De twaalf luie knechts


I dodici fratelli pigri


Twaalf knechts, die de hele dag niets hadden gedaan, wilden zich 's avonds niet vermoeien, maar gingen in 't gras liggen en pochten op hun luiheid. De eerste zei: "Wat gaat me jullie luiheid aan, ik heb alleen te maken met mijn eigen luiheid. De zorg voor mijn lichaam is hoofdzaak; eten doe ik niet weinig, drinken des te meer. Als ik vier maaltijden heb gehouden, dan vast ik korte tijd. Totdat ik weer honger krijg; zo bevalt het me 't beste. Vroeg opstaan ligt niet in mijn aard; en als 't naar de middag loopt, zoek ik me een plekje uit om te rusten. Roept de baas, dan doe ik of ik niets heb gehoord, en roept hij voor de tweede keer, dan wacht ik nog een poos, voor ik opsta, en als ik dan gaan moet, loop ik heel langzaam. Zo laat 't leven zich heel goed verdragen." De tweede zei: "Ik heb de zorg voor een paard, nu laat ik het bit in zijn bek zitten; en als ik geen zin heb, geef ik hem geen voer, en zeg, dat hij al gehad heeft. Dan ga ik in de haverkast liggen en slaap een uur of vier. En dan steek ik mijn voet eens uit en wrijf ermee over zijn lijf, dan is hij geroskamd en gewreven; wie zal dan veel drukte maken? Toch vind ik het hier een zware dienst." De derde zei: "Waarom zou je werken? Je wint er niets mee. Ik ging in de zon liggen slapen. Het begon wat te droppelen. Maar waarom opstaan? Ik liet het regenen, in Godsnaam. Toen ging het stortregenen, en zo hevig, dat hij m'n haren van m'n hoofd spoelde en nog 'n gat in mijn kop bovendien. Een pleister er op: klaar was kees. Zo'n strop heb ik wel eens meer beleefd." De vierde zei: "Als ik 't een of ander werk moet doen, dan treuzel ik eerst een uurtje rond, om mijn krachten te sparen. Dan begin ik, heel op mijn gemak, en ga eens vragen of er geen anderen zijn om me te helpen. Die laat ik dan het meeste werk doen, en verder kijk ik maar toe: maar dat is me ook nog te veel." De vijfde sprak: "Wat wil dat nog zeggen! Denk nu eens, dat ik de paardestal uit moet mesten, en die op de kar laden. Ik begin dan heel langzaam, en als ik iets op de vork heb, dan wacht ik nog eens een kwartiertje voor ik hem helemaal opgooi. Het is genoeg als ik per dag één kar mest krui. Denk je dat ik zin heb, me dood te werken?" De zesde zei: "Schamen jullie je niet? Ik schrik voor werk niet terug; maar ik ga drie weken liggen en ik kom niet uit de kleren. Waarvoor gespen aan je schoenen? Ze vallen me zó van mijn voeten af, dat hindert niets. Als ik een trap op moet, dan trek ik langzaam de ene voet na de andere op de eerste tree en dan tel ik de andere treden om te weten, waar ik uit moet rusten." De zevende zei: "Dat gaat bij mij zo niet; de baas kijkt naar wat ik doe; alleen, hij is nooit thuis. Toch verzuim ik niets; ik loop – zoveel me mogelijk is – maar een ander slentert. Als ik weg moet, dan moeten vier sterke mannen me met alle kracht opzij duwen. Ik kwam ergens, waar er naast elkaar zes op de bank lagen te slapen; ik ging erbij liggen en sliep. Ik was niet meer wakker te krijgen, als ze me weg wilden hebben moesten ze me voortslepen." De achtste zei: "Ik zie wel, dat ik alleen een vrolijke kerel ben; als er een steen voor mijn voeten ligt, dan doe ik heus geen moeite om m'n knieën op te tillen om er over heen te stappen: ik ga gewoon op de grond liggen. Word ik nat, en met modder en vuil, dan blijf ik liggen tot de zon me weer gedroogd heeft; ten hoogste