehoorzaam was, dan zou 't slecht met haar aflopen. Toen deed ze wat de oude bevolen had, ging aan 't venster staan en keek over de velden alsof ze heel treurig was. De jager vroeg: "Wat sta je daar zo te treuren?" - "Ach, mijn liefste," zuchtte ze, "hier tegenover ligt de granaatberg, en daar groeien de kostbaarste edelstenen. Ik heb er zo'n groot verlangen naar; als ik eraan denk word ik al treurig; maar wie kan ze er halen? Alleen vogels kunnen het, want ze vliegen, maar een mens komt er nooit." - "Als het anders niet is," zei de jager, "dan wil ik die druk wel van je afnemen." En hij nam haar vast onder zijn mantel, wenste zich op de granaatberg, en in een oogwenk zaten ze er allebei op. Van alle kanten fluisterden de edelstenen, het was heerlijk om te zien en ze zochten de mooiste en kostbaarste stenen bij elkaar. Maar de oude heks bewerkte met haar hekserij, dat de jager z'n ogen zwaar voelde worden. Hij zei tegen 't meisje: "Laten we daar een beetje gaan rusten, ik ben zo moe, dat ik niet op mijn benen kan staan." Zo gingen ze zitten, hij legde zijn hoofd in haar schoot en sliep in. En zodra hij sliep, maakte ze de mantel van zijn schouders los, hing hem zelf om, nam de granaten en stenen bij elkaar en wenste zich naar huis. Toen nu de jager uit zijn dutje ontwaakte, zag hij dat zijn liefste hem bedrogen had en op het woeste gebergte alleen gelaten. "O," zei hij, "hoe groot is de ontrouw in de wereld!" en hij zat in zorg en had verdriet en wist niet, wat hij moest beginnen. Nu was de berg van wilde, verschrikkelijke reuzen, die er woonden en rondspookten, en hij zat nog niet lang of hij zag er drie aankomen. Hij deed dadelijk of hij sliep. De reuzen gingen langs hem heen; één stootte hem met de voet aan en sprak: "Wat ligt daar voor een aardworm zichzelf van binnen te bekijken?" De tweede zei: "Trap hem dood!" De derde zei smalend: "'t Is de moeite niet waard! Laat hem maar leven. Hier kan hij niet blijven, en als hij op de top van de berg klimt, nemen de wolken hem immers mee." Zo pratend liepen ze hem voorbij, maar de jager had goed geluisterd, en zodra ze weg waren, stond hij op om de top te gaan beklimmen. Daar zat hij een poosje. Dan kwam er een wolk aan, nam hem op, droeg hem weg en zeilde een poosje met hem de hemel langs; dan zakte hij en liet hem neer in een grote, ommuurde moestuin, zodat hij tussen kool en wortelloof heel zacht neerkwam.
Toen keek de jager rond en zei: "Als ik maar wat te eten had, ik heb zo'n honger dat ik niet verder kan; maar ik zie hier geen appel en geen peer en helemaal geen fruit, niets dan groente." Eindelijk dacht hij: "In geval van nood kan ik sla eten, 't is wel niet zo lekker maar 't zal me opfrissen." Dus zocht hij een mooie krop uit en at er wat van, maar hij had pas een paar happen genomen, of hij voelde zich zo wonderlijk; er veranderde iets. Er groeiden vier poten, een dikke kop en twee lange oren, met schrik merkte hij, dat hij in een ezel veranderd was. Maar hij had nog aldoor geweldige honger en nu hem de sappige sla, zo van de grond, naar zijn ezelsaard best smaakte, at hij maar door, en slokte alles op. Zo begon hij een ander bed sla af te grazen, maar pas had hij daar wat van op, of hij voelde zich opnieuw veranderen van gedaante, en zie, zijn menselijke gestalte kwam weer terug. Nu ging de jager liggen en sliep eens heerlijk uit. De volgende morgen werd hij wakker. Hij plukte een krop van de goede sla en één van de verkeerde sla af, en dacht: "Zo kom ik weer bij de mijnen terug en de trouweloosheid zal ik straffen." En hij stak de kroppen in zijn zak, klom de muur over en ging het slot, waar zijn liefste woonde, zoeken. Een paar dagen zwierf hij rond, dan vond hij de weg erheen. Snel verfde hij zijn gezicht bruin, zo, dat z'n eigen moeder hem niet herkend zou hebben, hij ging het slot in en vroeg een nachtverblijf. "Ik ben zo moe!" zei hij, "ik kan niet verder." De heks vroeg: "Landgenoot, wie ben je en wat doe je voor de kost?" Hij antwoordde: "Ik ben een bode van de koning. Ik was uitgezonden om de beste sla te zoeken die onder de zon moet groeien. Ik ben ook zo gelukkig geweest, hem te vinden; en ik heb hem bij me, maar de hitte is zo groot, ik ben bang dat de kroppen slap worden en ik weet niet of ze niet bederven onderweg."
