O mocho


De uil


Ha uns dois ou três séculos, quando os homens eram mais espertos e astutos do que hoje em dia, numa pequena cidade ocorreu uma história muito estranha.
Um desses corujões, mais conhecidos sob o nome de mochos, apareceu por acaso, altas horas da noite, vindo de um bosque vizinho, e entrou num celeiro; quando amanheceu, não teve coragem de sair do esconderijo com medo dos outros pássaros, que, toda vez que encontram um mocho, se põem a gritar de modo horrível.
Logo pela manhã, o criado da casa foi ao paiol buscar um pouco de palha e, ao dar com aquele feio mocho empoleirado lá num canto, levou tal susto que disparou para casa e foi contar ao patrão que havia no paiol um monstro como igual jamais tinha visto em sua vida; um monstro que rolava os olhos nas órbitas e que poderia engolir qualquer um sem a menor cerimônia.
- Eu te conheço bem, - disse o patrão: - a tua coragem é suficiente para correres atrás de um melro no campo; porém, se vês uma galinha morta, não ousas aproximar-te sem um pau na mão. Irei eu mesmo ver que espécie de monstro é esse.
Entrou, valentemente, no paiol e olhou para todos os lados; mas, ao ver com os próprios olhos aquele estranho e horrendo animal, seu susto não foi menor que o do criado. Com dois saltos pulou para fora, correu à casa dos vizinhos e suplicou-lhes que lhe viessem em auxílio contra aquele desconhecido e perigoso animal. Se não o ajudassem e o bicho saísse do paiol onde estava empoleirado, toda a cidade correria perigo.
Com isso provocou medonho tumulto e alarido por todas as ruas da cidade; os habitantes, armados de espetos, de forcados, foices e machados, correram todos como se se tratasse de guerrear sabe lá contra qual inimigo. E vieram, também, os magistrados com o Juiz encabeçando a fila. Na praça do mercado, formaram-se em linha de combate e marcharam destemidamente para o paiol, cercando-o por todos os lados. Então um deles reputado o mais valente de todos, penetrou resolutamente de espeto em riste dentro do paiol; mas voltou imediatamente a correr, pálido como um defunto, batendo os dentes e sem poder proferir palavra.
Mais outros dois arriscaram-se a entrar e não tiveram melhor êxito; por fim, um homenzarrão forte, famoso pelas suas proezas, aventurou-se, dizendo:
- Não é olhando-o apenas que enxotareis o monstro de lá. Aqui é necessário uma ação séria e decisiva.
mas vejo que vos tornastes todos umas melhorzinhas, sem coragem de enfrentá-lo.
Ordenou ao criado que lhe trouxesse a armadura, a espada e a lança; armou-se como um guerreiro. O povo exaltava-lhe a coragem, muito embora temesse pela vida dele.
Mandaram abrir as duas portas do paiol e todos podiam ver o mocho, o qual, nesse interim, havia pousado sobre a trave central. O guerreiro pediu uma escada e encostou-a à trave e, quando começou a trepar, todos os assistentes lhe recomendavam que se portasse com a maior bravura e imploravam para ele a proteção de São Jorge, aquele que matara o dragão.
O guerreiro chegou ao alto da escada, então o mocho percebeu que a coisa era com ele. Atordoado por toda aquela algazarra, aquela gente, aqueles gritos, sem saber onde esconder-se, o bicho ficou tão espantado que começou a revirar os olhos, eriçando as penas, abrindo as asas, batendo o bico, e fazendo ouvir o seu rouco. Hu, hu, hu, hu.
- Dá-lhe, dá-lhe! - gritava o povo ao heroico guerreiro.
- É, mas se estivessem aqui no meu lugar, certamente não gritariam: dá-lhe, dá-lhe! - resmungou o herói.
Para bem da verdade, ele ainda subiu mais um degrau, logo, porém, pôs-se a tremer e desceu quase desmaiado.
Não havia mais ninguém que se atrevesse a correr aquele risco.
- O monstro, - diziam eles, - só com o seu hálito envenenou e feriu mortalmente o mais forte dentre todos; devemos pois arriscar a vida também nós?
Reuniram-se em conselho para decidir o que deviam fazer para que a cidade toda não viesse a ser arruinada pelo monstro. Durante algum tempo as opiniões pareceram-lhe inúteis, até que, por fim, o Burgomestre achou uma solução.
- Eu sou de parecer, - disse ele, - que se indenize com o dinheiro público o dono do paiol, pelo que contém: espigas, palha e feno e depois se deite fogo à construção a fim de destruir o terrível animal. Assim ninguém será obrigado a arriscar a própria vida. Aqui não se trata de fazer economias, e agir com mesquinharia seria injusto!
Todo mundo aprovou a luminosa ideia. E, imediatamente, puseram fogo aos quatro cantos do paiol que logo se incendiou e com ele também se queimou miseravelmente o terrível mocho.
Quem não acreditar, vá se informar.