draai ik me nog zo, dat de zon erop kan schijnen." De negende zei: "'t Is wat moois! Vandaag lag het brood voor me. Maar ik was te lui, het beet te pakken, en ik zou haast van honger zijn gestorven. Er stond ook een kruik bij. Maar zo groot, en zo zwaar! ik had geen zin, hem op te tillen; liever dorst lijden! En om me om te draaien was me ook te veel; liever bleef ik de hele dag stokstijf liggen." De tiende zei: "De luiheid heeft mij ongeluk gebracht: een gebroken been en een opgezette dij: We lagen met z'n drieën op een rijweg; en ik had mijn benen uitgestrekt. Daar kwam een man met een kar aan, en de wielen gingen erover heen. Natuurlijk had ik mijn benen wel weg kunnen trekken, maar ik had de kar niet horen aankomen; de muggen zoemden me om m'n oren, kropen in mijn neus en door mijn mond weer weg; wie zou zich nu al die last geven, die beesten weg te jagen." De elfde zei: "Gisteren heb ik de dienst opgezegd. Ik had geen zin om voor mijn baas al die zware boeken aan te dragen en weer terug te brengen ook: dat ging de hele dag maar door. Maar om de eerlijke waarheid te zeggen: hij zei mij de dienst op; hij wilde me niet langer houden, omdat ik z'n kleren in 't stof liet liggen en ze werden door de mot opgegeten, en hij had gelijk ook." De twaalfde sprak: "Vandaag moest ik met de kar het land in, en ik legde er een bos stro in en sliep heerlijk in. De teugels glipten me uit de hand, en toen ik wakker werd was het paard bijna los, en het tuig was weg: de touwen over de rug, het haam, het toom en 't bit. Er was iemand langsgekomen en die had alles meegenomen. En de wagen was in een kuil terecht gekomen en zat vast. Ik liet 'm staan en ging weer in 't stro liggen. Eindelijk kwam de baas zelf, hij haalde de kar uit de kuil; en als hij niet gekomen was, dan lag ik hier niet, maar dan zou ik daar nog liggen en lekker doorslapen."
Dodici servi, che non avevano fatto nulla per tutto il giorno, non volevano stancarsi nemmeno la sera, si sdraiarono nell'erba e si facevano belli della loro pigrizia.
Il primo disse: "Che mi importa la vostra pigrizia, ne ho abbastanza con la mia. La cura del mio corpo è il mio lavoro principale - mangio non poco e bevo ancora di più. Fatti quattro passi, digiuno un po', fino a che mi torna la fame, questo è ciò che preferisco. Alzarmi presto non fa per me. Verso mezzogiorno cerco un posto per riposare. Se il padrone mi chiama, faccio finta di non sentire, e se mi chiama un'altra volta, aspetto ancora un po' prima di alzarmi e poi mi incammino, piano piano. Così la vita è sopportabile."
Il secondo disse: "Io devo governare un cavallo, ma gli lascio il morso in bocca, e se non ne ho voglia, - non gli do il foraggio e faccio finta che abbia già mangiato. In compenso mi sdraio nella cassa dell'avena e dormo quattro ore. Poi stendo un piede e lo passo un paio di volte sul cavallo, così è lustro e strigliato, chi può avere qualcosa da ridire? Però il servizio mi pesa troppo."
Il terzo disse: "Perché far fatica a lavorare? Non se ne ricava un bel nulla. Mi sono sdraiato al sole e ho dormito. Si è messo a piovigginare, ma perché alzarsi? Ho lasciato che piovesse in santa pace. Alla fine è venuto uno scroscio, ma tanto forte che mi ha strappato i capelli di testa e me li ha portati via, e mi si è fatto un buco nel cuoio capelluto. Ci ho messo un cerotto e così lo ho aggiustato. Guai di questo tipo ne ho già avuti parecchi."