Toen het oude mens hoorde van die kostelijke sla, werd ze begerig en sprak: "Brave vriend, laat mij die wondersla eens proeven." - "Waarom niet?" antwoordde hij. "ik heb twee kroppen meegebracht en ik zal er u één van geven," en hij maakte z'n zak open en gaf haar de ezelsla. De heks was nergens op verdacht, ze watertandde al van dat nieuwe gerecht, en ze ging zelf in de keuken om hem aan te maken. Toen het klaar was kon ze niet meer wachten tot het op tafel stond, maar ze stak meteen een paar blaadjes in haar mond, maar nauwelijks had ze ze ingeslikt of haar menselijke gedaante was verloren, en ze liep als een ezeltje naar de tuin toe. De meid kwam de keuken binnen, zag de sla klaar staan en wilde hem opdienen, maar op weg naar de eetzaal overviel haar haar oude gewoonte om wat te proeven en ze at een paar blaadjes. Meteen deed de wonderkracht zich gelden; ze werd ook een ezelin en liep naar buiten naar de heks, en de schotel sla viel op de grond. Intussen zat de bode bij het mooie meisje, en toen er niemand met sla kwam, en zij er toch ook zo'n trek in kreeg, zei ze: "Ik begrijp niet, waar die sla blijft." De jager dacht: het zal z'n werk al gedaan hebben! en hij zei: "Ik zal eens in de keuken gaan kijken." Toen hij beneden kwam, zag hij twee ezeltjes in de tuin lopen, en de sla op de grond.
"Goed," dacht hij, "die twee hebben hun portie," en hij nam de andere slabladen bijeen, deed ze op een bord en gaf ze aan het meisje. "Ik breng het je zelf maar," zei hij, "dan hoef je niet langer te wachten." Ze at ervan en was weldra, net als de anderen, van haar menselijke gedaante beroofd en ze liep als een ezeltje in de tuin.
Nu ging de jager zijn gezicht wassen, zodat hij weer herkenbaar was, en hij ging de tuin in en zei: "Nu hebt u het loon voor uw ontrouw." Hij bond ze alle drie aan een touw en dreef hen voort tot de molen. Daar klopte hij aan 't venster, de molenaar stak z'n hoofd naar buiten en vroeg wat hij wilde. "Ik heb hier drie lelijke beesten," antwoordde hij, "ik wil ze zelf niet langer houden. Wilt u ze bij u nemen, voer en stro geven en ze houden, dan zal ik ervoor betalen wat u wilt." De molenaar zei: "Wel, waarom niet? Maar hoe zal ik het doen?" Toen zei de jager: de oude ezel - en dat was de heks - moest per dag driemaal slaag krijgen en eenmaal eten; de jongere, en dat was de keukenmeid, eenmaal slaag en driemaal voer, maar de jongste - en dat was het meisje - geen slaag en driemaal voer, want hij kon 't niet over z'n hart verkrijgen, dat het meisje geslagen werd. Daarop ging hij naar het slot terug, en hij vond er alles, wat hij nodig had. Na een paar dagen kwam de molenaar en zei, hij moest melden dat de oude ezelin, die het meest slaag had gekregen en maar eenmaal eten, dood was. "Die twee anderen," zei hij verder, "die zijn niet dood en ze krijgen dan ook driemaal voer, maar ze zijn zo droevig dat zij 't ook wel niet lang meer zullen maken." Nu kreeg de jager medelijden, hij liet zijn boosheid varen en zei tegen de molenaar dat hij ze weer hierheen moest drijven. Ze kwamen aan en hij gaf hen van de goede sla te eten, zodat ze weer mensen werden. Nu viel het mooie meisje voor hem op de knieën en sprak: "Ach, mijn lieveling, vergeef het mij, wat ik voor lelijks tegen je heb gedaan, mijn moeder heeft me gedwongen; het is tegen mijn wil gebeurd, want ik houd van je. Je wensmantel hangt in de kast, en voor 't vogelhart zal ik diezelfde drank innemen." Toen veranderde zijn gezindheid en hij sprak: "Houd het zelf maar, het komt toch op hetzelfde neer, want ik wil je tot mijn trouwe vrouw maken." En toen werd de bruiloft gehouden en ze leefden tevreden met elkaar tot aan hun dood.
