La trave del gallo


De hanebalk


C'era una volta un mago che compiva le sue stregonerie in mezzo a una gran folla. E fece venire avanti maestosamente un gallo, che sollevò una pesante trave e la portò come se fosse una piuma. Ma c'era una ragazza che aveva trovato un quadrifoglio, e per questo era diventata così saggia, che davanti a lei non c'era magia che tenesse; infatti vide che la trave non era altro che un filo di paglia. Allora gridò: -Gente, non vedete? E' solamente una pagliuzza, non è una trave quella che porta il gallo!-. Subito l'incanto cessò, la gente vide di che si trattava, e il mago fu cacciato in malo modo. Ma, pieno di rabbia, egli disse fra s‚: -Mi vendicherò-. Dopo qualche tempo la ragazza doveva sposarsi e, tutta ben vestita, se ne andava per i campi con un gran corteo, verso il villaggio dove si trovava la chiesa. D'un tratto si trovarono davanti a un ruscello molto ingrossato, e non vi era ponte n‚ passerella per attraversarlo. La sposa fu svelta: alzò le vesti è fece per guadarlo. Ma come fu in mezzo all'acqua, un uomo vicino a lei, ed era lo stregone, grida beffardo: -Ehi, dove hai gli occhi per credere che sia acqua?-. Allora gli occhi le si aprirono ed ella vide che se ne stava con le vesti rialzate in un campo azzurro di lino fiorito. Lo videro anche tutti gli altri, e la cacciarono via con risa e oltraggi.
Er was eens een tovenaar, die stond middenin een grote menigte en hij deed allerlei tovenarijen. Toen liet hij ook een haan rondstappen, die tilde een zware balk op en droeg hem of hij zo licht als een veer was. Maar nu was er een meisje, dat had juist een klavertjevier gevonden, en daar was ze zo verstandig door geworden, dat voor haar geen fratsen konden bestaan; en zij was 't die zag, dat die balk niets anders was dan een strohalm. Ze riep: "Maar mensen, zien jullie niet, dat het alleen maar een strohalm is en geen balk, die de haan in z'n snavel heeft?" Meteen verdween de toverij, en de mensen zagen, wat 't was, en ze joegen de heksenmeester met schade en schande weg. Maar hij was woedend en sprak: "Ik zal me wel wreken." Na een poos vierde het meisje haar bruiloft, ze was sierlijk uitgedost en ging in een grote optocht door de velden naar de plaats waar de kerk was. Opeens kwamen ze bij een beek die sterk gezwollen was; en er was geen pad en geen brug om erover heen te gaan. Maar de bruid was flink, ze stroopte haar kleren op en wilde die doorwaden. Juist toen ze zo in 't water stond, riep er een man - en dat was de tovenaar - "Hé! Waar heb jij je ogen, als je dat voor water houdt?" En toen gingen de ogen haar open en ze zag dat ze met opgestroopte kleren midden in een blauw bloeiende vlasakker stond. En toen zag iedereen het ook en ze joegen haar met scheld- en spotwoorden weg.