Il quarto disse: "Sedevo metter mano ad un lavoro, prima mi faccio un bel sonno, per risparmiar forze. Poi mi ci metto con tutto comodo e chiedo se non c'è qualcuno che possa darmi una mano! Lascio che quello faccia il più, in fondo io sto solo a guardare, ma anche questo è troppo per me."
Il quinto disse: "Grande cosa. Pensate, a me tocca portar via il letame dalla scuderia e caricarlo sul carro. Comincio piano, piano, quando ne ho infilato un po' sul forcone, lo sollevo a mezz'aria, e mi riposo un quarto d'ora prima di buttarlo giù del tutto! è fin troppo se ne porto via un carro al giorno. Non ho proprio voglia di ammazzarmi di lavoro."
Il sesto disse: "Vergogna! Non c'è lavoro che mi spaventi, ma sto a letto per tre settimane e non mi levo nemmeno i vestiti. E perché stringarsi le scarpe? Per conto mio, mi possono cadere i piedi, che non m'importa niente. Se voglio salire una scala, metto piano piano un piede dopo l'altro sul primo scalino, poi conto quelli che restano per sapere dove posso riposarmi."
Il settimo disse: "Questo non fa per me: Il mio padrone sorveglia il mio lavoro, solo che è fuori di casa tutto il giorno. Pure non trascuro nulla, corro, per quanto uno possa correre al passo di lumaca. Per farmi muovere dovrebbero spingermi quattro uomini a tutta forza. Una volta capitai vicino ad una panca. Dormivano in sei, l'uno accanto all'altro, mi ci sono messo anch'io e mi sono addormentato. Non sono più riusciti a svegliarmi, e se mi volevano a casa, hanno dovuto portarmi via di peso."
L'ottavo disse: "Vedo molto bene che io sono solo un ragazzo allegro, una pietra davanti a me, quindi non ho mi danno la briga di sollevare le gambe e passo su di esso, mi sdraiai per terra, e io sono bagnato, coperto di fango e sporcizia, così ho bugia, a me, il sole si è asciugata di nuovo: al massimo mi rivolgo in modo che possa brillare su di me."
La nona ha detto, "Questo è il giusto! giorno il pane era prima di me, ma io ero troppo pigro per prenderlo, e quasi morto di fame. Anche una brocca in piedi, ma così grande e pesante che non l'ho piace a l'altezza di sollevamento e la sete preferito cuscinetto. Giusto per trasformare me era troppo, rimasi lì tutto il giorno come un bastone."
La decima disse: "Io Pigrizia ha portato un danno, una gamba rotta e polpaccio gonfio. I nostri tre sdraiato in mezzo alla strada, e ho avuto le gambe distese. Poi qualcuno si avvicinò con una macchina, e le ruote si avvicinò a me. Ho avuto le gambe indietro, naturalmente, ma non ho sentito la macchina: le zanzare che ronzano nelle orecchie, il naso strisciavano dentro e fuori di nuovo alla bocca; che vuole prendere la briga di guidare il parassita lontano."
L'undicesimo ha detto, "Ieri ho dato il mio servizio. Non mi piaceva, mio signore i libri pesanti li recuperano più via di nuovo preso il tutto il giorno senza fine. Ma a dire la verità, mi ha dato un addio e voleva non mi tenere più a lungo, per i suoi vestiti, che avevo lasciato che giace nella polvere, sono stati mangiati dai tarme; E ha ragione."
Il dodicesimo disse: "Oggi ho dovuto guidare il carro sul campo, ho fatto un letto di paglia e aveva un buon sonno. Le redini scivolarono di mano, e quando mi sono svegliato, il cavallo aveva quasi strappato, i piatti erano spariti, il midollo spinale, collare, briglia e bit. Si è passati da un uomo che aveva portato via tutto. A tal fine, la macchina era caduto in una pozzanghera e stabile. L'ho lasciato lì e mi sdraiai sulla paglia di nuovo. Il maestro stesso è venuto e spinto fuori dalla macchina, e lui non era venuto, quindi non sarei qui, ma là, e dormire in tranquillità."