There was once a young huntsman who went into the forest to lie in wait. He had a fresh and joyous heart, and as he was going thither, whistling upon a leaf, an ugly old crone came up, who spoke to him and said, "Good-day, dear huntsman, truly you are merry and contented, but I am suffering from hunger and thirst, do give me an alms." The huntsman had compassion on the poor old creature, felt in his pocket, and gave her what he could afford. He was then about to go further, but the old woman stopped him and said, "Listen, dear huntsman, to what I tell you; I will make you a present in return for your kindness. Go on your way now, but in a little while you will come to a tree, whereon nine birds are sitting which have a cloak in their claws, and are plucking at it; take your gun and shoot into the midst of them, they will let the cloak fall down to you, but one of the birds will be hurt, and will drop down dead. Carry away the cloak, it is a wishing-cloak; when you throw it over your shoulders, you only have to wish to be in a certain place, and you will be there in the twinkling of an eye. Take out the heart of the dead bird and swallow it whole, and every morning early, when you get up, you will find a gold piece under your pillow." The huntsman thanked the wise woman, and thought to himself, "Those are fine things that she has promised me, if all does but come true." And verily when he had walked about a hundred paces, he heard in the branches above him such a screaming and twittering that he looked up and saw there a crowd of birds who were tearing a piece of cloth about with their beaks and claws, and tugging and fighting as if each wanted to have it all to himself. "Well," said the huntsman, "this is wonderful, it has really come to pass just as the old wife foretold!" and he took the gun from his shoulder, aimed and fired right into the midst of them, so that the feathers flew about. The birds instantly took to flight with loud outcries, but one dropped down dead, and the cloak fell at the same time. Then the huntsman did as the old woman had directed him, cut open the bird, sought the heart, swallowed it down, and took the cloak home with him.
Next morning, when he awoke, the promise occurred to him, and he wished to see if it also had been fulfilled. When he lifted up the pillow, the gold piece shone in his eyes, and next day he found another, and so it went on, every time he got up. He gathered together a heap of gold, but at last he thought, "Of what use is all my gold to me if I stay at home? I will go forth and see the world."
He then took leave of his parents, buckled on his huntsman's pouch and gun, and went out into the world. It came to pass, that one day he travelled through a dense forest, and when he came to the end of it, in the plain before him stood a fine castle. An old woman was standing with a wonderfully beautiful maiden, looking out of one of the windows. The old woman, however, was a witch and said to the maiden, "There comes one out of the forest, who has a wonderful treasure in his body, we must filch it from him, my dear daughter, it is more suitable for us than for him. He has a bird's heart about him, by means of which a gold piece lies every morning under his pillow." She told her what she was to do to get it, and what part she had to play, and finally threatened her, and said with angry eyes, "And if you do not attend to what I say, it will be the worse for you." Now when the huntsman came nearer he descried the maiden, and said to himself, "I have travelled about for such a long time, I will take a rest for once, and enter that beautiful castle. I have certainly money enough." Nevertheless, the real reason was that he had caught sight of the pretty girl.
