A velha mendiga


De oude bedelares


Era uma vez uma mulher velha, mas tu tens visto de certeza uma velha ir a-implorando antes? Esta mulher pediu o mesmo, e quando ela chegou em qualquer coisa que ela disse: "Que Deus o recompensará." A mendiga veio até a porta, e não pelo fogo um ladino amigável de um menino estava em pé, aquecendo-se. O menino disse gentilmente para a pobre mulher velha como ela estava tremendo, assim, ao lado da porta, "Vem, mãe de idade, e aquecer-se."
Ela entrou, mas ficou muito perto do fogo, de modo que seus velhos trapos começou a queimar, e ela não estava ciente disso. O menino se levantou e viu que, mas ele deveria ter apagar as chamas. Não é verdade que ele deveria ter colocá-los fora? E se ele não tinha qualquer água, então ele deve ter chorado toda a água em seu corpo para fora de seus olhos, e que teria fornecido duas correntes bonitas com as quais a extingui-los.
Er was eens een oude vrouw. Je hebt toch wel eens een oude vrouw zien bedelen? Nu deze vrouw bedelde ook, en als ze ergens wat kreeg, zei ze: "Ik hoop dat God u beloont."
De bedelvrouw kwam aan de deur; en daar stond een vrolijke guit van een jongen bij 't vuur om zich te warmen. De jongen zei vriendelijk tegen de arme, oude vrouw, toen zij daar aan de deur stond te bibberen: "Kom, grootmoedertje, warm je hier maar." Ze kwam eraan, maar ze ging te dicht bij het vuur staan; haar oude lompen vatten vlam, maar ze merkte het niet.
De jongen stond erbij en zag het, hij had het toch moeten blussen? Niet waar, hij had het moeten blussen? En als er geen water bij de hand was geweest, dan had hij al het water in z'n lijf uit z'n ogen moeten schreien; en dan waren er twee aardige beekjes geweest om het te blussen.