Een paar honderd jaar geleden, toen de mensen nog lang niet zo verstandig en geslepen waren als tegenwoordig, heeft er in een kleine stad een merkwaardig voorval plaats gevonden. Bij toeval was één van die grote uilen die men oehoe's noemt uit 't naburig bos 's nachts in de schuur van een burger terecht gekomen, en omdat het juist dag werd, waagde hij zich niet meer uit zijn schuilhoek naar buiten uit vrees voor de andere vogels; want die beginnen altijd vreselijk te krijsen, als ze hem zien. Toen nu de huisknecht 's morgens in de schuur kwam, om stro te halen, schrok hij bij 't gezicht van de uil - die in 'n hoek zat - zo erg, dat hij hard wegliep en aan z'n meester aankondigde dat er een ondier, zoals hij van z'n levensdagen nog niet gezien had, in de schuur zat, z'n ogen in z'n hoofd zat te draaien en hem zo maar kon verslinden. "Jawel," zei z'n meester, "ik ken je al: een lijster nazetten, dat kun je heel dapper, maar als je een dode kip ziet liggen, dan ga je eerst een stok halen, voordat dichterbij komt. Ik zal zelf wel eens gaan kijken, wat dat voor een ondier wezen zal." vervolgde de baas, en zelf ging hij heel dapper de schuur in en keek rond.
Maar toen hij het verwonderlijke en zeldzame beest met eigen ogen aanschouwde, werd hij niet minder bang dan de knecht. In een paar sprongen was hij buiten, liep maar de buren en smeekte hun, hem tegen een onbekend, vervaarlijk dier te beschermen; anders liep de hele stad gevaar, als hij uit de schuur waar hij nu in zat, losbrak. Groot lawaai en geschreeuw in alle straten: de burgerij kwam eraan met spiesen, hooivorken, zeisen en bijlen gewapend, alsof ze een vijandelijk leger tegemoet trokken; tenslotte kwamen alle raadsheren en de burgemeester voorop.
Toen ze zich op het marktplein hadden opgesteld, trokken ze naar de schuur en omsingelden die. Toen trad één van de dappersten naar voren en ging er met gevelde lans op af, maar meteen kwam hij er onder een vervaarlijke schreeuw weer uit, doodsbleek, en hij kon verder geen woord meer uitbrengen. Nog twee anderen waagden zich naar binnen, maar het verging hun niet anders.
Eindelijk trad er iemand naar voren en dat was een grote, sterke kerel, beroemd om z'n krijgsdaden en hij sprak: "Met aankijken alleen zullen jullie het ondier niet verjagen, hier moet een heldendaad gedaan worden, maar ik zie dat jullie hier allemaal vrouwmensen geworden zijn en dat niemand het vosje bijten wil." Hij liet zich een harnas, zwaard en lans brengen, en trok de wapenrusting aan. Allen prezen zijn moed, al waren er velen bezorgd voor zijn leven. Beide schuurdeuren werden geopend, en daar zag men de uil. Die was intussen midden op de grote dwarsbalk gaan zitten. Hij liet een ladder brengen en toen hij die plaatste en zijn voet op de eerste sport wou zetten, riepen ze allemaal, dat hij flink moest zijn, en riepen in een gebed Sint Jorisaan, die de draak gedood had of hij hem wilde helpen.
En toen deze dappere man haast boven was en de uil zag dat het op hem was gemunt, terwijl hij ook verward was door het geschreeuw van al die mensen, wist hij niet waar hij heen moest, hij draaide met zijn ogen, zette z'n veren op, sloeg de vleugels wijd uit, hapte met z'n snavel en stiet met rauwe stem z'n 'oehoe! oehoe!' uit. "Stoten! Stoten!" riepen de mensen buiten naar de held. "Als iemand stond, waar ik nu sta," antwoordde hij, "dan zou hij niet 'stoten' roepen." Wel zette hij z'n voet nog één sport hoger, maar toen begon hij te bibberen en half in onmacht trok hij zich omzichtig terug.
Nu was er niemand meer bereid, zich in het gevaar te begeven. "Het ondier heeft," zeiden ze, "de sterkste uit ons midden alleen al door zijn happen en blazen vergiftigd en bijna dodelijk gewond, moeten wij anderen dan ook ons leven in de waagschaal stellen?" Ze beraadslaagden, wat er te doen was, wilde de hele stad niet vergaan. Lang scheen alles vergeefs, tot eindelijk de burgemeester een uitweg had gevonden. "Het is mijn mening," sprak hij, "dat wij uit de gemeentekas deze schuur en alles wat erin ligt, de zakken koren, het stro, en het hooi, aan de eigenaar vergoeden en hem schadeloos stellen; en dat we dan het hele gebouw en het ondier daarbij, verbranden, dan hoeft niemand zijn leven meer te wagen. Hier mag geen middel verzuimd worden, en gierigheid zou onheil kunnen betekenen." Allen waren het daarmee eens. Zo werd de schuur aan alle vier de hoeken aangestoken en daarbij kwam de uil jammerlijk om. Wie het niet gelooft, moet er zelf maar naartoe gaan en navraag doen.