He entered the house, and was well received and courteously entertained. Before long he was so much in love with the young witch that he no longer thought of anything else, and only saw things as she saw them, and did what she desired. The old woman then said, "Now we must have the bird's heart, he will never miss it." She prepared a drink, and when it was ready, poured it into a cup and gave it to the maiden, who was to present it to the huntsman. She did so, saying, "Now, my dearest, drink to me." So he took the cup, and when he had swallowed the draught, he brought up the heart of the bird. The girl had to take it away secretly and swallow it herself, for the old woman would have it so. Thenceforward he found no more gold under his pillow, but it lay instead under that of the maiden, from whence the old woman fetched it away every morning; but he was so much in love and so befooled, that he thought of nothing else but of passing his time with the girl.
Then the old witch said, "We have the bird's heart, but we must also take the wishing-cloak away from him." The girl answered, "We will leave him that, he has lost his wealth." The old woman was angry and said, "Such a mantle is a wonderful thing, and is seldom to be found in this world. I must and will have it!" She gave the girl several blows, and said that if she did not obey, it should fare ill with her. So she did the old woman's bidding, placed herself at the window and looked on the distant country, as if she were very sorrowful. The huntsman asked, "Why dost thou stand there so sorrowfully?" - "Ah, my beloved," was her answer, "over yonder lies the Garnet Mountain, where the precious stones grow. I long for them so much that when I think of them, I feel quite sad, but who can get them? Only the birds; they fly and can reach them, but a man never." - "Hast thou nothing else to complain of?" said the huntsman. "I will soon remove that burden from thy heart." With that he drew her under his mantle, wished himself on the Garnet Mountain, and in the twinkling of an eye they were sitting on it together. Precious stones were glistening on every side so that it was a joy to see them, and together they gathered the finest and costliest of them. Now, the old woman had, through her sorceries, contrived that the eyes of the huntsman should become heavy. He said to the maiden, "We will sit down and rest awhile, I am so tired that I can no longer stand on my feet." Then they sat down, and he laid his head in her lap, and fell asleep. When he was asleep, she unfastened the mantle from his shoulders, and wrapped herself in it, picked up the garnets and stones, and wished herself back at home with them.
But when the huntsman had had his sleep out and awoke, and perceived that his sweetheart had betrayed him, and left him alone on the wild mountain, he said, "Oh, what treachery there is in the world!" and sat down there in care and sorrow, not knowing what to do. But the mountain belonged to some wild and monstrous giants who dwelt thereon and lived their lives there, and he had not sat long before he saw three of them coming towards him, so he lay down as if he were sunk in a deep sleep. Then the giants came up, and the first kicked him with his foot and said, "What sort of an earth-worm is lying curled up here? The second said, "Step upon him and kill him." But the third said, "That would indeed be worth your while; just let him live, he cannot remain here; and when he climbs higher, toward the summit of of the mountain, the clouds will lay hold of him and bear him away." So saying they passed by. But the huntsman had paid heed to their words, and as soon as they were gone, he rose and climbed up to the summit of the mountain, and when he had sat there a while, a cloud floated towards him, caught him up, carried him away, and travelled about for a long time in the heavens. Then it sank lower, and let itself down on a great cabbage-garden, girt round by walls, so that he came softly to the ground on cabbages and vegetables.
Then the huntsman looked about him and said, "If I had but something to eat! I am so hungry, and my hunger will increase in course of time; but I see here neither apples nor pears, nor any other sort of fruit, everywhere nothing but cabbages," but at length he thought, "At a pinch I can eat some of the leaves, they do not taste particularly good, but they will refresh me." With that he picked himself out a fine head of cabbage, and ate it, but scarcely had he swallowed a couple of mouthfuls than he felt very strange and quite different.
Four legs grew on him, a large head and two thick ears, and he saw with horror that he was changed into an ass. Still as his hunger increased every minute, and as the juicy leaves were suitable to his present nature, he went on eating with great zest. At last he arrived at a different kind of cabbage, but as soon as he had swallowed it, he again felt a change, and reassumed his former human shape.
Then the huntsman lay down and slept off his fatigue. When he awoke next morning, he broke off one head of the bad cabbages and another of the good ones, and thought to himself, "This shall help me to get my own again and punish treachery." Then he took the cabbages with him, climbed over the wall, and went forth to seek for the castle of his sweetheart. After wandering about for a couple of days he was lucky enough to find it again. He dyed his face brown, so that his own mother would not have known him; and begged for shelter: "I am so tired," said he, "that I can go no further." The witch asked, "Who are you, countryman, and what is your business?" - "I am a King's messenger, and was sent out to seek the most delicious salad which grows beneath the sun. I have even been so fortunate as to find it, and am carrying it about with me; but the heat of the sun is so intense that the delicate cabbage threatens to wither, and I do not know if I can carry it any further."
When the old woman heard of the exquisite salad, she was greedy, and said, "Dear countryman, let me just taste this wonderful salad." - "Why not?" answered he, "I have brought two heads with me, and will give you one of them," and he opened his pouch and handed her the bad cabbage. The witch suspected nothing amiss, and her mouth watered so for this new dish that she herself went into the kitchen and dressed it. When it was prepared she could not wait until it was set on the table, but took a couple of leaves at once, and put them in her mouth, but hardly had she swallowed them than she was deprived of her human shape, and she ran out into the courtyard in the form of an ass. Presently the maid-servant entered the kitchen, saw the salad standing there ready prepared, and was about to carry it up; but on the way, according to habit, she was seized by the desire to taste, and she ate a couple of leaves. Instantly the magic power showed itself, and she likewise became an ass and ran out to the old woman, and the dish of salad fell to the ground. Meantime the messenger sat beside the beautiful girl, and as no one came with the salad and she also was longing for it, she said, "I don't know what has become of the salad." The huntsman thought, "The salad must have already taken effect," and said, "I will go to the kitchen and inquire about it." As he went down he saw the two asses running about in the courtyard; the salad, however, was lying on the ground. "All right," said he, "the two have taken their portion," and he picked up the other leaves, laid them on the dish, and carried them to the maiden. "I bring you the delicate food myself," said he, "in order that you may not have to wait longer." Then she ate of it, and was, like the others, immediately deprived of her human form, and ran out into the courtyard in the shape of an ass.
After the huntsman had washed his face, so that the transformed ones could recognize him, he went down into the courtyard, and said, "Now you shall receive the wages of your treachery," and bound them together, all three with one rope, and drove them along until he came to a mill. He knocked at the window, the miller put out his head, and asked what he wanted. "I have three unmanageable beasts," answered he, "which I don't want to keep any longer. Will you take them in, and give them food and stable room, and manage them as I tell you, and then I will pay you what you ask." The miller said, "Why not? But how am I to manage them?" The huntsman then said that he was to give three beatings and one meal daily to the old donkey, and that was the witch; one beating and three meals to the younger one, which was the servant-girl; and to the youngest, which was the maiden, no beatings and three meals, for he could not bring himself to have the maiden beaten. After that he went back into the castle, and found therein everything he needed.
After a couple of days, the miller came and said he must inform him that the old ass which had received three beatings and only one meal daily was dead; "the two others," he continued, "are certainly not dead, and are fed three times daily, but they are so sad that they cannot last much longer." The huntsman was moved to pity, put away his anger, and told the miller to drive them back again to him. And when they came, he gave them some of the good salad, so that they became human again. The beautiful girl fell on her knees before him, and said, "Ah, my beloved, forgive me for the evil I have done you; my mother drove me to it; it was done against my will, for I love you dearly. Your wishing-cloak hangs in a cupboard, and as for the bird's-heart I will take a vomiting potion." But he thought otherwise, and said, "Keep it; it is all the same, for I will take thee for my true wife." So the wedding was celebrated, and they lived happily together until their death.